Kleedje (3)
Ik had een kinderwagen. Niet zomaar een. Het was nogal een oude. Hoe oud, dat konden we niet precies achterhalen, maar afgaand op wat we online vonden, maakten we op dat het ding ergens tussen 1920 en 1940 gemaakt zou moeten zijn. Antiek, dus.
Hoe kwamen we eraan? Dat is nog een heel verhaal. Ik ga een korte versie daarvan hieronder intypen. Let op, hoor! Daar komt-ie.
Het zal de zomer van 1991 zijn geweest. Ik stapte uit de stinkende streekbus. Het was nog even wachten tot de aansluitende stinkende stadsdienst zou komen en dus wandelde ik over het Marktplein van ons zo majestueuze Apeldoorn. Op dat Marktplein vond deze zomer een paar keer een antiekmarkt plaats en vanmiddag was het ook weer zover.
Wat nou: antiek? Het meeste was meuk die je op een rommelmarkt nog zou voorbijlopen. Maar wacht! Moet je daar eens kijken.
Het was een enorm zwart gevaarte met grote wielen en een forse handgreep. Als je de kap zou openklappen, was hij zeker anderhalve meter hoog. Hij zag er goed onderhouden uit. Zelfs de forse handrem leek intact. Gaaf ding. Er hing een kartonnen bordje op en ik las: ‘Fl 350’. Boel geld, maar ik had geen idee of het dat waard was. Niet dat ik hem zou willen kopen, want ik had geen kinderen en het zou nog wel even duren voordat ik De Vrouw zou hebben overtuigd dat we eraan moesten beginnen. (Oefenen deden we volop. Dat wel.)
Een half uur later kwam ik thuis. De Vrouw begroette me en zei: ‘Ik ben vanmiddag over de antiekmarkt gelopen en ik heb er zó iets moois gezien!’
‘Ik weet precies wat jij gezien hebt,’ zei ik.
‘Zullen we gaan kijken?’
We gingen kijken. Het bleef niet bij kijken. Bij het bankfiliaal op de markt was een pinautomaat.
De kinderwagen paste de stinkende stadsbus niet in en dus liepen we halverwege de avond van het centrum naar onze flat in de buitenwijk. Wat me gelijk al opviel: doordat de kinderwagen zo hoog was, liep je er koninklijk achter. En bekijks had je ook.
‘Wat moet je met dat bakbeest?’ riepen familieleden, vrienden en bekenden.
‘Stel je voor,’ antwoordde ik dan, ‘dat we straks in een landhuis wonen. Dan maak ik er de huisbar van. Wil je iets drinken? Dan trek ik de kinderwagen naar ons toe. Erin staan dan de flessen whisky en de glazen.’
Diezelfde familieleden, vrienden en bekenden verklaarden me voor gek.
Het kostte me een paar maanden om De Vrouw ervan te overtuigen dat ze best kon stoppen met anticonceptie. Mocht het gebeuren, dan mocht het gebeuren. Nog geen tien maanden later, op vrijdag 30 oktober 1992, werd De Zoon geboren.
Het eerste half jaar ging ik veel met hem buiten wandelen. Dat was altijd een avontuur. De enorme kinderwagen paste maar net in de lift (we woonden op negen hoog), maar als we eenmaal op weg waren, dan reed hij bijzonder soepel. Grote afstanden legde ik af. Naar de plaatselijke platenwinkel in het centrum van het majestueuze Apeldoorn, bijvoorbeeld. Ik zette de wagen pontificaal midden in het kleine zaakje, haalde De Zoon eruit en met de baby op mijn arm bladerde ik door de rekken in de bakken, hoekjes en nisjes op de drie verdiepinkjes die het winkeltje rijk was. (Het personeel mopperde wel eens, maar ze waren ook blij dat ik als grootafnemer ondanks een baby toch nog regelmatig de zaak bezocht.)
Hoe gaaf de kinderwagen ook was, hij was gezien de afmetingen ervan niet zo heel praktisch. Wilden we naar de andere kant van het land, dan kon het ding niet mee met het openbaar vervoer. En dus moest er een handzamere buggy komen. Qua formaat had De Zoon er tot aan zijn puberteit in hebben kunnen blijven liggen.
De grote kinderwagen bleef staan op een slaapkamer. Toen we verhuisden van de flat naar een eengezinswoning, verdween hij naar de schuur. Mooi afgedekt heeft hij daar drieëntwintig jaar gestaan. En nu was het moment om afscheid te nemen van deze zo koninklijke kar.
Dat moment was ontstaan doordat we ons huis te koop zetten. De Zoon was inmiddels het huis uit en we besloten dat we kleiner gingen wonen. Ons grote huis hadden we in de loop van de afgelopen twintig jaar volgepropt met allerlei spullen en die konden we echt niet meenemen naar een klein appartement. Die gigantische kinderwagen kon zéker niet mee.
Waar laat je hem? Niemand in mijn omgeving wilde hem hebben. Naar de kringloop vond ik zowat. ‘Waarom probeer je Marktplaats niet?’ vroeg iemand.
Marktplaats. Doodsbang werd ik. Welke louche handelaren zou ik op mijn dak krijgen?
‘Probeer het nou maar,’ moedigde De Vrouw me aan.
Nog geen half uur nadat ik op de knop ‘Advertentie bewaren’ had geklikt, kwam er een reactie.
‘Dag, ik heb een vraag over de antieke kinderwagen. In ons dagblad besteden we wekelijks aandacht aan opvallende objecten op Marktplaats in de rubriek ‘Vraag & aanbod’. Ik zou graag een verhaal plaatsen over deze kinderwagen. Mag ik een verslaggever (en fotograaf) een afspraak laten maken voor een interview?’
Van mij mocht het.
‘Dankjewel, ik ga een verslaggever en fotograaf in actie brengen!’
Maar niemand die onze antieke kinderwagen (ca. 1920) wilde kopen.
Anderhalve week later zat er een leuke journaliste tegenover me aan de keukentafel. Alles wat ik vertelde tikte ze in op haar laptop. Nog weer twee weken verder verscheen er een paginagroot artikel in het regionale dagblad. Ik dacht dat er naar aanleiding daarvan wel flink veel belangstelling zou zijn voor onze kinderwagen, maar niets was minder waar.
Wederom vier weken later kreeg ik een app van een collega met een foto van een krant erin. ‘Leuk artikel in de krant,’ stond erbij.
Wat kregen we nu? Las die collega de krant van vier weken geleden? Een dag later sprak ik haar. Ze liet me de krant van de dag ervoor zien. Ach zo. Niet alleen ons regionale dagblad had het artikel geplaatst, maar ook alle andere regio’s in ons deel van het land. Ik werd nog eens beroemd.
Nog altijd wilde niemand ons bakbeest kopen. En inmiddels waren we in onderhandelingen met een eventuele koper van ons huis. Wat nu?
Plots moest ik denken aan een ambachtenmuseum in Terschuur. (Tevens tussendoor een tip voor een fijn dagje uit.) ‘We hebben er al zes,’ mailden ze terug. ‘Maar een museum in Garderen heeft mogelijk wel belangstelling.’
Op een vrijdagmiddag werd er aangebeld. Vijf minuten later zette een meneer met een handige beweging onze grote jongen in een bestelbus. Toen de achterdeuren dichtklapten, kreeg ik een rilling over mijn lijf. Nog weer twee minuten later zwaaide ik de meneer uit, een antieke kinderwagen armer, maar leuke herinneringen en een goed verhaal rijker.
‘Gelukkig,’ zei ik weemoedig tegen De Vrouw. ‘Je zal maar met zo’n ding tijdens een rommelmarkt moeten zitten op een kleedje.’
Ik wens u een fijne tweede kerstdag.
–
Apeldoorn, december 2016