bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

12-07-2008

Jos Brink is dood

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:57

BazboRaar hè? Ik volgde hem niet eens. Toch vind ik het erg. Dat-ie dood is.
Erg wel: zijn partner overleeft hem. Frank Sanders had ook kanker, maar genas grotendeels, geloof ik. Ik weet het niet eens zeker. Ik volgde hem immers niet. Vroeger wel.

Een eerste herinnering. Een theatershow op tv van het cabaret-ensemble ‘Tekstpierement’, waarin hij met zijn partner zogenaamd een fles jenever in vijf minuten leegzuipt en ondertussen allerlei vunzige opmerkingen zit te maken. Mijn moeder vond Jos Brink leuk, maar kreeg hier toch wel rode oortjes van. Ik was een jaar of tien. Het moet halverwege de jaren zeventig geweest zijn.
Of het taalspelletje ‘Babbelonië’ op televisie bij de AVRO. Jos Brink in het panel. En Pim Jacobs. En Lous Haasdijk. En nog wat anderen. Kregen ze een onbekend woord, en moesten ze vertellen wat het betekende. Of een vreemd voorwerp. Jos Brink wist er altijd iets hilarisch van te maken. Menigmaal had het gehele panel de slappe lach. Vanwege zijn dubbelzinnigheden.
En in welk jaar hield hij de toespraak voor koningin Juliana? “Lieve koningin,” begon hij. En daarna volgde een lange uiteenzetting over “de gouden caravan” van Prinsjesdag en andere vrolijke kwinkslagen over het koningshuis. Zo onbevangen. Ik hoorde andere volwassenen erover praten dat het onbetamelijk was om zo tegen de koningin te spreken, maar door zijn bijna kinderlijke onschuld kwam hij ermee weg. Mijn vader had deze toespraak op een elpee met cabaret-hoogtepunten en we luisterden hem veel. Altijd lachen.
Volgens mij was hij een van de eersten die met grotere musicals de theaters rondtrok. In de begin jaren tachtig moet dat geweest zijn. Soms was er een op televisie, en dan keken we die. Lagen we weer dubbel.

Toch had hij ook een serieuze kant. Hij was homo. En voorganger/predikant. Maar met dat homo-zijn liep hij niet te koop. Dat waar Paul de Leeuw voortdurend dubbelzinnigheden over maakt, daar hield Brink gewoon zijn mond over.
Dat predikant-zijn is wel intrigerend. Hoe zou dat zo gekomen zijn? Wel bijzonder dat een homo predikant is of wordt. De laatste jaren maakte Brink dan ook programma’s bij de NCRV. Soms zeer serieuze programma’. Ik verloor hem uit het oog. Maar ik verloor nóóit mijn respect voor hem.
Met het verscheiden van Jos Brink raakt Nederland een bijzondere persoonlijkheid kwijt. Ik vind het eigenlijk een vreemd idee dat een predikant, iemand die anderen ondersteunt bij levensbeschouwelijke zaken, zelf overlijdt. Alsof hij zelf het goede voorbeeld wil geven. Hij was echt een voorganger. Wie weet hoeveel lol God nu heeft nu hij bij Hem is.

Als uitsmijter een opmerking van Jos Brink die me mijn leven lang bij zal blijven. Herinneren we ons de grootschalige tv-show ‘Wedden Dat?’ nog? Nee? Ik wel! Tijdens een aflevering was er een vrouw met een bijzondere weddenschap. Zij was pedicure en kon de voeten van al haar cliënten herkennen. Kregen we allemaal voeten te zien en vertelde zij de naam erbij. Die vrouw was fantastisch; ze noemde alle namen goed! Zei Jos Brink: “Volgende keer zit hier een gynaecoloog.”

Apeldoorn, 17 augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Veilig naar huis

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:50

BazboHet grote nadeel van een vakantiereis is dat ze op enig moment afgelopen is. En dan moet je weer naar huis. De terugweg is een van de allerergste verschrikkingen van de globetrotter. Het gevoel van vrijheid is weg; je weet dat dat je binnen enkele uren weer vast zit in het patroon van de dagelijkse sleur.
Nog een deel uit bazbo’s vreselijke vakantieverhalen.

De taxi zette ons af bij de voordeur van luchthaven Istanbul. De koffers kwamen van onder de achterklep tevoorschijn. Daar stonden we.
“Wat heb jij daar nou in je hand?” vroeg mijn vrouw.
“Oh, dat is afval. We hebben net toch de laatste souvenirtjes gekocht? Ik heb die mooie shirts ontdaan van de verpakking en in de koffer gestopt. Stel dat we straks bij de bagagecontrole de koffer moeten openmaken, dan zien ze niet hoeveel we hebben gekocht. Je mag tenslotte niet al te veel textiel uit- en invoeren. Nu zit ik hier met de aankooptasjes en al dat plastic.” Ik had het zwarte plastic tasje met alles erin tot een dikke prop gekneed, maar zag geen afvalbak bij de ingang staan.
We liepen naar binnen en kwamen in een klein halletje. Ook daar geen prullenmand. We moesten gelijk door een veiligheidspoortje, en ook bagage werd onmiddellijk gecontroleerd. Wat deed ik met de afvalzak in mijn hand? Vanuit een ooghoek zag ik een lege tafel staan en daar legde ik het tasje neer. Snel ging ik naar het poortje. Ik legde mijn koffer en geldbuideltje op de band en liep zelf door de beveiligingsboog heen. Niets piepte. De koffer was ook veilig door de scanner gekomen.
Terwijl ik mijn buidel om mijn middel gespte, zag ik een van de bewakers iets van de band pakken. Het was mijn zwarte plastic tasje vol verpakkingsafval. Iemand van het personeel moest het hebben zien liggen en voor de zekerheid door de scanner hebben gehaald. De man pakte het tasje heel voorzichtig beet en begon nu bijzonder langzaam de prop open te vouwen. Hij keek heel ernstig en gespannen, alsof hij verwachtte dat de tas ieder moment zou kunnen ontploffen. Zijn collega’s kwamen erbij staan. Hij keek rond alsof hij in de omgeving zocht naar de onbekende eigenaar van dit tasje. Het klamme zweet brak mij uit en ik voelde een dunne substantie van binnen tegen mijn endeldarm drukken. Ik ben een angstig mens. Snel draaide ik mijn hoofd weg, maar ik hield de situatie vanuit een ooghoek in de gaten.
De bewaker peuterde traag wat verpakkingsplastic en kartonnen labeltjes uit het tasje. Hij haalde opgelucht adem. Ik ook. De terugreis kon beginnen.

Ik had de weinige handbagage in het bovenvak gelegd en was nu bezig de veiligheidsriem vast te maken. Gelukkig zat ik niet bij het raam, dus hoefde ik ook niet naar buiten te kijken. Ik sloeg het boek over het mooie Istanbul nog maar eens open en begon te lezen. De reisgids zou me drie uur lang wel afleiden van het onbehaaglijke gevoel in mijn lijf.
Het vliegtuig zat inmiddels bijna vol. De laatste passagiers kwamen binnen. Er kwam ook iemand van achter uit het toestel naar voren gelopen. Ik zag een stewardess bij de cockpit een kort gesprek voeren met de man, die door de ingang weer verdween.
“Heb je genoeg snoep voor bij het opstijgen?” vroeg mijn vrouwlief bezorgd. Ik knikte.
“Dames en heren, goedemiddag,” klonk ineens een stem door de intercom. Ik keek naar voren. Bij de cockpit stond een man in uniform zonder jasje. Hij hield een telefoon tegen zijn oor gedrukt en sprak. Het was zijn stem die we konden horen. “Welkom bij de KLM vlucht 1616 van Istanbul naar Amsterdam. Ik ben uw gezagvoerder Marco Duikstra en ik vraag uw aandacht voor een bijzondere situatie. Een van de passagiers heeft zojuist het toestel verlaten wegens ziekte. Hij kan de vlucht niet maken. Zijn koffers worden momenteel uit het ruim gehaald, maar het kan zijn dat er nog handbagage in de cabine is achtergebleven. Ik wil liever niet het hele vliegtuig ontruimen, maar we moeten toch vanwege de veiligheid controleren of er geen handbagage van hem in de bovenvakken of onder de stoelen staat. Ik zou u daarom willen vragen of u allemaal uw eigen handbagage weer uit de bovenvakken of van onder de stoelen wilt halen en op uw eigen schoot wilt zetten. Het personeel komt dan langs om overal te controleren of er achtergebleven spullen staan.”
Ineens was de hele cabine van het vliegtuig in rep en roer. Iedereen stond op en haalde zijn bezittingen uit de bagagebakken en onder de stoel vandaan. Vliegpersoneel hielp met tillen. Het was een onoverzichtelijke zooi. In het tumult voelde ik weer van alles tegen de binnenkant van mijn endeldarm drukken. Trillend zat ik met mijn boek op mijn knieën.
Toen iedereen met zijn rommel op schoot in de stoel zat, kwamen er stewardessen langs. De een controleerde de bagagebakken boven onze hoofden; de ander had een spiegel aan een lange steel, waarmee ze onder alle stoelen kon kijken. Alles bleek in orde. We konden vertrekken.
Ik keek naar voren en zag een stewardess de opgeluchte gezagvoerder een schouderklop geven. Betekende dit: “Goed gehandeld in deze stresssituatie”?
Stel, je hebt al wat vliegangst, en hebt al niet veel vertrouwen in deze manier van reizen, en wilt je zo min mogelijk overgeven aan de verantwoordelijkheden van anderen en liever de controle over de situatie in eigen handen houden, dan levert een dergelijk tafereel niet echt een bijdrage aan je gevoel van veiligheid.

Het vliegtuig steeg op. Na een tijdje ging het lampje ‘Fasten your seatbelts’ uit. Drie minuten later kwamen we volop in de turbulentie. Het toestel schudde als een postkoets die in volle vaart over een zandpad met kuilen denderde. Ik dacht dat dit vliegtuig het wel nooit zou halen en dat ik mijn dood tegemoet ging. Zat ik in ieder geval alvast in een kist.
“Wat ruik ik toch?” vroeg mijn vrouw. “Ben jij dat?”
“Ja,” gaf ik toe.
“Heb je het soms in je broek gedaan?”
Ik knikte.
“Maar waarom ga je dan niet even naar het toilet?”
“Ik ben nog niet klaar. Maar ik ben eigenlijk ook bang dat ik dunne poep tekort kom.”

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Dronken in Istanbul

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:47

Bazbobazbo op vakantie. Altijd lachen. Lees hieronder over de zuipverhalen, de wilde seks, de levensgevaarlijke achtervolgingen en de ruige ontberingen in het land van de moslims. U bent gewaarschuwd.

Efes, zo heet het bekende bier in Turkije. Iedere avond dronken we een paar blikken leeg in onze hotelkamer. Bij de supermarkt waren ze niet te koop; wel bij zo’n ‘büfe’, een klein winkeltje dat op de hoek van iedere straat wel te vinden is. De verkoper pakte de vier blikken uit de koeling en stopte ze in een plastic tas. Terug in de hotelkamer verdwenen ze snel in de minibar.
Op het plein van Eminönü was het een drukte van belang. De verkiezingen waren in aantocht en overal reden promotiewagens die luid riepen op wie te stemmen. Het plein stond vol met kraampjes die verkiezingsreclame schreeuwden. We keken uit over het blauwe water van de Gouden Hoorn en werden aangesproken door een vriendelijke man. Hij was niet al te groot, flink grijzend en een jaar of zestig. Of we belangstelling hadden voor een bijzondere tocht langs de Bosporus. Nu hadden we voor die dag inderdaad zo’n plan.
Hij bood aan om ons met zijn auto naar het noorden te rijden, langs de Bosporus. “I’ll show you the Black Sea. The boat won’t bring you there.” Op een landkaart liet hij zien tot waar de veerboot voer. Hij wees op een plaatsje iets meer naar het noordwesten. Het ligt aan de Zwarte Zee. “There you can have lunch. No tourists there.”
Zestig lira vroeg hij voor de tocht. “But I’ll buy you your ticket for the boat back. And you pay me after I give you the tickets. That’s my guarantee.” Zestig lira de man, dat was in totaal ongeveer negentig euro voor ons drietjes. Veel geld, zeker voor Turkse begrippen. Maar dan kwamen we wel op plekken waar we anders niet geweest zouden zijn. We gingen akkoord.
Het verkeer in Istanbul is levensgevaarlijk. Auto’s toeteren, drukken, scheuren, remmen, slippen en draaien overal door de smalle straatjes. Onze chauffeur deed er vrolijk aan mee. Onderweg was hij ook nog in staat om ons uitleg te geven bij alle bezienswaardigheden.
“On Sunday you can’t drink any alcohol in Turkey,” vertelde hij ineens. “You know why?”
“Must be a religious thing?” gokte ik.
Hij antwoordde iets, maar ik kon hem niet goed verstaan. Verschillende auto’s toeterden erdoorheen. Ik ging er maar van uit dat ik het goed geraden had.
De man hield woord. Hij stopte bij alles wat we wilden zien. We deden bijna twee uur over de tocht van dertig kilometer langs de Bosporus. We aten mezzes en heerlijk gegrilde vis met salade in een dorpje aan de Zwarte Zee. Toen bracht hij ons naar de veerboot en kocht onze kaartjes. Die gaf hij aan ons en ik betaalde drie keer zestig lira. Gretig nam hij ze in ontvangst, gaf ons een hand en verdween. Het kaartje voor de veerboot kostte zeven lira per persoon. Reken zelf maar uit hoe goed zijn dag was geweest.

Die boottocht over de Bosporus vonden we zo mooi, dat we besloten om hem op de laatste dag van de vakantie nog een keer te doen. Het was een zonnige zondag. Deze keer kochten we een ‘smart ticket’, een retour. Die kostte twaalf lira de man. Aan het eind van de Bosporus kwamen we in een klein dorp dat opviel door de talloze eettentjes bij de haven. Het was lunchtijd. We kozen een goedkope locanta uit en bestelden wederom gegrilde vis en salade. Wat of we wilden drinken.
“Efes,” zei ik.
De ober trok nogal wit weg. Hij begon een heel verhaal in het Turks. Ik begreep iets van “problema”.
“Make that su,” zei ik. ‘Su’ is Turks voor ‘water’. “We zitten hier aan de Aziatische kant van Istanbul,” legde ik mijn vrouw en zoon uit. “Hier zijn ze wat strenger gelovig. Het is wat die chauffeur in de auto zei: hier mag je op zondag geen alcohol drinken.”
De vis smaakte uitstekend en niet veel later zaten we op de veerboot terug naar het plein van Eminönü. De tram bracht ons naar het hotel.
“Laten we nog even wat bier kopen voor in de hotelkamer,” zei ik. We liepen een ‘büfe’ binnen en ik vroeg om vier Efes. Zonder blikken of blozen pakte de jongeman achter de balie mijn boodschappen uit de koeling, stopte ze in een plastic tas en overhandigde mij die.
In de hotelkamer dronken we ze leeg. Toen hadden we honger. Op naar een restaurant. Weer de vraag wat of we wilden drinken.
“Efes, please,” was mijn antwoord.
“No Efes today,” kreeg ik te horen. “Today no alcohol in whole Turkey.”
Ik begon maar niet over de verkoper van de ‘büfe’. In plaats daarvan bestelden we ‘su’.
De iskender döner smaakte fantastisch en het was al donker toen we terugslenterden naar het hotel.
“Wacht, ik haal nog een paar blikken,” zei ik tegen mijn gezin en betrad opnieuw een ‘büfe’. Daar vroeg ik om vier blikken Efes. De verkoper kreeg een rood hoofd, maar pakte de gevraagde biertjes. Snel rolde hij ze in kranten en stopte ze in een ondoorzichtige plastic tas.
“Waarschijnlijk mag hij van zijn geloof echt geen alcohol verkopen,” zei ik tegen mijn vrouw. “Maar ja, handel is handel. Istanbul is tenslotte één grote winkel, vierentwintig uur per dag.”
In de hotelkamer legde ik de blikken weer in de minibar. Het was opvallend hoe koud ze waren. “Misschien heeft hij die kranten er alleen maar omheen gedaan om ze koel te houden.”
Wisten wij veel.

Twee dagen later zat ik in mijn vertrouwde woonkeuken de kranten van de afgelopen week door te bladeren. De krant van maandag kopte met een opmerkelijk bericht. ‘Verkiezingen in totaal drooggelegd Turkije’. Mijn interesse was gewekt.
De Turkse regering had afgekondigd dat op de dag van de verkiezingen in het hele land geen alcohol verkocht mocht worden. En wij de islam maar de schuld geven.
Ik klikte het laatste blik Efes dat we mee naar Nederland hadden genomen open en liet hem mij goed smaken.

(Gebruikelijke dagafsluiting in het hotel in Istanbul)

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Enorme prammen en kleine pikkies

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:46

BazboSoms moet bazbo ontspannen en ontgiften. Hij kan natuurlijk een scheldcolumn schrijven, zoals u van hem gewend bent, maar er zijn ook andere manieren.
Een klein stukje observatie en antropologie van de sauna. Volgens bazbo, dan.

Mijn vrouwlief stelde voor om een dagje te gaan ontspannen. Het was vakantietijd en we zaten tussen twee korte reizen in. We hadden nog een paar dagen thuis.
“Zullen we weer eens naar de sauna gaan?” vroeg ze enthousiast.
“Goed plan,” antwoordde ik. Niets zo lekker als af en toe eens op verantwoorde wijze mijn viezigheid uit mijn lijf te zweten.
En dus fietsten we op een zonnige dinsdagmorgen naar een grote sauna in de buurt. We hadden de fietstas volgepropt met handdoeken, badslippers en toiletartikelen. Bij de receptie van het saunacomplex huurden we badjassen en we begaven ons naar de omkleedruimte.

Ik moet toegeven: als ik daar zo mijn kleren uittrek, dan voel ik mij in het begin erg ongemakkelijk. Zal iets met vroeger te maken hebben. Je liet je blote lul niet zien. Toen ik ooit eens als jong jochie op voetballen ging, moest je na afloop van de training en wedstrijd samen douchen. Vreselijk vond ik dat. Maar daarover gaat het nu niet. (Over mijn grandioze voetbalcarrière zal ik nog wel eens een allesverklarende column schrijven. Help me onthouden.)
In het begin houd ik mijn handdoek nog krampachtig voor mijn lendenen. Maar na een tijdje verdwijnt mijn schaamte. Eerst heb ik de handdoek nog als een volleerd saunabezoeker over mijn schouder geworpen, zodanig dat hij nog over mijn buik voor mijn orgaan hangt. Na een tijdje voel ik me helemaal vrij en loop ik vrolijk met mijn jongeheer in de rondte te paraderen.
Wat ik ook moet toegeven: het eerste half uur geef ik me over aan het stiekem observeren van de andere saunabezoekers. De radar gaat natuurlijk in eerste instantie op zoek naar jonge meisjes die volledig voldoen aan het zo door de media opgeklopte misleidende ideaalbeeld van de vrouw. En natuurlijk vind ik die nooit. Want maar weinig meisjes voldoen aan het door de media opgeklopte misleidende ideaalbeeld van de vrouw. (Over het door de media opgeklopte misleidende ideaalbeeld van de vrouw zal ik nog wel eens een allesverklarende column schrijven. Help me onthouden.) Hee, kijk daar! Twee blonde meisjes van een jaar of achttien. Met hooggesloten badjas, helaas. Mijn bloed kruipt waar het graag gaat, nietwaar? Maar als ik dan verder het groene grasveld vol blote warmteaanbidders overzie, word ik positief bevangen door de verscheidenheid aan mensen: grote en kleine, dunne en dikke, oude en jonge, witte en bruine, lange en korte. En natuurlijk moet ik ook naar de uitwendige geslachtskenmerken kijken. Ik zie grote piemels en kleine pikkies, hanglulletjes en zwarte slangen. Ik zie pronte speentjes en ruimschootse tepelhoven, enorme prammen en kleine peertjes. En dan de achterkanten. Ik zie strakke kontjes, bejaarde rimpelreten en brede blubberbillen. En dames met een rode vlek vlak boven de bilnaad. Wat is dat, zit hun string te strak of zo? Of hebben ze bij het afdrogen te hard met hun handdoek tussen de poepgleuf staan flossen? Ook de lichaamsbeharing verschilt van persoon tot persoon. Ik zie mooi geschoren kutjes met een streepje haar, ontplofte mollen en kale foeven. Ik zie mannen die volledig behaard zijn en kerels die zowaar alles van hun lichaam hebben weggeschoren, ja zelfs bijna tot het haar op hun wenkbrauwen en hun oogleden aan toe. Het eerste half uur in de sauna ben ik een gluurder; ik geef het toe. Maar ik verbind er ook altijd een positieve conclusie aan: ieder mens is mooi zoals hij of zij is. En nog een andere conclusie. Maar die bewaar ik voor het slot van deze column.

‘Sauna’ is tegenwoordig trouwens niet meer het goede woord. Tegenwoordig is het ’thermen’. Het terrein van de sauna behelst niet alleen meer allerlei vormen van zweethut, maar ook whirlpools, stoombaden, zonnebankhokjes, kleurentherapieruimtes, beautykamers, massagezalen, kapsalons en scrubdraaimolens. En een heuse lounge en à la carte restaurant. Van alle gemakken voorzien, dus.
Deze keer kregen we heus entertainment door middel van een ‘Aufguss’. Nu is mijn Duits niet zo goed (als mijn Nederlands), dus ik was benieuwd. Weet ik veel. Ik zat in een Finse boomhut met uitzicht op een mooi stukje natuur met een meertje. Het was er achtentachtig graden. Een medewerker van de sauna kwam met twee emmers water binnen. Hij schepte het water over de hete kolen. Het water verdampte en die supervochtige lucht wapperde hij met wat handdoeken mijn richting in. Ik kreeg het heet. Op zich vreemd, want de temperatuur daalde. Het was de luchtvochtigheid die het ‘m deed. Het kleine metalen hangertje dat aan een leren veter om mijn nek bungelde, maakte een prachtig brandmerk op mijn blote borst. De medewerker deelde fruit uit en scrub-ijs, en vervolgens adviseerde hij iedereen om in het stukje natuur te duiken. Aldus geschiedde. En zo volgden er nog talloze hete belevenissen. Maar die zijn niet allemaal even interessant.

Op de terugweg reden we over een smal fietspad. Ineens zagen we twee vrouwen die voorovergebogen over het asfalt stonden te kijken naar iets. Het was een glibberig roodroze slak die zijn weg naar de overkant zocht. Ik maakte vaart.
“Kijk uit voor de slak, hoor!” zei een van de vrouwen nog.
“Flats!” Ik hoefde maar een beetje bij te sturen om het weekdier voorgoed aan het wegdek te plakken. De twee dames sprongen geschrokken opzij; ze waren te verbouwereerd om nog iets te zeggen. Ik fietste geconcentreerd verder.
“Waarom deed je dat nou?” vroeg mijn vrouw toen ze weer naast me reed.
“Het is hier godverdomme geen sauna,” legde ik uit. “Het was nota bene een naaktslak.”
Ze vond hem niet leuk. Ik wel.

We fietsten stilzwijgend verder. Nog eenmaal overdacht ik mijn heimelijke speurtocht bij binnenkomst. Hoe mijn blik viel op penissen, vagina’s, billen en borsten. Ik moest voor mijzelf een laatste conclusie trekken. Het is als man zijnde fijn om te ontdekken dat er ook kerels zijn die een nog kleiner of groter piemeltje hebben dan ikzelf. Kies maar wat u het leukste lijkt.

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Aan de ketting

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:40

BazboIk heb het al eerder verteld: ik behoor tot een uitstervend ras. Het zal niet lang duren of mensen van mijn soort bestaan niet meer. Ik heb geen auto. Sterker nog, ik kan niet eens rijden. Over de redenen hiervan zal ik nu niet uitweiden. Ik maak er nog wel eens een aparte column over. Help me onthouden.
Ik heb dan geen auto of rijbewijs; ik heb wel werk. En daar moet ik naartoe zien te komen. Aangezien de plek van mijn werk zich bevindt in een plaats bijna dertig kilometer van mijn woonplaats verwijderd, moet ik iedere dag gebruik maken van het openbaar vervoer. Elke morgen sta ik iets voor zeven uur op het busstation in Apeldoorn te wachten op de bus die mij naar dat hooivorkenboerenlullendorp zal brengen.
Nu ben ik natuurlijk niet de enige die gebruik maakt van het openbaar vervoer. Er zijn meer mensen die naar hun werk reizen per bus. Nogal wat reizigers staan samen met mij op het perronnetje van het busstation te wachten. Op een perronnetje iets verderop staan er nog meer. Aan hun uiterlijk en gedrag kun je zien dat veel van die mensen onderweg zijn naar de Sociale Werkplaats van Apeldoorn. Die werkplaats heeft verschillende vestigingen, en een ervan is gesitueerd langs de route naar mijn werk. Iedere ochtend staan er dus ook wat van die lui naast mij te wachten.

Soms geeft dat amusante tafereeltjes. Op een of andere manier kennen ze elkaar allemaal, dus in alle vroegte is het een gekakel van jewelste. De nummers van de voorbijkomende bussen worden luidruchtig benoemd, de televisieprogramma’s van de avond ervoor uitgebreid besproken, en de werkleiders van de verschillende afdelingen zonder pardon afgekeurd.

Je hebt ze erbij. Zo was er altijd een die iedereen aansprak. “Het is geen mooi weer vandaag, hè? Waarom is het geen mooi weer? Ik wil mooi weer. Vertel mij eens, waarom is het geen mooi weer? Ik word altijd heel moe en boos van dit lelijke weer. Dan krijg ik zin om te schreeuwen en te slaan. Zomaar slaan, zomaar iemand. U, bijvoorbeeld. Het moet nu wel gauw mooi weer worden, anders krijg ik het.”
Ik heb hem dit vaker horen zeggen, dus ik ken die vent wel. Ik laat me niet zo snel intimideren. Maar een schoolgaand meisje van een jaar of zestien schrok zich een hoedje toen deze man zo tegen haar tekeer ging. Ze voelde zich echt bedreigd en kroop met tranen in haar ogen ineen op een bankje. Normaal moei ik me nooit in andermans zaken, maar hier greep ik even in.
“Meneer. Gaat u eens rustig zitten,” zei ik streng. Ik gaf hem de beruchte boze-bazbo-blik. “U hoeft niet zo kwaad te doen tegen een ander. Zij kan er ook niets aan doen. De bus komt zo. Lekker zitten, en niet meer tegen vreemden praten.” Het meisje keek me aan. Ik gaf haar een knipoog. Ze zuchtte opgelucht. De man bleef nog wat mopperen over het weer, maar viel verder niemand meer lastig. Toen de bus arriveerde, wist het meisje niet hoe snel ze een veilig plekje moest zoeken.

Ook erg leuk: de man die voortdurend met zichzelf in gesprek is. Alsof hij twee personen is. Hij gebruikt ook twee verschillende stemmen. De ene stem is streng; hij is de baas over de ander. De andere stem is hoog, onzeker, onderdanig en bang.
“Stel je niet zo aan. Je gaat gewoon naar je werk.”
“Maar ik voel me niet zo lekker. En Marlies heeft gezegd dat als ik me niet lekker voel, dat ik het dan wat rustiger aan mag doen. Marlies is de enige van de leiding die mij begrijpt.”
“Wat een onzin. Bert is de baas van het werk. En die heeft gezegd dat je niet echt ziek bent. Je gaat vandaag gewoon werken, en daarmee uit! Heb je dat begrepen?”
“Ja, het is me wel duidelijk. Misschien is het inderdaad toch goed dat ik naar het werk gegaan ben.”
“Je voelt je straks vast wel beter. Als je aan het werk bent.”
“Ja, ja. Ik kan me er nu wel in vinden. Ik voel me nog steeds niet lekker, maar het is toch het beste dat ik ga werken. Ik hoop maar dat Marlies het ook zal begrijpen.”
“Dat komt wel goed. Vooruit, aan de slag nu!”

Er zijn ook vrouwen. Dit is er een die heel netjes op zichzelf is. Zeer gestructureerd. Iedere dag komt ze aanlopen en legt het gratis ochtendkrantje op de vuilnisbak. Gaat dan uitgebreid staan bladeren. En loopt dan weg, naar de vrije plakzuil. Even verschuilt ze zich. Dan zie ik twee blote billen van hetzelfde gehurkte vrouwtje vanachter die zuil vandaan komen. Een klein riviertje van vocht komt tevoorschijn stromen. Kort daarna zie ik haar weer. Ze komt van achter de plakzuil tevoorschijn en knoopt haar broek dicht. Ze brengt haar haren op orde en loopt weer naar haar krantje dat nog keurig op de vuilnisbak is achter gebleven.

En neem nou eens deze. Dit is een man van rond de veertig. Hij draagt altijd een spijkerbroek en spijkerjack. Eigenlijk ziet hij er helemaal niet zo gehandicapt uit. Alleen heeft hij bij tijden nogal een dikke kop, waarschijnlijk van de medicijnen. En het vet dat uit zijn haren druipt, verraadt dat hij zich al een heleboel dagen niet heeft gedoucht. Ook hij praat tegen iedereen. Op het eerste gezicht denk je niet dat hem veel scheelt. Wat hij zegt, zijn de gebruikelijke vriendelijke nietszeggende zinnetjes die mensen wel vaker uitwisselen. “Weertje, hè?” “Ajax was ook niks gisteren.” “’t Is wat, met dat kabinet.” Dat werk.
Maar dan. Je kunt de klok erop gelijk zetten. De bus moet om 06.58 uur vertrekken. Soms is-ie op tijd, maar vaker ook niet. De busmaatschappij kijkt niet op een paar minuutjes. Precies om 06.58 uur kijkt deze man naar zijn horloge. Zijn hoofd wordt rood en hij begint te tieren.

Zo ook gisterenmorgen. Alles verliep zoals altijd. Het was 06.58 uur. Ik draag geen horloge, maar deze man is mijn tijdsindicatie.
“Shitzooi! Die bus is weer te laat! Zo kom ik nooit op tijd!”
Ik keek naast mij. Daar stond hij. Met een rode kop, trillende slapen en ogen die vuur spuugden. Zijn collega’s hadden alvast een stap naar achteren gedaan.
“Nee, dát is reclame voor het openbaar vervoer!” fulmineerde hij. “Laten ze de hele boel maar opdoeken! Dat er nog mensen zijn die met de bus reizen! Godsamme!”
Op zich is het wel grappig als iemand zich zo druk maakt om zoiets kleins als een bus die iets te laat is. Als je jarenlang iedere morgen op het perronnetje van het busstation tegen een vloekende kerel aan moet kijken, word je het een keer zat.
“Shit! Tering! Altijd hetzelfde! Takkezooi!” klonk het nogmaals luid.
Ik kreeg ontzettend veel zin om te roepen: “Als het je niet bevalt, ga dan niet met de bus!” Maar i heb geen verstandelijke handicap. Niet dat ik weet, tenminste. Ik kan mij beheersen.
De bus kwam eraan. Hoe veel was die te laat? Een minuut of twee? De man dribbelde heen en weer. Hij wilde per se als eerste de bus in. Die stopte niet voor zijn neus, maar voor die van een wat oudere dame. Ze stapte in en kocht een kaartje bij de chauffeur. Zijn ergernissen voor zich uit sissend stond de man achter haar te trappelen van ongeduld. Ik bevond mij achter hem en rook een zure lucht. De vrouw waggelde naar een lege bank en plofte neer. De man toonde zijn abonnement aan de chauffeur en liep snel door. Ik stapte in, liet mijn strippenkaart afstempelen en zocht een plaatsje. De man was inmiddels halverwege de bus gelopen en kwam bij de bank waar de vrouw was gaan zitten.
“Godverdomme. Shit! Kutzooi!” riep hij ineens uit. “Nou is mijn plek ook nog bezet!”
De vrouw had niets in de gaten en zocht iets in haar tas.
“Daar zit ik altijd!” lispelde hij giftig. “Takkezooi!” Trillend van woede ging hij op een andere bank zitten. “Sjongejongejonge! Nee, fijn hoor, dat openbaar vervoer. Gloeiende klotenzooi!”

Ik zuchtte eens diep en merkte dat ik me verschrikkelijk zat te ergeren aan deze man. Ineens verlangde ik terug naar de tijden dat we gasten zoals deze in hun blote reet aan een ketting aan de muur legden. Terwijl de bus zich in beweging zette, denderde de herkenningstune van ‘The Muppet Show’ door mijn kop.

Apeldoorn, augustus 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

“Al moet zijn Gore bek dichthouden!”

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:34

BazboIk stond uitgebreid te koken. Pasta met blauwe kaassaus en worstjes erin opgelost. Of zo. Het was tegen acht uur in de avond en nogal bewolkt, dus ik had een enkel lampje aangedaan. We hadden een kalme zondag gehad.
Pats. Lampje boven de kookplaat uit. Alle lampen uit. Muziek uit de stereo klonk niet meer. Ik liep de woonkamer in. Vrouwlief zat verbaasd naar de televisie te kijken. Het beeld was zwart. De computer was ook uit. Niemand had hem uit gedaan.
“Stroom eraf?” vroeg ik naar de bekende weg.
“Ja, vreemd,” antwoordde mijn vrouw.
Mijn zoon kwam de trap af. “Bij jou ook de stroom eraf?” vroegen we. Dat bleek het geval. Eerst de meterkast maar eens controleren. Alle schakelaars stonden op ‘on’. Dus geen stoppen doorgeslagen. Wat kon het zijn?
Buurman kwam aanbellen. De deurbel deed het ook al niet meer. Of hij dan maar wat wilde drinken. Hij wilde wel een wijntje. Hij vroeg naar onze vakantie, hoe die geweest was. We hadden een gesprek.
Ver weg klonken sirenes van politie- of brandweerwagens.
“Wel raar dat het zo lang duurt, die stroomstoring,” zei Buurman. En hij grapte: “Nou ja, nu kunnen weer eens ouderwets spelletjes gaan spelen.”
“Weet je,” lachte mijn vrouw. “Vanmiddag bij de lunch vroeg ik wat we de rest van de middag zouden gaan doen. Ik stelde voor om een gezelschapsspel te spelen, maar de heren keken me toen zo raar aan. Zo van: jij bent niet wijs. En nu moeten ze wel!”
Nog meer buren kwamen vragen of wij ook geen elektriciteit meer hadden. De hele wijk zonder stroom.
Opnieuw hoorden we sirenes.
“Deze komt wel erg dichtbij,” zei Buurman.
We keken door het raam. Buiten op straat werd het ineens erg druk. We besloten een kijkje te gaan nemen. Uit allerlei hoekjes, gaatjes, straatjes en steegjes kwamen mensen aangelopen. Ze gingen allemaal naar de hoek van de straat. Daar staat een transformatorhuisje. De brandweerwagen stond erbij. En twee busjes van de Nuon, onze energieleverancier. Doordat alle mensen als een soort rugby-scrum om het huisje heen stonden, konden we niet zien wat er nou precies aan de hand was.
Een jongeman stond naast mijn vrouw.
“Verdomme!” riep hij. “Hoe lang gaat dit duren? Ik zat net lekker bij Studio Sport!”
Een andere buurman verscheen naast me. “Ik heb net de Nuon gebeld,” vertelde hij. “Ze zijn bang dat dit twee à  drie uren gaat duren.”
“In die tijd is mijn vriezer nog niet ontdooid,” bedacht ik me opgelucht.
Langzaam gingen we weer terug naar huis. In het halfdonker – het was nog altijd grijs kútweer buiten – maakte ik de maaltijd af. Venkelsoepje opwarmen en vervolgens die pasta met blauwe kaassaus en worstjes erin opgelost. Of zo. We lieten het ons allemaal goed smaken. Daarna praatten we nog wat over dagelijkse dingen. Vrouwlief pakte een boek. Mijn zoon ging zijn kamer opruimen. Ik werkte de vaat weg. Het ging schemeren; het werd donker. We staken wat kaarsjes aan. Ik trok nog een flesje wijn open. We hadden een goed gesprek.
“Het lijkt wel kamperen,” zei ik.
“Tja,” zuchtte mijn vrouw. “Kamperen. Dat is lang geleden dat we dat gedaan hebben.”
“Pas maar op. Volgens SunChaser is er tegenwoordig niets meer aan. Jij nog wijn?”
Eigenlijk hadden we zin om gezellig samen naar bed te gaan.
Helaas. Om tien uur ging plotseling het licht weer aan. We knipperden met onze ogen. Toen we weer aan het felle licht gewend waren, kwamen we in actie. Vrouwlief ging verder met televisie kijken en mijn zoon ging zijn adventuregame afmaken. Ik kroop achter de computer en begon aan een pijpje bier en een column over een stroomstoring.

Kijk. Wij hier in Apeldoorn, wij maken nog eens wat mede. Morgen zal de plaatselijke krant er vol van staan. Wij verdienen een pluim. Iedereen lult mooi over die milieuproblematiek, over het grootverbruik van energie, maar wij hier in deze metropool doen er actief iets aan. Wij hebben tenslotte twee uur lang geen stroom gehad, dus geen energie verbruikt. Wat een goed voorbeeld geven we aan de wereld, zeg. Een paar uur zonder stroom, ik kan het iedereen aanraden. Lang leve het milieu! En Al moet zijn Gore bek dichthouden! Of is dat een heel flauw woordgrapje?

Apeldoorn, zondag 29 juli 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Muziekcolumn – Bon Jovi / Bed Of Roses

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:22

BazboIk in een disco, dat is een mal gezicht. Gelukkig was het geen echte disco, maar een geïmproviseerd dansavondje op een camping in Odoorn, een klein plaatsje gelegen in Drenthe.
We kampeerden er met vijftig kinderen, die zelf niet op vakantie gingen. Ik kookte voor de hele groep. Bij de leiding zaten wat essentiële mensen uit mijn leven. Miet, Mona, Zwager, Bril en Elvje, bijvoorbeeld. Het jaar was 1993 en nu was daar dan ineens ook Marianne.

Marianne ging deze keer voor het eerst mee. Met haar zachte stem en soms wat chaotische zinnen probeerde ze de kinderen van haar groepje te begeleiden. Ze was een jaar of eenentwintig, had prachtig lang blond haar en droeg alleen maar zwarte kleren. Verder had ze ogen waarin ik mijzelf zou willen verzuipen en een lach die me deed verlangen naar dingen waar een getrouwde man van mijn leeftijd niet naar hoorde te verlangen. Ahum.

De cola vloeide rijkelijk en de kinderdiscostampers schalden door de kantine. De jongens van de camping, die de platen uitzochten, hadden wel tien verzamelcd’s met hits van de afgelopen jaren.
Iedereen had zich op zijn of haar mooist uitgedost. De jochies hadden gel in hun haren en de meisjes felle lippenstift en oogschaduw op hun gezicht gesmeerd.
Ik had nog een schoon spierwit T-shirt gevonden en droeg dat onder mijn singlet met Zuid-Amerikaanse motiefjes erin geborduurd.

Een van de kindertjes had een lied van Mannenkoor Karrenspoor aangevraagd. Allerlei ukkies kwamen op mij af en sleepten me de dansvloer op. Ik deed maar een beetje debiel en de kinderen lachten. De muziek knalde keihard uit de kleine geluidsboxen.
Toen ik om me heen keek, zag ik dat Marianne ook op de dansvloer getrokken was. Ik zorgde ervoor dat ik dicht bij haar in de buurt kwam te dansen. Marianne merkte me op en zwaaide naar me.

“Wat is dit erg, zeg!” riep ik naar haar. “Dat we hieraan mee moeten doen!”
“Wat zeg je?” schreeuwde ze terug.
“Je lach is zo mooi, man!”
Ze lachte.
“Hij is helemaal paars door de black lights!”
Ze pakte mijn singlet met twee handen beet en hield het open. Zo kon mijn spierwitte shirt mooi paars oplichten. Ik keek haar aan. Het wit van haar ogen was niet wit meer.
Ik zocht in haar kleren naar iets dat ook wit was. Overdreven acteerde ik dat ik op zoek was. Ik vond niets. Marianne droeg immers alleen zwarte kleren. Ik trok een triest gezicht, om duidelijk te maken dat ik verdrietig was, omdat ik bij haar het mooie paarse effect niet teweeg kon brengen.
Marianne keek naar beneden en zocht haar kleren af. Toen keek ze mij aan. Ze stak haar wijsvinger op en sperde haar ogen blij en wijd open, een gebaar dat zei: “Idee! Ik weet het!” Ze pakte de band van haar broek beet en trok die ineens naar beneden. Het wit van haar slip lichtte prachtig paars op.
Ik kreeg pijn in mijn buik van het lachen. Marianne keek me trots aan. En toen klonk ‘Bed of Roses’ van Bon Jovi.

Ze kwam op me af en pakte me bij mijn middel. Zelf lag ze ook helemaal dubbel. Ik moest ook nog steeds heel erg lachen en sloeg mijn armen om haar heen. Ze voelde warm aan en rook een beetje naar zweet. Ik deed mijn ogen dicht en genoot van haar aanwezigheid zo dicht op mijn lijf. Aan de kleine schokjes van haar lichaam voelde ik dat Marianne ook nog steeds moest grinniken.
Jon Bon Jovi zong zijn couplet en wij wiegden zachtjes met de muziek mee.
Ik voelde hoe ze klaar was voor het refrein. We lieten elkaar los, gingen naast elkaar staan en hielden een arm om elkaar heen geslagen. “I wanna lay you down on a bed of roses”, brulden we samen al headbangend.
Tijdens het tweede couplet vielen we weer in elkaars armen.
“Wat een draak van een nummer, eigenlijk!” riep ik in haar oor.
“Wat zeg je?” vroeg ze.
“Dat het een fantastische week is,” schreeuwde ik. “Ik ben blij dat jij erbij bent!”
Marianne glimlachte breeduit. Alsof ze me uitlachte. Toen drukte ze zich weer tegen me aan. Haar haren kriebelden in mijn gezicht.
En opnieuw dat refrein. Tekeer gingen we. Zij sloeg haar haardos wild op en neer. Ik beukte maar wat met mijn kortgeknipte kop en kneep mijn ogen stijf dicht. “For tonight I sleep on a bed of nails”.

Het lied was afgelopen. Ik deed mijn ogen open en keek in het lachende gezicht van Marianne. Ik lachte terug en keek eens rond. Alle kinderen, leiding en bezoekers van de disco stonden langs de kant naar ons te kijken.
Ik geloof dat ik een rood hoofd kreeg. Maar daar zag je gelukkig met al die black lights niets van.

Over Marianne kan ik heel veel brieven, verhalen en boeken schrijven. Dat heb ik dan ook al ruimschoots gedaan.
De laatste jaren is het rustiger. De heftige verliefdheid is een beetje verdwenen.
Laatst stuurde ze me een lief mailtje. Ze was blij voor me dat ik momenteel zoveel schrijf en zoveel columns publiceer. Ze vroeg of ik nu ook een column aan haar ging wijden.
Nou, vooruit dan maar, Marianne. Bij deze.

Apeldoorn, april 2004

================================================

Bon Jovi – ‘Bed of Roses’ (1993)

Sitting here wasted and wounded
At this old piano
Trying hard to capture
The moment this morning I don’t know
‘Cause a bottle of vodka
Is still lodged in my head
And some blond gave me nightmares
I think that she’s still in my bed
As I dream about movies
They won’t make of me when I’m dead

With an ironclad fist I wake up and
French kiss the morning
While some marching band keeps
Its own beat in my head
While we’re talking
About all of the things that I long to believe
About love and the truth and
What you mean to me
And the truth is baby you’re all that I need

I want to lay you on a bed of roses
For tonite I sleep on a bed on nails
I want to be just as close as the Holy Ghost is
And lay you down on bed of roses

Well I’m so far away
That each step that I take is on my way home
A king’s ransom in dimes I’d given each night
Just to see through this payphone
Still I run out of time
Or it’s hard to get through
Till the bird on the wire flies me back to you
I’ll just close my eyes and whisper,
Baby blind love is true

I want to lay you down on a bed of roses
For tonite I sleep on a bed on nails
I want to be just as close as the Holy Ghost is
And lay you down on bed of roses

The hotel bar hangover whiskey’s gone dry
The barkeeper’s wig’s crooked
And she’s giving me the eye
I might have said yeah
But I laughed so hard I think I died

When you close your eyes
Know I’ll be thinking about you
While my mistress she calls me
To stand in her spotlight again
Tonite I won’t be alone
But you know that don’t
Mean I’m not lonely I’ve got nothing to prove
For it’s you that I’d die to defend

I want to lay you down on a bed of roses
For tonite I sleep on a bed on nails
I want to be just as close as the Holy Ghost is
And lay you down on bed of roseshttps://frontpage.fok.nl/column/129993

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

“Nog heel even vóór ik vertrek…”

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:11

Bazbo“Bas, ik móét nu écht naar huis, anders kom ik te laat. Ik moet mijn oudste zoon naar djembé-les brengen. Als ik daarvan terugkom, breng ik de jongste naar zwemles. Op de terugweg haal ik de tweede op van een verjaardag en dan kan ik weer terug naar het zwembad. Tussendoor moet er nog even gegeten worden, en om half acht moeten we alweer op de ouderavond op de school van de jongste zijn. Ik neem wel een half uurtje vrij, zo. Dat krijg je, hè, als je allebei moet werken. Mijn vrouw heeft onregelmatig werk, dus dat betekent dat we veel taken in de huishouding en opvoeding moeten delen.

Ik snap werkelijk niet hoe jij het redt, Bas. Jij hebt toch ook een gezinnetje? Je zei daarnet toch dat jij vanavond naar een concert gaat? Jeetje, dat jij daar allemaal tijd voor hebt! Vindt je vrouw dat allemaal wel goed? Mijn vrouw zou zich onmiddellijk druk maken over wie er dan op de kinderen moet passen en dat het allemaal op háár neerkomt. Dat hoor ik toch al zo vaak thuis. Doordat zij op onregelmatige tijden weg is, en dus ook thuis is als ik werk, heeft ze het idee dat ze het hele huishouden in haar eentje moet doen. Terwijl ik ondertussen die kinderen transporteer van de ene verjaardag naar de andere voetbalclub. Ik word er wel eens heel moe van. Maar ja, je wilt graag dat je kinderen erbij horen, hè? Daar heb ik best iets voor over. Ik zou niet willen dat ze buiten de groep zouden vallen. Vroeger ben ik zélf genoeg een buitenbeentje geweest; dat zou ik mijn kinderen niet aan willen doen. Het vraagt wel iets van mij, maar ik heb het er graag voor over. Nadeel is wel dat die auto overuren maakt.

Die auto, Bas, daar heb ik een gelazer mee! Ik ga aanstaande zaterdag op vakantie en gisteren bleek ineens dat de koppelingsbak stuk is. En er zit net een jaar een nieuwe in! Dat valt natuurlijk weer precies buiten de garantie, dus dat wordt me een kostenpost. Daarom heb ik twee vriendjes van mij gevraagd of die er iets mee kunnen. Die zijn namelijk nogal handig met automotoren. Ze denken twee avonden nodig te hebben, dus ik hoop maar dat het allemaal goed komt voor zaterdag. Ik heb het nog maar niet aan mijn vrouw verteld, anders krijg ik daar ook weer gezeik over. En dan ga je met zo’n naar gevoel op vakantie, hè. Da’s ook niet wat. Dus zeg ik thuis maar niets. Zo’n vakantie levert toch al veel spanning in het gezin. Drie weken van te voren is mijn vrouw al bezig met het klaarleggen van kleren en speelgoed. Voortdurend vraagt ze of ik dit niet vergeet en dat niet, en zegt ze dat ik dit moet doen en dat, en moppert ze dat zij alles weer moet regelen voor de vakantie. De avond voor vertrek moet ik die grote auto en de aanhangwagen inpakken. Dan staat iedereen zich ermee te bemoeien, dus het schiet niet op. Het is de eerste vakantiedag van de kinderen, dus die zijn dan helemaal door het dolle heen. En dan moeten ze nog de hele dag en nacht in de auto zitten. Zuid-Frankrijk is tenslotte niet naast de deur. En als het daar slecht weer is, dan rijd ik gewoon verder door naar het zuiden, totdat ik mooi weer tegenkom. Die eerste dagen van de vakantie zijn vaak niet zo leuk. Moet je eerst je kampeerplek installeren, en voordat je helemaal lekker op je plek bent, ben je zo een paar dagen verder. Ondertussen zitten die kinderen dan aan mijn hoofd te zeuren dat ze dit willen of dat. Mijn vrouw kan er ook wat van; die heeft een hoop eisen. Dat het sanitair goed moet zijn, of er voldoende faciliteiten op de camping voor de kinderen aanwezig zijn, en leuke dingen in de buurt om te doen en te bekijken. Terwijl als die kinderen eenmaal wat aanspraak hebben, dan heb je geen kind meer aan ze. Loop je ze de hele avond te zoeken dat ze moeten komen eten of slapen.
Begrijp me goed, Bas. Ik ben heel gek met mijn gezin, maar er zijn momenten dat ik even voor mijzelf kies.

Vrijdagavond, dat is echt mijn avond. Die is voor mij heilig. Dat weten de kinderen ook, dat ze dan niet tegen papa aan moeten zeuren. Vrijdagavond ga ik naar handbaltraining, en daarna ga ik met mijn maten even in de sportkantine hangen en een biertje drinken. Ik vind dat ik dat wel verdiend heb aan het einde van de week.
Want zo’n weekend zelf zit ook altijd vol. Eerst ’s morgens vroeg de boodschappen voor de hele week halen, en dan heb ik vaak wat klussen in huis of aan de auto’s. Die keuken van ons, die is nog steeds niet helemaal af. Ik kom er maar niet toe, hè. Want de meeste tijd gaat toch zitten in het onderhoud aan die auto’s. Leuk hoor, zo’n oud autootje voor mijn vrouw. Had ik je al verteld dat ik die Fiat 600 weer heb verkocht? Ja joh, ze wilde liever weer een DAF. Dus sinds een week of wat rijdt ze in een knalrode DAF. Maar ja, zo’n karretje vraagt een hoop verzorging. Zaterdagavond zijn we vaak niet thuis, want alle vrienden en familie willen hun verjaardag altijd op die avond in het weekend vieren. Vreselijk vind ik dat altijd, zo’n verjaardag. Ah Bas, je kent ze vast wel. Dat je op een rechte stoel in een kring zit te lullen met die saaie zwager die ook niets te melden heeft. Alle lampen in de huiskamer aan en of je de chips even wilt doorgeven. Op zondag moeten we ’s morgens meestal even naar mijn ouders of mijn schoonfamilie. Sociale verplichtingen, hè? Daar kom je toch moeilijk onderuit. Gelukkig mag ik op tijd weg, want ’s middags moet ik dan mijn handbalwedstrijd spelen. Tenminste, als het met mijn rug weer wil. Het is uiteindelijk toch een hernia gebleken. De huisarts zegt dat ik moet rusten en blijven liggen, maar de volgens de fysiotherapeut moet ik zoveel mogelijk bewegen. Nou kan ik toch al niet stil zitten, dus kies ik maar voor het laatste.

We komen samen eigenlijk nergens meer aan toe, mijn vrouw en ik. Nu heb ik een vrouw die heel andere dingen leuk vindt dan ik. Ik kan ’s avonds laat intens genieten van een goede film. Mijn computer staat dag en nacht aan om de meest recente films te downloaden. Maar zij heeft niets met films. Of weet je wat ik zó graag met haar samen zou willen doen? Door de weeks een keer naar het theater! Je weet hoeveel ik van cabaret houd, maar zij vindt daar niet zoveel aan. Dan gaat ze echt met tegenzin met mij mee. Er is zo weinig dat we kunnen delen, dat we samen doen. Een goed gesprek kan ik ook al zo moeilijk met haar voeren. Je weet het, Bas, ik ben een enorm gevoelsmens, maar in een persoonlijk gesprek wordt zij meestal kort en zakelijk. Als ik begin over mijn werk, bijvoorbeeld, en me hardop afvraag of dit het wel is wat ik in mijn leven wil blijven doen, dan begint zij meteen te mekkeren over het salaris dat wel hetzelfde moet blijven. Of over hoe een eventuele nieuwe baan is te combineren met die van haar. Of over wat de kinderen allemaal nodig hebben.

Die kinderen vragen veel van mij. Nogmaals, begrijp me goed, ik ben heel erg gek met die koters, hoor. Maar het is gewoon heel erg druk in mijn gezin. Dan weer hier heen, dan weer daar heen; die moet om vijf uur eten want om zes uur naar dansles, en die moet om zes uur eten want om vijf uur naar bloempotten verven. En om zeven uur komt de derde terug van voetbaltrainen, met een tas vol vieze was. Zaterdag rijden we met de hele zwik naar Zuid-Frankrijk. Bas, het zal mij benieuwen.
Maar nu moet ik écht gaan. Ik ben al te laat. Hoe kan ik al die dingen binnen de tijd afkrijgen? Mensen zonder gezin met kinderen weten niet hoe het is. Het is soms een zwaar leven, hier op deze aarde.
Hee, tot morgen! Doei!”

Apeldoorn, juli 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Carlo Piemol en de corrigerende tik

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 00:08

BazboCarlo Piemol leest de krant.
Het is ’s avonds.
Carlo Piemol zit in zijn woonkamer.
Alles is stil.
Behalve bij Buurman Barman.

Daar is het een lawaai van jewelste.
“Wat doet Buurman Barman toch?”
vraagt Carlo Piemol zich af.
Er klinkt geschreeuw.
En gekraak en gedonder.
“Het lijkt wel of er een huis instort,” denkt Carlo Piemol.
“Buurman Barman is alleen.
Toch eens kijken of alles in orde is.”

Carlo Piemol belt aan bij Buurman Barman.
Buurman Barman doet open.
“Dag Carlo Piemol,” zegt Buurman Barman.
“Dag Buurman Barman,” zegt Carlo Piemol.
“Wat wil je, Carlo Piemol?” vraagt Buurman Barman.
“Ik vroeg me af,” begint Carlo Piemol,
“waar komt dat lawaai vandaan?”
“Welk lawaai?” vraagt Buurman Barman.
“Dat gekrijs,” zegt Carlo Piemol.
“O dat,” zegt Buurman Barman.
Hij krijgt een rood hoofd.
“Dat zijn mijn neefjes Mik en Mak.
Ze zijn nogal stout.”
“Maar wat doet u dan?” vraagt Carlo Piemol.
“Kom even binnen,” zegt Buurman Barman.
“Dan kun je het zelf zien.”

Carlo Piemol komt de woonkamer van Buurman Barman binnen.
Het is er één grote troep.
Boven in het gordijn zit een jongetje.
“Dat is Mik,” legt Buurman Barman uit.
Een ander jongetje springt op de bank.
“Dat is Mak,” legt Buurman Barman uit.
“Ze willen niet luisteren.”

“Dat is niet leuk,” zegt Carlo Piemol.
“Nee, helemaal niet,” zegt Buurman Barman.
“Opvoeden is moeilijk,” vindt Carlo Piemol.
“Wat doe je eraan?” vraagt Buurman Barman.
“De corrigerende tik,” antwoordt Carlo Piemol.
“Maar die helpt niet,” zegt Buurman Barman.
“Waarom niet?” vraagt Carlo Piemol.
“Ik heb het al geprobeerd,” legt Buurman Barman uit.
“Misschien moet u harder slaan, Buurman Barman,”
is Carlo Piemols idee.
“Laat ik dat maar eens proberen,” zucht Buurman Barman.

Even later liggen de twee neefjes Mik en Mak over de knie.
De knie van Buurman Barman.
Buurman Barman haalt uit.
“Pets, pets!” doet de hand van Buurman Barman.
Op de blote billetjes van neefje Mik.
“Pets, pets!” doet de hand van Buurman Barman.
Op de blote billetjes van neefje Mak.
“En nu goed luisteren,” zegt Carlo Piemol.
“Anders krijgen jullie geen ijsje!”

Niet veel later zitten de twee neefjes netjes op de bank.
Hun tranen zijn alweer droog.
Buurman Barman geeft ze ieder een ijsje.
Zelf neemt hij nog een Hoegaarden Grand Cru.
“Wil jij er ook één, Carlo Piemol?” vraagt hij.
Dat wil Carlo Piemol wel.

Het bier smaakt.
De neefjes Mik en Mak zitten op de bank.
Te lezen in de laatste roman van Herman Brusselmans.
“Lang leve de corrigerende tik!” roept Buurman Barman.
Daar is Carlo Piemol het roerend mee eens.
Dag, Carlo Piemol!

Apeldoorn, juli 2007

Dit is deeltje 3 in de Carlo Piemol serie.
Meer deeltjes zijn in voorbereiding.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

11-07-2008

In de ban van de ring

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 23:58

Bazbo“Wat zoek je, Bas?” vroeg de collega. “Kan ik je helpen?”
“Ik sta hier en ineens valt het me op dat-ie weg is.”
De collega keek me aan met een glimlach. Ze heeft stralende bruine ogen en een vol rond gezicht. Haar lichtbruine huidskleur verraadt haar geboortegrond: een van de Nederlandse Antillen. Het zwarte haar heeft ze strak naar achteren in een kort paardenstaartje. In haar linkerneusvleugel zit een klein sieraad. Haar lach maakt dat overal tanden zijn. Ze is niet groot en nogal mollig. Als ze loopt zet ze één voet dwars op de vloer: het gevolg van een naar brommerongeluk enkele jaren geleden.
“Maar wat zoek je dan?” lachte ze nog maar eens.
“Volgens mij had ik hem net nog.” Ik keek de vloer van de kantine eens rond. Bukkend maakte ik een rondje om de tafels. Ik schoof wat stoelen aan de kant, in de verwachting dat hij misschien achter een poot lag. Nergens lag het kleinood.
“Ba-has, wat ben je nou kwij-hijt?” zeurde ze. Altijd die glimlach; overal die tanden.
“Oh, mijn trouwring,” zei ik nonchalant.
“Oh Bas,” zei ze. “Dat is niet goed.”
Ik haalde mijn schouders op en keek nog eens over de vloer.
“Waar ben je hem verloren dan?”
“Tja, als ik dat wist, was ik hem niet meer kwijt, hè¨?”
“Waar ben je allemaal geweest dan?”
“Eh, hier in de kantine, …”
“Vanmorgen werkte je toch in de keuken?”
“Ja, maar ik ben ook op kantoor geweest.”
“En op de wc.” Ze lachte maar weer eens. Opnieuw overal tanden, waaronder een gouden.
“Laat ik niet hopen dat ik hem heb doorgespoeld,” zei ik sip.
“Kun je nou vanavond wel thuiskomen?”
“Hoezo? Waarom niet?”
“Nou, wat zal je vrouw ervan zeggen?”
“Die draagt zelf haar eigen trouwring al jaren niet meer.”
“Maar waar kan hij nou zijn?” Ze ging ook overal op de vloer kijken.
“Zoeken jullie iets?” vroeg een tweede collega, die aan kwam lopen. Een kort stevig vrouwtje met een brilletje op. Ze praat met een verschrikkelijk accent, maar ze werkt als een paard.
“Bas is zijn trouwring kwijt.”
“O, o, dat is niet zo mooi,” zei ze. “Waar ben je allemaal geweest, dan?”
“Is er iets aan de hand?” vroeg een derde collega, die aan kwam lopen. Ze droeg het uniform dat verplicht is als je in de keuken werkt.
“Bas is zijn trouwring kwijt.”
“Gaat iedereen zich er nou mee bemoeien?” vroeg ik.
“We willen je alleen maar helpen, hoor,” zei de tweede collega.
“Ja, waar ben je allemaal geweest?” De derde collega was de derde die dezelfde vraag stelde.
“Jongens, dat ding komt wel weer boven water,” zei ik. “Ik ben hem wel vaker kwijt geweest. Maak je geen zorgen.”
“Nou, het is wel je trouwring, hoor! Dat vindt je vrouw vast niet leuk!”
“Die draagt zelf haar eigen trouwring al jaren niet meer,” moest ik de tweede en derde collega nog eens uitleggen.
“Aan welke vinger draag je die ring eigenlijk?” vroeg de tweede collega.
Ik stak mijn pink van mijn linkerhand omhoog.
“Aan je pink?” vroeg de derde collega. “Zit-ie niet veel te los, dan?”
“Nee joh,” vertelde ik. “Het is juist andersom. Hij kwam aan mijn ringvinger veel te strak te zitten. Hij knelde echt. Daarom is-ie een plekje opgeschoven.”
“Kreeg je zulke dikke vingers?” vroeg de eerste collega.
“Ja, wrijf het er maar in,” zei ik. “Ondertussen is die ring nog steeds weg.”
“We moeten hem wel terugvinden,” zei de tweede collega. “Anders kan je niet naar huis, hoor!”
“Mensen, geen paniek!” riep ik uit.
“Waar ben je allemaal geweest?” vroeg de derde collega nog maar eens.
“In de keuken, op het toilet, op kantoor,” vertelde ik haar. “Maar ik merkte net pas dat ik hem mis.”
“Hij zal toch niet in de spoelbak liggen?” De eerste collega liep snel naar de keuken.
“Als je hem maar niet hebt doorgetrokken op de wc.” De tweede collega staat niet bekend vanwege haar optimisme.
“Straks ligt-ie in de vuilnisbak.” De derde collega laat zich makkelijk meeslepen door de sombere instelling van een ander.
“Ik kijk wel even op mijn kantoor,” zei ik. Snel liep ik naar achteren. Ik keek op mijn bureau, naast de pc en onder de stoel. Nergens een dunne gouden ring. Ik haalde mijn schouders op en dacht hardop: “Zonder dollen. Dat ding komt wel weer boven water.” In alle rust liep ik terug naar de kantine.
“Hee Bas, hij lag niet in de spoelbak, hoor!” riep de eerste collega vanuit de keuken.
Ik ging naar de keuken en een opmerkelijk tafereeltje ontrolde zich aan mijn ogen.
De drie collega’s stonden gebogen over de grote werktafel. Ze hadden de drie vuilnisbakken op de kop gehouden. Een grote berg fruitsmurrie, koffiedrab, plastic, sinaasappelschillen, lege blikken, verpakkingen en restafval lag verspreid over de tafel. De drie dames zaten het met hun blote handen te ontleden.
“Jullie zijn gek,” was het enige dat ik kon uitbrengen.
“Weet je veel?” zei de tweede collega. “Straks ligt-ie hierin. Als we even goed zoeken, vinden we hem zo.” Het stonk verschrikkelijk in de keuken.
“Ja, da’s toch zonde als je je trouwring kwijtraakt?” vroeg de derde collega.
“Ik heb telefoon,” zei ik snel. “Momentje. Ik ben zo terug.” Snel vluchtte ik terug naar mijn kantoor.
Een half uur later ging ik weer naar de keuken. Daar waren de dames bezig om de laatste resten afval terug te doen in de vuilniszak.
“We hebben hem niet gevonden,” zei de eerste collega.
“Nou ja, geen ramp,” zei ik. “Bedankt dat jullie zo goed hebben meegeholpen met zoeken. Hij duikt vast wel weer op.”
“Graag gedaan,” zei de tweede collega. “Ik hoop dat je hem nog vindt.”
“Ja, toch zonde van die trouwring. Ik moet nu naar huis,” vertelde de derde collega.
Nu stonden ze met z’n drieën hun handen te wassen.
“Nou, nogmaals bedankt voor het zoeken, hoor!” zei ik. “Ik werk nog een uur door. Wie weet kom ik hem wel tegen. Tot morgen!”
De volgende dag bij binnenkomst vroegen ze: “Hee Bas, heb je je trouwring nog gevonden?”
“Ja,” antwoordde ik, terwijl ik mijn linkerhand omhoog stak, “kijk maar!” Er blonk iets aan mijn pink.
“Waar heb je ‘m nou gevonden, dan?”
“Vanmorgen vroeg toen ik wakker werd. In bed.”

Apeldoorn, juli 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »