bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

01-07-2008

De avonturen van Freek Torso 3

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:47

Freek Torso draaide zich om in zijn bed. “Godsammeballekrake!” In de tuin klonk het lawaai van een motormaaier. “Laten ze alsjeblieft een heel klein grasveldje hebben. Dan is dit met een minuut bekeken.” Hij lag inmiddels op zijn rug en legde zijn handen achter zijn hoofd.
Naast hem lag zijn vrouw Trees te slapen. Ze snurkte zachtjes. “Nog meer geluid waar een man wakker van wordt. Zal ik ’s kijken hoe lang het duurt voor ze stil is als ik mijn kussen hard in haar gezicht druk?”

Freek Torso knipperde even met zijn ogen. In een flits vloog de vorige nacht aan hem voorbij. Hij herinnerde zich de prachtige Natacha nog levendig. Zijn handen om haar keel voelden prettig aan. “Wurgseks is leuk, maar loopt wel eens uit de hand,” fluisterde hij voor zich uit, terwijl hij nog altijd op zijn rug naar het plafond lag te kijken. Hij had de blonde Rotterdamse achtergelaten in haar kleine bovenwoning. Gelukkig waren er geen getuigen.
Even kreeg hij een erectie, maar toen drong het irritante lawaai uit de tuin beneden weer tot hem door.
“Dit gaat toch werkelijk te ver zo in het weekend,” mompelde Freek Torso. “Ik zal ze eens even hun vet geven.”
Hij sloeg het dekbed opzij en wilde naar beneden de tuin in lopen. “Wacht, laat ik eerst wat kleren aantrekken. Je weet nooit wie of je tegen komt.”

De kat Kots wachtte hem mauwend onderaan de trap op. “Hou je bek, beest,” siste Freek Torso. “Als je moet zeiken moet je niet naar binnen komen.” Hij deed de keukendeur open en de kat Kots schoot als eerste naar buiten.
Freek ging ook de tuin in. Het geluid van de motormaaier kwam uit de tuin van buurvrouw Van der Staaf. Hij liep naar de heg. Die was dicht begroeid. “En dat is maar goed ook. Zo heb ik ook geen last van die losers van buurtbewoners. Dat wijf van Van der Staaf is nog wel een van de vervelendste. Met dat zoontje van d’r. Dat ze zelf niet doorheeft dat het een debiel kind is, is me een raadsel. Wie zou er ooit een kind willen? Ik zeker niet. Of het moet een meisje worden dat later uitgroeit tot een stoot van jewelste. Dan heb je er als vader wellicht nog wat aan.”

“Miauw!” hoorde Freek ineens boven het geluid van de motormaaier uit. Het gemauw kwam van onderen. Hij keek naar beneden en daar stond de kat Kots. Het beest keek Freek Torso triomfantelijk aan. Op de grinttegel lag een van de Japanse koikarpers uit de vijver van buurvrouw Van der Staaf.
“Goed zo, kat Kots,” fluisterde Freek en even aaide hij zijn huisdier over de kop. “Jammer dat er zo weinig vlees aan zit. Maar ga zo door.” De kat Kots knorde heftig en hief zijn rug omhoog tegen Freek Torso’s hand. “En nu optiefen.” Hij gaf het beest een rotschop en richtte zich weer op de heg.
“Die teef van Van der Staaf, die heeft het nogal hoog in haar overgeblondeerde bejaardenkop. Nu heeft ze ineens weer een motormaaier aangeschaft. Omdat ze toevallig in de gemeenteraad zit en beslist over Ruimtelijke Ordening. Nou, dan mag ze ook meteen eens iets doen aan de isolatie van haar eigen tuin.”

Freek Torso stond nu door een gat in de heg te kijken en had volop zicht op de topless zonnende buurvrouw Van der Staaf. “Ze is te oud en heeft een lelijke portie hangmemmen. Maar toch krijg ik een harde jongen.” Even dacht hij terug aan de harde jongen van gisterenavond. Die Natacha bleek uiteindelijk toch zeer gewillig. “Geen wonder, eigenlijk. Want ze was al hartstikke dood toen ik haar stevig nam.” Toen schoot hem iets anders te binnen. “Als zij van Van der Staaf met haar blote jetzers in de zon ligt te verkleuren, wie bedient er dan momenteel die motormaaier?”
Hij draaide zijn hoofd en even verderop zag hij buurjongen Woutertje. Die was bezig met de motormaaier. Er lag nog wat meer tuingereedschap slordig om hem heen. Een schep, een grasschaar en een hark. “Zo. Dus het gemeenteraadslid laat haar verstandelijk gehandicapte etterbak met levensgevaarlijk tuinmaterieel spelen? Daar zit een vette anonieme aanklacht aangaande kinderarbeid in.”

Freek Torso opende het tuinhek van de familie Van der Staaf.
“Buurman!” gilde het wijf, terwijl ze haar gerimpelde handen over de uitgezakte floddertieten heen sloeg. Tegelijkertijd stond ze op en vluchtte naar binnen.
“Buurvrouw?” riep Freek haar na. “Ga je nu al weg? Ik kom juist eens gezellig babbelen over de opvoeding van je mismaakte kind.”
“Soms worden de emoties me teveel,” riep ze naar achteren. “Gisteren heb ik mijn schoothondje Frodo gevonden. Hij lag helemaal platgereden op de straat voor het huis. Maar tijd om te treuren heb ik niet. Er is spoedoverleg van de gemeenteraad over de toekomst van de vijver bij het Scheurbuikplantsoen.” Ze sloeg de keukendeur van haar huis achter zich dicht.
“Zo zo,” dacht Freek Torso. “Alert zijn, deze dagen. Jammer van het weekend. Maar zaken gaan nu eenmaal voor.”

Woutertje kwam nu dicht bij hem in de buurt.
“Kijk je wel uit met dat pokkeding?” riep Freek Torso naar de jongen.
“Kawalle me boeknie!” sprak het kereltje.
“Ga zelf uit je gat geuren, brutale opdonder.”
“Maakze van tulleknarf.”
“Ik weet niet wat jij allemaal uit je nek loopt te zwetsen, maar ik weet wel dát je van alles uit je nek loopt te zwetsen.”
Freek keek naar het huis. Hij zag door de doorzonkamer heen dat buurvrouw Van der Staaf zich snel had aangekleed. Ze had inmiddels de woning aan de voorkant verlaten en liep naar haar auto.
Ineens botste Woutertje met de motormaaier tegen zijn voeten. “Au, godverdomme! Kijk toch uit, mongool!” Freek gaf de jongen een fikse duw.

Het zwakbegaafde stakkerdje verloor zijn evenwicht en viel achterover. Precies met zijn rug in de tuinhark die daar op het gras lag.
“Zo,” zei Freek, “dat zal je leren! Heel onverstandig om je spullen zo door de tuin te laten slingeren, ventje.”
Uit het hijgerig piepende geluid dat Woutertjes mond voortbracht, maakte Freek op dat de scherpe stekels van het stuk tuingereedschap fataal voor het jochie waren.
“Voor je het leven laat,” boog Freek Torso over het spastisch bewegende hoopje zwakzinnigheid heen, “vraag ik nog even je aandacht voor een wijze levensles. En dat in het weekend! Onthoud dit heel goed. Probeer nooit – tegen beter weten in – van een Torso te winnen op punten.”

Apeldoorn, januari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Muziekcolumn – Dulfer / Big Boy!

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:45

“Is het een goede plaat?” vroeg ik aan Hans.
Hij bracht zijn flesje bier naar zijn mond en ik deed hetzelfde met het mijne. Normaal kreeg ik koffie aangeboden als ik hier de winkel binnenliep, maar vandaag drukte Jeroen een flesje Heineken in mijn hand.
“Tuurlijk is het een goeie plaat!” riep Hans uit. “Anders stond ik hier niet!”
“Eerst wil ik er wel eens wat van horen dan,” lokte ik hem uit de tent.
“Je moet nog even wachten, anders krijg ik last met de vakbond,” antwoordde hij.
“Vakbond?” vroeg ik, eigenlijk veel te brutaal. “Sinds wanneer lopen types als jij bij een vakbond? Heb jij dat nodig dan?”
Ik moest even opzij stappen om een andere klant door te laten. Het was hier trouwens nogal krapjes, want er stond een compleet drumstel en een keyboard in de winkel.
Hans gaf geen antwoord, maar leegde zijn flesje in een teug. Vervolgens liep hij naar zijn instrument. Hij pakte het en hing het om zijn nek. De andere twee muzikanten kwamen er bij. Ze begonnen.
“Doe mij maar die prachtige, nieuwe spetterende en superswingende house-funk-metal-tetterdetet-plaat!” zei ik tegen Jeroen, toen het eerste nummer afgelopen was.
Hans kwam op me af.
“Hoe vind je het tot nu toe?” vroeg hij.
Ik pakte het cd-doosje van Jeroen aan en gaf het aan Hans.
“Signeren maar!” commandeerde ik hem.
Met een halfdikke stift maakte Hans er iets moois van. Toen deed hij een stap naar achteren en pakte iets.
“Hierzo,” zei hij. “Dit krijg je van mij erbij.”
Het was een klein doosje met een speldje van een saxofoon.
“Ik heb er nog maar een paar en ik kan ze dus niet aan jan en alleman uitdelen.”
Ik werd even stil en keek naar het kleine cadeautje van Hans in mijn hand.
“Bedankt,” stamelde ik toen. “Ik moet nu gaan, want ik heb vanavond nog een vergadering.”
“Tot kijk,” zei Hans. “Veel plezier met de cd.”
Het kleine publiek vroeg hardop wanneer Hans verder ging spelen.
“Tot zeker ziens,” zei ik. “En doe de groeten aan Candy.”

Een jaar later, in 1995, stond Dulfer op het Bosvolpop-festival in Apeldoorn.
“Wat is dit?” riep hij toen hij opkwam. “Is dit heel Apeldoorn? Het lijkt godverdomme wel of ik in Staphorst sta!”
Vervolgens gaf hij een spetterend optreden dat het weinige volk de pan uit deed swingen.

Weer een jaar later bracht hij zijn nieuwe plaat uit, en ook toen trok hij ter promotie langs de muziekwinkels. Nota bene op mijn eigen verjaardag stond hij in het Plato-filiaal in Apeldoorn. Op mijn hoesje van de ‘Dig!’-cd staat: “Gefeliciteerd! Dulfer.” Sindsdien verloor ik hem wat uit het oog.

Maar op 30 april 2006 gaf hij een gratis concert in Gigant Café in Apeldoorn. Wederom was er niet veel publiek op afgekomen. Hoewel hij zichtbaar (veel) ouder was geworden, gaf hij toch weer een energieke set weg. Na afloop ging hij de tafeltjes langs om wat met het publiek te praten. Ik vergat om te vragen of ik ooit de groeten van Candy nog terugkreeg…

(Dulfer en bazbo – Gigant Café, Apeldoorn – 30 april 2006)

Apeldoorn, januari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Kakvlek op de werkplek: Ik ben de man

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:44

“Ik ben de man
waar je steeds op steunen kan”
– Raymond van het Groenewoud

Inmiddels weten jullie het wel. Als ik de aandrang krijg om te poepen, dan moet ik ook direct, anders gaat het fout. Hoe vaak heb ik nu al niet met een warme plak in mijn broek gestaan?
Hoe heerlijk is het dat ik tegenwoordig op de fiets naar het werk kan. Minder heerlijk was de plotselinge druk die zich op mijn anus aandiende. Het was nog zeker een flink eindje rijden voor ik op de plaats van bestemming zou zijn. Een angstgolf schoot mijn hoofd binnen: “Ik ga het niet halen!”

Ik ben de enige mannelijke medewerker op de werkplek. Dat heeft zo zijn voordelen.
Iedereen ziet mij als een autoriteit. De dames vragen mij veel om raad. Dan speel ik de deskundige himself. Niet dat ik dat ben, hoor. Ik weet helemaal niets, maar kan leuk de schijn ophouden. Met een beetje dooddoener en een mysterieuze blik kom ik een heel eind.
Ik maak leuke contacten met de vrouwelijke collega’s en kan een beetje spelen met de spanning die er sowieso tussen man en vrouw heerst.
“Tjee, wat is dat voor een leuke postbezorgster?”
“Bas! Niet naar andere vrouwen kijken. Dat kan toch niet? Jij bent toch getrouwd?”
“Wat heeft dat er nou weer mee te maken? Je klinkt erg jaloers trouwens.”
“Ik ga daar maar even niet op in. Want hoe lang ben jij wel niet getrouwd?”
“Achttien jaar, in september.”
“Goh, dat is best lang.”
“Ja, dat vindt mijn vriendin ook.”

Dat ik de enige man op de werkvloer ben heeft ook nadelen. Voor iedere technische scheet komen ze bij mij. “Bas, ben jij technisch? Er is een schroef uit de muur gevallen. Kun jij hem er weer inslaan? Ik heb hier alvast een hamer voor je.” Of: “Bas, de verwarming is kapot. Wil jij eens kijken?” Schroeven in de muur slaan met een hamer, godbetert. En moet ik een man zijn om het installatiebedrijf te bellen? Nu heb ik het technisch inzicht van een otterdrol op sterk water, maar dit soort taken gaat me wonderwel goed af. De ellende is alleen: hoe meer van dit type kutklussen ik doe, hoe vaker ze aan mijn kop komen zeiken met meer.
Vergaderen met vrouwen is onmogelijk. In het gemiddelde kippenhok is het stiller. De helft van de vergadertijd wordt besteed aan hoe het met de kinderen is of over de nieuwe serie designbankstellen bij IKEA. En dan kan ik samenvatten en speerpunten benoemen en de hoofdlijnen uitzetten wat ik wil; te midden van het gekakel valt mijn nasale tenor geheel in het niet. Wij mannen denken vaak dat het ons redelijk is gelukt om de vrouw te domesticeren, maar loop een willekeurige vergadering met voornamelijk vrouwelijke deelnemers binnen en je wordt bruut geconfronteerd met het harde feit dat we daarin jammerlijk hebben gefaald.
Het is een kleine locatie waarin ik werk. Er is maar een medewerkerstoilet. Dames en heren zijn wat dat betreft niet gescheiden. Dus als ik knoei bij het plassen, weet meteen iedereen wie het gedaan heeft. Even lekker van je af spetteren is er niet bij. Voor de zekerheid ga ik dus altijd zitten, ook bij het piesen. Niet dat het altijd helpt. Na gedane zaken (de medische term hiervoor is ‘mictie’) sta ik op en dan wil er nog wel eens een verdwaalde druppel op de brilrand vallen. Sta ik alsnog te poetsen. Het prettige aan de niet gescheiden wc is dat als ik vlak na die ene leuke collega het toilet bezoek, de bril nog lekker aanvoelt van haar lichaamswarmte. Niet doorvertellen, hoor!

“Ik ga het niet halen!” Met volle vaart kwam ik het terrein opgecrosst. Het houten fietsenhok staat naast het gebouw. Ik zette mijn fiets tegen het schuurtje aan. De druk op mijn endeldarm was inmiddels onhoudbaar. Gelukkig was er achter het schuurtje wat ruimte die grensde aan een blinde muur van het buurgebouw. Ik struinde door de struiken van de tuin en knoopte alvast mijn gulp open. Op het moment dat ik mijn broek naar beneden had gestroopt en hurkte, spetterden de bruine afvalstoffen al op de vochtige kleigrond. De wind blies koud op mijn witte billen. Bliksemsnel trok ik mijn slip weer omhoog. Onmiddellijk voelde ik hem in mijn naad plakken.
“Shit.” De ervaring van bevrijding en opluchting maakte snel plaats voor een gevoel van intense goorheid. Oef, gelukkig had niemand mij gezien. En zaten er geen spetters op de hakken van mijn schoenen.

Binnengekomen deed ik eerst mijn jas uit en zocht ik gauw het toilet op. Ik pelde mijn onderbroek van mijn reet en ging zitten. De bril voelde koud aan; ik was de eerste die er vandaag gebruik van maakte. Niets geen prettige lichaamswarmte van die ene leuke collega om in mij op te nemen. Balen, zeg.
Met wat toiletpapier probeerde ik de bruine vlek uit mijn slip te poetsen. Dat lukte maar half. Een nieuwe golf vloeibare excrementen bood zich aan. Koud rioolwater spatte tegen mijn billen. Vervolgens reinigde ik uitgebreid mijn anus. Was er nog wel papier genoeg? Het was er in overvloed, zij het dat het van dat ruwe enkellaags schuurmateriaal was. Toen ik opstond om mijn kleding weer op orde te maken en achter mij keek, zag ik dat er iets bestaat dat nog onsmakelijker oogt dan een toiletbril met plasspetters erop. De bruine derrie zat tot hoog aan de rand van de pot geplakt. Dit vroeg om een uitgebreide schoonmaakactie met de pleeborstel. Zuchtend deed ik mijn werk. Voortaan nooit meer zeuren, dames.

Ik word er schijtziek van. Soms denk ik: “Geef mij maar gewoon een herenplee. Daar maakt het niet uit of je het menselijke afvoerwater langs de pot sproeit. Of dat de handdoek naar poep ruikt.”
Maar ondanks alle nadelen geef ik de absolute voorkeur aan deze nieuwe werkplek. Zoveel aandacht heb ik nog nooit gehad. Geef mij een werkplek met louter vrouwelijke collega’s en geloof het of niet: ik ben je man.

Apeldoorn, januari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De avonturen van Freek Torso 2

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:42

Freek Torso zette zijn tanden in een groot stuk kippenbout. “Daar ben je toch mooi onderuit gekomen, Freek,” zei zijn vrouw Trees. “Het was maar goed dat er geen getuigen waren vanmorgen, toen je dat mes in de hals van die agent stak.”
“Ach wat,” wuifde Freek Torso de opmerking van zijn vrouw weg. “Een Torso laat zich niet zomaar pakken. Zeker niet door die slapjanussen van de politie. Die idioten komen van verre met luide sirenes aanzetten. Dan weet je dat je weg moet wezen. En een Audi kan snel zijn.”
Vet liep langs zijn kin omlaag. Hij boog wat voorover, zodat de druppels op zijn bord spatten.
“Lekker, dat vocht dat uit je mond loopt,” zei Trees.
“Wat bedoel je?” vroeg Freek.
“Zullen we nog even?” vroeg Trees met haar tong half uit haar mond.
Zag Freek het nou goed of had ze wijde pupillen? “Dan is het of donker hier, of is ze weer eens geil als boter.” Freek Torso had enige tijd geleden nog tientallen pleuro’s geïnvesteerd in spaarlampen voor boven de eettafel, dus van donkerte kon hier onmogelijk sprake zijn.
“Nee, mens,” was het antwoord van Freek Torso. Hij gooide de botten van de kippenbout op zijn bord en veegde zijn mond af met een punt van het tafellaken. “De broek kan niet altijd gespannen zijn. Sla desnoods de hand aan jezelf. Ik heb behoefte aan frisse lucht. Wacht niet op mij met slapen.”
Zonder verder een reactie van zijn vrouw af te wachten, liep Freek Torso de voordeur uit.

“Die wijven begrijpen niets van een man,” mompelde hij terwijl hij zijn tuinpad afliep. “Op zich is het leuk dat als een man thuis komt, dat er dan een vrouw op de bank op hem zit te wachten. Minder leuk is het dat het altijd dezelfde vrouw is.” Inmiddels was hij bij de stoeprand aangekomen. “Verandering van spijs doet eten. Eens kijken of er in de stad nog wat te scoren is. Maar eerst eens van die verdachte Audi af zien te geraken,” zei hij.
Freek opende de deur van zijn gehavende wagen en stapte in. Hij draaide de sleutel in het contact en gaf gas. Toen hij net wegreed, voelde hij hoe het linker voorwiel hobbelde. “Godver,” zei Freek Torso. Hij haalde zijn voet van het gaspedaal. De Audi stond stil. “Nou ligt toch niet onze eigen kat Kots onder mijn wagen, hè¨?” Snel opende hij het raam en keek naar zijn voorwiel. Daaronder lag Frodo, het witte hondje van buurvrouw Van der Staaf. Snel gaf Freek wat gas. Nu hobbelde het linker achterwiel.
“Maltezerpaté,” zuchtte Freek Torso en hij sloeg af in de richting van het centrum.

Op het Scheurbuikplantsoen was het stil. Aan de rand van dit gezellige pleintje was de grote vijver. Freek Torso maakte vaart en stuurde zijn Audi in de richting van het water. Nog geen vijf meter voordat de wagen te water zou raken, opende hij het portier en sprong hij eruit. Bijna professioneel stuntwerk was de rollende beweging die hij maakte over de klinkertjes. Toen hij weer rechtop stond, zag hij nog juist hoe het dak van de Audi in het vieze bruine water verdween. Niemand zou ooit deze wagen vinden. Tenzij die stomme gemeenteraad ooit het bestemmingsplan zou wijzigen. Freek wist ze te vinden.
“Avonturen,” zei Freek Torso tegen zichzelf, “daar krijgt een man dorst van.” Hij keek om zich heen. Dichtbij was het café De Tochtige Koe. Tien tellen later duwde hij de toegangsdeur open.

Freek Torso keek om zich heen. “Wat een losers weer,” mompelde hij. “Die hebben niks beters te doen dan alleen maar een beetje dronken worden.”
“Wat moet jij hier?” vroeg een wildvreemde vent.
“Ik kwam hier even controleren of het jachtseizoen op dikke zwijnen geopend is en dat blijkt inderdaad het geval.” Hij hoefde niet eens een heel harde kopstoot te geven om de vadsige vent tegen de vloer aan te werken. “Maar goed. We kwamen voor de verandering van spijs.”
Aan de bar zat een moddervette trol. Die moest Freek niet. Nee, dan dat andere mens. Hoog op de poten, naaldhakken, filmsterrenzonnebril, blonde haren, minirok en topje waar haar tieten vrijelijk bovenuit floepten.
“Mooie kleur lippenstift,” zei Freek Torso, terwijl hij aan de barman gebaarde dat hij bier wilde.
“Dank je,” zei het meisje met hese stem.
“Die lippen wil ik wel om mijn orgaan heen. Maar niet hier.”
“Ik woon hier vlakbij.”
“Dat komt goed uit, want ik sta hier vlakbij geparkeerd.”

“Ondergoed met gaten,” observeerde Freek Torso nog geen kwartier later. “Het lijkt armoedig, maar het brengt een man in vele staten.”
“Ik hoop dat het je opwindt,” zei ze.
“Hoe sta jij tegenover plasseks?” vroeg Freek ineens.
“Eh, nou, dat heb ik nog nooit gedaan. Is dat wat je graag wilt?”
“Nee, ik wilde eigenlijk nog wat verder gaan.”
“Wat had je in gedachten?”
“Ik moet schijten als een otter.”
“Doe dat maar op de plee,” zei het meisje. “En laat je broek maar naar beneden als je terugkomt.”
Van schrik kreeg Freek een erectie. Wat een lekker mokkel was dit, zeg!
“Waar vind ik de pot?” vroeg hij. “Of kan ik hier ergens in een hoek van de kamer mijn gevoeg doen?”
“De plee, zei ik,” was haar antwoord. “Slaapkamer uit. Eerste deur rechts.”
Freek Torso liep naar de wc en deed zijn broek naar beneden. Hij kleedde zich helemaal uit, gooide zijn kleren van zich af en ging zitten. “Zoals wel vaker: orgastisch genot als ik niet hoef te persen en de fecaliën zo mijn lichaam uit glijden. Wat wil een mens nog meer?” Hij reinigde zijn gat, trok door en stond op. “Wat wil een mens nog meer? De rest is zinloos. Er ligt daar een hete babe op mij te wachten. Veel zin heb ik er eigenlijk niet meer in. Maar wat niet is, kan nog komen.”
Zonder zijn handen te wassen liep hij terug naar de slaapkamer. Zijn gastvrouw had zich inmiddels ontdaan van haar ondergoed en gaf hem voldoende uitzicht op haar primaire geslachtskenmerken.
“Een stijve mag blijve,” zei Freek Torso tegen niemand in het bijzonder. Tegen het meisje zei hij: “Ik hoop dat je het meeste voorwerk even zelf hebt verricht?”
“Wat bedoel je?”
“En anders hoop ik dat je ongesteld bent. Hoe meer vocht, des te beter.”
“Maak je geen zorgen. Ik ben er helemaal klaar voor, kanjer.”

“Hoe heet jij eigenlijk?” vroeg Freek Torso toen hij haar besteeg.
“Natacha.”
“Ah, een heet wijf van de Russische toendra’s.”
“Hoe kom je daar nou bij? Ik kom uit Rotterdam Zuid.”
“Vrouwen kunnen altijd zo goed de erotische mystiek met één opmerking om zeep helpen.”
“O, ben je nou niet geil meer?” vroeg Natacha.
“Best wel,” antwoordde Freek Torso. “Maar nu is het even tijd voor een wijze levensles.”
“Wijze levensles? Wie zit daar nou op te wachten? We staan op het punt om een forse wip te maken.”
“Neem van mij aan, stomme turfkut,” zei Freek Torso terwijl hij de keel van Natacha dichtkneep, “wurgseks is van alle tijden.”

Apeldoorn, januari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Schandvlek op de werkplek: De hel

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:41

Ineens had ik dan een andere werkplek. Had ik al verteld dat ik op mijn oude plek boventallig was geworden? ‘Doorontwikkeling’ noemde de grote baas het. Dat was managementtaal voor ‘reorganisatie’. Zo kwam mijn functie te vervallen. Na een heel loopbaantraject vol gesprekken, workshops, assessment en andere omzwervingen kwam ik dan hier terecht. Een nieuwe werkplek vol kansen en uitdagingen, niet eens zo heel gek ver van mijn huis. Nog geen half uurtje fietsen.
Ik had een kennismakingsgesprek gehad een week geleden en ik was bijzonder vriendelijk ontvangen door alle collega’s. Mijn naam was me vooruit gesneld. Ze hadden nogal hoge verwachtingen van mij. Oei, en die moest ik nu waar zien te maken.

Ik was extra vroeg van huis gegaan. “Je wilt op je eerste dag toch niet meteen te laat komen, hè?” was mijn gedachte. Het was nog pikkedonker op straat. Ik trapte flink door, op zoek naar de snelste route naar het werk dat op mij wachtte.
Ik wist dat ik een gevaar op de weg was. Op mijn ATB zat geen licht. De avond ervoor was ik met mijn zoon naar zijn school geweest voor een gesprek met zijn klassenmentor. We hadden onze fiets geparkeerd bij het kleine stationnetje. Toen we terugkwamen was het rijwiel van mijn zoon verdwenen. Vandaag was hij op mijn fiets naar zijn school in Twello. En was ik dus genoodzaakt om mijn sportfietsje te gebruiken. Gelukkig vond ik een route die zo veel mogelijk over fietspaden en zo min mogelijk over de openbare weg ging. Behalve het laatste stuk.
Daar in de verte doemde het gebouw op. Ik hoefde alleen nog maar deze weg over te steken. Het was niet eens druk. Ik wachtte voor de haaientanden. Van rechts kwam een bestelauto. Zijn knipperlicht ging aan. Hij wilde naar links, de straat in waar ik net uit kwam.
Veel te vroeg sloeg de auto af. Hij nam de korte bocht. Ik zag hem recht op mij af komen.
“Hooo!” riep ik nog. Volkomen zinloos. Ik hief mijn rechterbeen en arm op in de hoop de klap te kunnen opvangen. Voor ik het wist lag ik op de motorkap. Gelukkig had de bestuurder al flink afgeremd. De smak die ik maakte was aanzienlijk, maar niet echt hard.
De man stapte uit en hield zijn hand geschrokken voor zijn mond.
“Gaat het, meneer?” vroeg hij.
Ik stond inmiddels weer met beide benen op de grond en pakte mijn fiets op. “Ja, ik mankeer niets,” antwoordde ik.
“Ik zat helemaal fout,” zei de man nederig. “Bent u echt ongedeerd?”
“Het is meer de schrik.”
“Sorry. Het is ook nog zo donker en u bent ook donker gekleed. Ik zag u echt niet.”
“En ik stond stil. Dan zie je ook mijn verlichting niet.” Ik zei maar niet dat ik helemaal geen licht op mijn fiets heb. “Heeft u schade aan de auto?”
Hij keek eens naar zijn bumper en controleerde de motorkap. “Nee, volgens mij niet. En u? Is uw fiets nog heel?”
Ik bekeek mijn rijwiel en knikte. “Geen mankement.”
Snel nam de man afscheid en scheurde hij weer weg. Ik stapte trillend op mijn fiets en reed het laatste stukje stapvoets.

Binnen brandde licht. “Dan zal er al wel een collega zijn,” concludeerde ik. Ik was wel tien minuten te vroeg. De automatische schuifdeur ging niet uit zichzelf open. “Dan heeft de collega die binnen is uit veiligheid de deur weer achter zich dicht gedaan.” Uit mijn broekzak haalde ik de sleutel die ik vorige week overhandigd had gekregen. Ik stak hem in het slotje en duwde de schuifdeur open.
“Er is al iemand binnen, dus hoef ik de code niet in te voeren,” sprak ik tot mijzelf. “Het alarm is er al af.” Ik liep verder de gang in.
Plotseling klonk er een gierende sirene. Het geluid sneed door mijn nog trillende lijf en deed pijn aan mijn oren.
“Kut.” Het alarm was er helemaal niet af. “Wat moet ik nou doen?” Snel liep ik terug naar het kastje bij de voordeur. Ik opende het deurtje en drukte de code in. De snerpende sirene stopte. “Maar nu?”
“Wat is er allemaal aan de hand?” klonken ineens verschillende stemmen. Ik keek om. Daar stonden al mijn nieuwe collega’s, die zojuist waren binnengekomen.
De telefoon ging. “Shit, dat is natuurlijk de alarmcentrale.” Snel rende ik het kantoor in. Ik nam op en noemde mijn naam.
“Alarmcentrale. Wij krijgen zojuist een melding binnen.”
“Eh ja, dat kan wel kloppen. Ik loop hier naar binnen en het alarm gaat af.”
“Nu hebben wij een code van u nodig.”
“Maar die heb ik net ingetypt.”
“Een registratiecode bedoel ik, meneer.”
“Joh, ik kom hier vandaag voor het eerst. Ik denk dat ik het allemaal goed doe en dan gaan er allemaal toeters en bellen.”
“Kan gebeuren, meneer. Maar ik heb toch echt die registratiecode van u nodig.”
“Ik zal ’s kijken. Heeft u een momentje?”
“Zeker.”
Ik legde de hoorn neer. De collega’s stonden met open mond naar mij te kijken.
“Een registratiecode,” praatte ik hardop in mijzelf. Ik zoek altijd de meest intelligente op om tegenaan te lullen. “Waar vind ik die? Wacht, tijdens het kennismakingsgesprek kreeg ik niet alleen een sleutel, maar ook een briefje met een zwik codes erop.” Snel liep ik naar mijn nieuwe postvakje. Daar vond ik het briefje. In een flits stond ik weer bij de telefoon.
“Ik heb hem.” Ik noemde de cijfers van de code.
“In orde, meneer. Tot ziens.”
De verbinding werd verbroken. De collega’s stonden me nog steeds aan te gapen. Nu dan écht aan het werk.

“Bas?” vroeg een van de nieuwe collega’s. “Mag ik jou wat vragen?”
“Dat heb je bij deze dan gedaan.”
“Jij bent hier toch onze nieuwe computerexpert?”
Ik schrok van de hoge verwachtingen van de nieuwe collega. “Is dat zo?”
“Ben je een beetje technisch?”
“Nou, het is maar hoe je het bekijkt.”
“Jij bent hier de enige man. Dus moet ik wel bij jou zijn.”
“Wat is het probleem?” vroeg ik.
“Internet ligt eruit. Wil jij ’s kijken?”
“Waar zal ik dan ’s kijken?”
“Jij bent de expert,” zei ze.
Tijdens de rondleiding had ik een kast gezien met daarin allerlei bedrading. Daar zou de internetverbinding wel binnenkomen. Maar waar was die kast ook weer? Dit gebouw is een waar doolhof.
Een half uur later had ik de kast teruggevonden. Inderdaad, een wirwar aan kabels, stekkers en ledlampjes. Ergens moest de lijn zijn waardoor de internetverbinding binnen kwam. Ik zag door de bomen het bos niet.
“Misschien moet ik gewoon even het modem resetten.” Maar wat was het modem? Op goed geluk trok ik een stekker eruit. Op datzelfde moment ging het licht uit. Van overal uit het gebouw klonken boze kreten van collega’s.
“De stroom ligt eraf!” De stemmen kwamen dreigend dichterbij.
“Dit is geen nieuwe werkplek vol kansen en uitdagingen,” zei ik tegen mijzelf. “Dit is de hel.”

Apeldoorn, januari 2008

(Met dank aan tijl. Hij gaf me toestemming om de titel van zijn succesvolle reeks te gebruiken!)

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De avonturen van Freek Torso 1

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:38

Freek Torso kroop van zijn vrouw af en sloeg zijn benen buiten het bed.
“Dat was weer eens als vanouds, Freek,” hijgde zijn vrouw. “Vier keer maar liefst. En jij?”
Freek Torso vond zichzelf te bescheiden om er eerlijk antwoord op te geven. Hij stond op. Zijn bezwete lichaam koelde nu snel af. Zijn erectie was veranderd in een slappe zooi. “Zo heet als ik net was, zo koud heb ik het nu.”
In de badkamer nam hij een uitgebreide douche. Toen liep hij terug naar de slaapkamer, pakte zijn kleren van zijn stoel en kleedde zich aan.

“Maak je het niet te laat vandaag?” vroeg zijn vrouw.
“Dat merk je wel,” snauwde Freek. Als hij eenmaal aan zijn gerief was gekomen, moesten ze een tijdje niet aan zijn kop zeiken. “Daar heb jij geen zaken mee. Ik doe het zware werk, en jij doet het huishouden. Zo klaar is dat!”
“Nou zeg!” riep zijn vrouw uit. “Ik vraag alleen maar of je op tijd thuis wil komen, zodat ik weet hoe laat ik de piepers op moet zetten!”
“Altijd maar piepers!” schreeuwde Freek. “Kennen jullie wijven nou nooit eens iets anders verzinnen?”
“Het is ook nooit goed,” snikte ze.
“Weet je wat het is?” brieste Freek hoofdschuddend. “Het enige moment dat je je als man bij een vrouw echt prettig voelt, ligt zij er doorheen te kreunen!”
Met een klap gooide hij de slaapkamerdeur achter zich dicht. Beneden zette hij koffie en wilde hij een boterham maken. Toen hij de kaas uit de koelkast pakte, stond de kat Kots al naast zijn voeten. Ze zette haar nageltjes in Freeks been. Kaas was haar lievelingskostje.
“Flikker op, stomme kutkat,” siste Freek en hij gaf het beest een schop. De kat Kots zeilde over de gladde vloer de keuken uit en gooide in de woonkamer een pot met kamerplant om. “Morgen bedenk ik een goed recept voor gestoofde kat.”

Shit, het was al laat. Dat vluggertje bleek zo vlug niet te zijn geweest. “En ik moet de vuilnisbak nog buiten zetten.” Hij ledigde zijn mok koffie voor de helft in een grote teug en liep naar buiten. Daar stond de grijze container bij het schuurtje. Freek pakte hem bij het handvat en bracht hem naar de hoek van de straat. “Gloeiende, de buurtmongolen hebben hun auto’s en vuilbakken weer zo neer gezet, dat die van mij er niet tussen kan. Tijd voor wat ochtendgymnastiek.”
Met handige bewegingen gooide Freek wat containers in de struiken van de gemeentetuin en zette die van hemzelf op de juiste plaats. Toen liep hij naar een van de auto’s die er vlak naast geparkeerd stond. Met de hak van zijn laars trapte hij een deuk in het portier. Er ging niet eens een alarm af. “Wat een losers wonen er toch in deze buurt.”

Freek Torso stapte in zijn Audi en scheurde de straat uit. “Opzij, lummels!” riep hij naar de schoolgaande jeugd. Eén jongen keek niet goed uit en zwalkte halverwege de straat. De Audi raakte hem zachtjes, maar de jongen vloog over de motorkap. Veel zorgen maakte Freek zich niet.
“Eindelijk eens iemand die actief iets doet aan de overbevolking,” was zijn stille conclusie en hij zette zijn Audi in z’n vier. Hoe heerlijk voelde zijn voet aan op het pedaal! Zeker als je hem helemaal intrapte. Op straat sprongen mensen opzij. Hij voelde zich de koning te rijk.
Tevreden dacht hij terug aan de wilde sekspartij van nog geen uur geleden. Dat was een ruige bende. Hij had zijn vrouw eraan laten wennen om de meest bizarre houdingen aan te nemen. Zo kon hij gewoon lekker tekeer gaan. Dat ze er zelf ook van genoot, was voor Freek niet echt van belang, maar toch mooi meegenomen. “Vier keer,” dacht hij, terwijl hij met zijn tong zijn lippen aflikte. “Dat is geen vijf.”

Agent Van der Pot stond met zijn motor langs de kant van de weg. Het was net te licht geworden om nog meer jongeren zonder verlichting op de fiets te bekeuren. Hij startte net zijn motor, toen er een Audi met monsterlijke snelheid langs hem heen reed. Agent Van der Pot twijfelde geen moment en ging de auto achterna.

“De klabakken!” bromde Freek Torso, toen hij in zijn achteruitkijkspiegel keek. Snel gaf hij gas bij. “Nee, dat kan niet, want ik zit al op de bodem.” Ineens was de motoragent naast hem en even later zelfs voor hem. “Hmm, eens kijken hoe ik dit oplos.”
Freek trapte wild op de rem. De wagen slipte en draaide honderdtachtig graden. “Een ware Torso-beweging.” In de spiegel zag hij dat de motor ook was omgedraaid. Freek maakte vaart. De motor was nu vlak achter hem. Opnieuw drukte Freek plotseling het rempedaal in. De motor klapte met een doffe dreun tegen zijn kofferbak. “Een kar is om mee te rijden, niet om zuinig mee te zijn.”
De agent rolde over de carrosserie heen en belandde op de voorklep. De Audi stond inmiddels helemaal stil. Freek stapte uit en liep naar de agent. “Wat moet dat? Kijk uit waar ik rijd!” Hij pakte de diender bij zijn jasje en schudde hem flink door elkaar. “Waarom ga jij geen boeven vangen?”
Agent Van der Pot voelde zich niet sterk genoeg om hier iets op te zeggen.
“Nog onbeleefd ook? Niet eens antwoord geven als ik iets vraag? Moet jij eens heel goed luisteren. Als ik eenmaal aan mijn gerief ben gekomen, moet je een tijdje niet aan mijn kop zeiken.”

Freek opende zijn colbertje en haalde uit zijn binnenzak zijn mes te voorschijn. Hij hoefde niet eens veel kracht te zetten om het bestek tot aan het heft in het zachte vlees van de hals van agent Van der Pot te drukken.
In de verte klonken sirenes.
“Tijd voor een levensles,” zei Freek Torso tegen de rochelende diender. “Het grote nadeel van seks vroeg in de morgen is dat de rest van de dag zo zinloos wordt.”

Apeldoorn, januari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geheime ontmoeting

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:37

Ze stak haar hand uit. Ik pakte hem aan.
“Hallo,” zei ik. “Ik heet Bas.”
Ze zei haar eigen naam met zachte stem.
“Ik vind het leuk om je eens in het echt te ontmoeten,” vertelde ik om het ijs een beetje te breken, “na die weken van digitaal contact.”
“Nou inderdaad,” zei ze. Ze kreeg een kleurtje op haar wangen.
“Waar zullen we gaan zitten?” vroeg ik. “Ginds is een tafeltje vrij.”
Ze knikte en liep voor me uit. We gingen zitten aan de lege tafel.
“Wil je iets drinken?”
“Het is nog vroeg,” zei ze. “Doe maar een cappuccino.”
Er kwam een jongeman aan het tafeltje staan. “Zegt u het maar,” zei hij.
“Een cappuccino,” zei ik. “En voor mij een gewone koffie.”
“Komt eraan.” De jongeman liep weg.
“Hoe lang heb jij?” vroeg ik haar.
Ze keek op haar horloge. “Een uur,” zei ze. “Ik moet om twee uur vanmiddag in Brabant zijn op mijn werk. En jij?”
“Ook zoiets. Het maakt niet echt uit. Ik zou in de loop van de dag bij een vriend in Gouda binnenlopen, maar een exacte tijd hebben we niet afgesproken.”
“Wel toevallig dat we allebei hier in Utrecht moesten overstappen.”
“Nou, er gaat ook een directe trein van Apeldoorn naar Gouda. Maar toen jij voorstelde om elkaar hier te ontmoeten, toen was de keus tussen de rit met of zonder overstap niet moeilijk.”
De jongeman stond weer naast ons. In zijn hand had hij een klein dienblaadje met daarop twee koppen. “Eénmaal cappuccino,” zei hij terwijl hij de grote kop op tafel zette. “En een gewone koffie.”
“Dankjewel,” zei ik. De jongeman liep weer weg.
Ik pakte mijn kopje bij het oortje beet en hief het in de lucht. “Nou, proost,” zei ik tegen het meisje tegenover me. “Op de lijfelijke kennismaking.”
Ze moest lachen. Ik nam een slok en keek de lunchroom hier op het station eens rond. Het was er druk. Wat wil je ook op zaterdag aan het eind van de morgen? Aan de muren hing reclame van bier en damesdrankjes. Ook werden appeltaart en speciale koffies aangeprezen. Achter de toonbank waren wat jongelui aan het werk. Andere jongeren liepen heen en weer om klanten te bedienen.
“Lekker,” zei het meisje aan de andere kant van mijn tafeltje.
“Ja, de koffie is hier niet verkeerd.”
Terwijl ik weer wat van het zwarte goedje uit mijn kopje slurpte, bekeek ik haar eens goed. Daar zat ze. Het meisje met wie ik nu al een paar weken ’s avonds zat te kletsen via een forum. Ook op msn troffen we elkaar en af en toe stuurden we mailtjes. Nu zat ze dan voor het eerst in levende lijve bij mij aan tafel. Ze was niet al te groot, met wat korte benen en brede heupen. Ze droeg een spijkerbroek met laarsjes. Haar jas had ze over haar stoelleuning gehangen. Om haar hals hing een roze sjaaltje. Ze had blonde halflange haren. Voortdurend glimlachte ze verlegen. Maar haar echte blikvangers waren haar donkere ogen, die ze nog eens extra had geaccentueerd met mascara. Allemensen, wat vond ik haar mooi.
“En?” vroeg ze ineens. “Ben ik een beetje zoals je me had voorgesteld?”
“Je had me dat fotootje van je gestuurd, dus ik wist wel ongeveer hoe je eruit ziet. Maar op het internet kun je je makkelijk anders voordoen dan dat je werkelijk bent.”
Ze giechelde. “Hoe kwam ik op je over dan?”
Ik schrok een beetje van de directheid van haar vraag. “Eh, nou,” hakkelde ik. “Uit je posts en pm’s maakte ik op dat je een vlotte babbel hebt. Je leek me een adrem iemand die veel en makkelijk praat, en al snel het gesprek beheerst.”
“Val ik je tegen?”
“Nee joh, maar je bent gewoon een beetje anders dan dat ik verwachtte.”
“Wat had je dan verwacht?”
“Wat ik al zei, een jonge vrouw die niet bepaald op haar mondje is gevallen.”
“En hoe kom ik nu dan op je over?”
“Je weet me wel voor het blok te zetten, zeg,” zei ik met een rood hoofd. Het meisje tegenover me zat te grinniken. Ik moest ook lachen.
“Ik zit je te plagen,” zei ze.
“Oef, gelukkig, zeg.”
“Maar serieus. Wat vind je van me?”
Nu was het mijn beurt om te grinniken. “Je bent nieuwsgierig, hè?”
Ze keek me stilletjes aan en knikte.
“Weet je,” zei ik zachtjes tegen haar, “ik had echt verwacht dat er hier een dame tegenover me zou zitten die nogal dominant is en andere mensen manipuleert. Fouter kon ik het niet hebben. In het echt blijk je een rustig, wat verlegen meisje dat goed observeert, en dat haar eigen koers vaart.”
“Precies.” Ze lachte weer. “Je hebt me aardig snel door.”
“Op het internet kom je vaak heel rechtstreeks uit de hoek.”
“Ja, daar kan ik mijn ware aard goed verbergen. Iedereen denkt dat ik een bitch ben, vanwege mijn harde grapjes en directe manier van reageren.”
“En iedereen reageert daar weer op. Je hebt een hoop mensen die ingaan op wat jij zegt. Je hebt over belangstelling niet te klagen.”
“Dat is in het echt wel anders.”
“Ja? Is dat zo?”
Ze knikte. “Ik ben nogal op mijzelf. Dat ben ik altijd al wel geweest. Zal wel door vroeger komen.”
“O? Hoe zit dat?”
“Ik heb nooit een vader gekend. Mijn moeder was ongehuwd toen ze zwanger van mij raakte en heeft mij in haar eentje opgevoed. Ze moest ook voor het geld zorgen, dus ik was van jongs af aan veel alleen thuis. Zeker toen ik later in de puberteit kwam, botsten mijn moeder en ik nog wel eens met elkaar. We hadden vaak onenigheid.”
“Voelde je je als kind door die situatie ongewenst?”
“Nee, dat niet. Maar ik ging gewoon veel mijn eigen gang en trok niet veel met andere kinderen op. Dat heeft gemaakt tot hoe ik ben. Ik ben vaak erg onzeker en verlegen. Dat stoot af.”
Ik legde mijn hand op die van haar. “Mij niet.”
Ze glimlachte en sloeg haar ogen neer.
“Heb je een relatie?” vroeg ik haar.
“Nee. Ik heb er twee jaar geleden wel een gehad. Ik denk daar niet met veel plezier aan terug.”
“O? Heb je nare ervaringen opgedaan?”
Ze gaf niet direct antwoord. Ik vroeg: “Vind je het vervelend dat ik ernaar vraag?”
“Nee, dat is het niet. Ik heb er gewoon geen leuke herinneringen aan. Laat ik het er maar op houden dat hij zijn handen niet thuis kon houden.”
“Ach zo. Dat klinkt heel naar en ingrijpend.”
“Dat was het ook. Maar laten we over iets gezelligs praten.”
“Begin jij maar.”
Ze lachte alweer. “Hoe is het bij jou thuis? Ben jij gelukkig getrouwd?”
“Ja, nogal,” moest ik zeggen.
“Weet je vrouw dat je nu hier met mij zit?”
“Ja hoor, we hebben geen geheimen. Maar verder weet niemand het. Is het toch een beetje een geheime ontmoeting.”
Ze lachte. “Fijn dat je zo open met haar kunt zijn. Dat je ook af kunt spreken met een andere vrouw zonder dat ze meteen jaloers is.”
“Ach, ze maakt zich wel eens zorgen over mijn omgang met andere vrouwen, maar ze weet dat ik altijd weer thuis kom.”
“Dat lijkt me heel prettig.”
“We hebben het ook erg leuk samen. Onze zoon wordt nu wat ouder en zelfstandiger.”
“Hoe oud is hij?”
“Vijftien. Hij gaat steeds meer zijn eigen gang. We kunnen hem steeds meer loslaten. Dat betekent dat wij weer meer tijd hebben voor de dingen die we zelf leuk vinden om te doen. Hij hoeft niet meer overal mee heen.”
“Vijftien al? Jeetje. O ja, jij was de veertig al gepasseerd, hè?” zei ze plagerig.
“We blijven wel beleefd, ja?” zei ik terug met een lach en een knipoog. “Hoe oud ben jij?”
“Vierentwintig. Ik kom pas kijken.”
“Nou, je hebt al genoeg meegemaakt, als ik je verhalen zo hoor.”
“We zouden het over gezellige dingen hebben,” zei ze. “Ga je nog iets bijzonders doen bij die vriend van je?”
“Ik begrijp dat je liever niet over je verleden wilt praten, hoor. Die vriend heeft mijn website in elkaar gezet. Ik heb nog wat vragen en problemen en die gaat hij vanmiddag voor mij oplossen, hoop ik.”
We praatten over hobby’s. Over het schrijven van verhalen en columns. Over muziek die we mooi vinden. Over werk in de gehandicaptensector en in de supermarkt. Over opleidingen. Over het huis waarin we wonen. Zij is alleen en ik heb een gezin. We spraken over alles en we hadden tijd tekort. We kwamen ook ogen tekort. Steeds weer was mijn blik gevangen door haar frisse jonge gezicht en strandde ik in die prachtige ogen die leken te kijken in het diepste van mijn ziel. Lieve help, hier gebeurde iets bijzonders.
Voor mij veel te snel keek ze weer op haar horloge. “Nou, ik moet gaan,” zei ze. “Mijn trein vertrekt zo.”
“Die van mij straks ook.” Ik stond op. Zij ook. “Hee, nogmaals: ik vond het leuk om je eens te ontmoeten. Het is toch altijd fijn om een levend gezicht te kennen achter de schuilnaam op het internet.”
Ze glimlachte en knikte. “Dat vind ik ook.”
“Nou. Dag. Zullen we eens wat uitgebreiders afspreken?”
“Leuk idee.” Zag ik dat nou goed, of bloosde ze weer?
Ik schudde haar hand. Ineens strekte ze zich naar mij uit en gaf me een zoen op mijn wang.
“Weet je,” zei ze zacht. “Het is net alsof ik jou al heel lang ken.”
“Dat is toch ook zo? We hebben bijna dagelijks contact. Dat is niet voor niets. Ik mag graag met je kletsen.”
“Je bent lief.” Met dat ze het zei, keek ze me diep in mijn ogen.
Ik wist niet wat ik moest zeggen en glimlachte.
“Ik moet echt gaan,” klonk haar stem. Ze liet mijn hand los en draaide zich om. Toen liep ze weg. Ik keek haar na. Op het moment dat ze de deur van de lunchroom opende, draaide ze zich nog eventjes om. Met een brede glimlach zwaaide ze naar me. Ik zwaaide naar haar terug. Door de ruit van de deur zag ik dat ze op het station naar een roltrap liep.
“Oei,” dacht ik. Ik moest slikken. “Er breken moeilijke tijden aan.”

Apeldoorn, december 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De uitverkorene

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:35

Zolang ik hier kan blijven liggen, vind ik het best. Ik heb niet zoveel behoefte aan al te veel gedoe aan mijn hoofd. Het liefst blijf ik hier.
Geen idee hoe lang ik hier al lig. Volgens mij ben ik nog niet zo oud. Tenminste, ik voel me jong. Vraag me niet naar mijn leeftijd. Ik was er ineens, zo lijkt het. Daarvoor bestond ik uit verschillende componenten. Voor mijn gevoel werden die componenten samengevoegd en ineengedrukt, waardoor ik deel leek te zijn van een grote massa. Die massa werd weer uiteengereten. Plotseling was het korte tijd heel warm en kwam ik tot leven. Zo ontstonden mijn lotgenoten en ik. Althans, zo is het in mijn beleving gegaan. Ik heb geen scherpe herinneringen.
Ondanks dat ik me zo jong voel, toch merk ik ook wel dat ik ouder word. Mijn vel wordt rimpelig en minder flexibel. Ik heb last van uitdrogingsverschijnselen. Ik lig ook op een harde ondergrond. En dat ik zo dicht tegen mijn collega’s aangedrukt word, maakt het er ook niet prettiger op.

Maar wat een schitterend uitzicht heb je vanaf hier, zeg. We liggen gezamenlijk knus bij elkaar. Ik kan goed ver weg kijken, want ik heb een mooie plaats aan de buitenkant. In het midden van mijn blikveld staat een grote boom. Er hangen lichtjes in en zilveren slingers en ballen. Overal om ons heen zie ik van die lampjes. Het lijkt wel of er wat te vieren is. Naast de boom staat een klein stalletje met beelden van mensen en dieren erin.
Het is hier lekker warm. We zijn in een woonkamer. Er hangt een grote ster voor het raam. Af en toe komt er een mens langs ons heen lopen. In de avond zitten de mensen rond de boom. Ze kijken naar een vierkante kast waarin iets beweegt.

Soms loopt er zo’n mens langs en stopt dan bij ons. Dan houden we allemaal onze adem in. We weten wat er komen gaat. Op zo’n moment wordt een van ons uitverkoren. De mens pakt de uitverkorene uit ons midden weg. We zien hem nooit meer terug, maar kennen het lot dat hem boven het hoofd hangt. Het is de reden van ons bestaan.

Ughe ughe! Sneeuw daalt op mij en mijn lotgenoten neder. De vrouw des huizes heeft de bus met poedersuiker gepakt en over ons uitgestrooid. Dit gebeurt wel vaker. Het maakt ons klaar voor consumptie.
Opnieuw komt er iemand bij ons staan. Het is een klein mens van de mannelijke soort. Hij pakt de collega die naast mij ligt. De bofferd. Hij is uitverkoren. Maar nu heb ik wel iets meer ruimte. Dat is ook prettig.
Iets verderop ligt ook een collega van een andere soort. Daar waar wij meer een stoere ronde uitstraling hebben, daar ziet hij er meer uit als een vettige flap.

De kleine mens is niet de enige die hier in de buurt woont. Voor zover ik het goed heb kunnen waarnemen, wonen er vier mensen in dit huis.
Je hebt dan die jongen. Hij heeft een puisterig gezicht en schreeuwt veel naar de andere mensen. Er is ook een man, duidelijk de vader. Hij gedraagt zich rustig. Er hangt lang haar over zijn schouders. Hij loopt vaak naar een apparaat dat in een kast staat. Hij drukt ergens op en even later horen we mooie klanken door de kamer. Een andere belangrijke persoon is de moeder van dit gezin. Zij zit veel te praten met de andere mensen. En iedereen praat ook met haar.
Tenslotte is er een jonge vrouw, waarschijnlijk de dochter. Allemensen, wat is zij mooi. Ze heeft lange haren en donkerbruine ogen. Het is dat ik een andere levenstaak te vervullen heb, maar anders zou ik wel eens willen proberen contact te maken. De enige hoop die ik heb, is dat zij mij als uitverkorene zal pakken.

Soms komen er ook andere mensen in dit huis. Zij blijven nooit lang. De moeder wijst naar onze woonplaats en dan komt een zo’n bezoeker naar ons toe en kiest een van ons uit.
Op dit moment is er zo’n vreemde in huis. Aan het gezicht zie ik dat het familie van de moeder moet zijn. Ze is alleen veel ouder. Ik denk dat het de moeder van de moeder is. Ze praat veel en met schelle stem. De vader, de jongen en de mooie dochter praten niet met haar. Ze gaan wat achteraf zitten.

Het leven van mijn soort is kort, maar geen van ons twijfelt aan het belang ervan. Wij zijn er om de Mens te dienen. Als we dat goed doen, zullen we een veilige plek krijgen in het hiernamaals van mijn soort. Wat is er mooier dan je levensbestemming vervuld te zien? Ik zou het niet weten. Niemand twijfelt ook aan die bestemming. Wij krijgen het vanaf ons allereerste ontstaan diep in ons mee. Noem het instinct. Niemand die ons hoeft te wijzen op die bestemming. Wij hebben geen boek nodig; wij weten het gewoon. Wij zijn, dus wij dienen.

Ineens hoor ik lawaai van buiten dit huis. Het zijn oorverdovende knallen om ons heen. De vader heeft een fles gepakt en maakt die open. Hij giet vloeistof uit de fles in hoge glazen.
De moeder is opgestaan en loopt naar ons toe. Ze pakt de schaal waarop wij liggen en loopt ermee naar de anderen. Ik geloof dat er een belangrijk moment is aangebroken. Meerdere van ons zullen worden uitgekozen. De moeder houdt de schaal eerst bij de gast, de oude vrouw.
Ik bid dat ze mij overslaat en een collega zal uitkiezen. Nee! Ik wil niet door haar uitgekozen worden, maar door de mooie dochter!

De dikke knuisten van het wijf knijpen mij bijna fijn. Tegenstribbelen kan ik niet. Ik zie nog net dat de dochter haar keus heeft bepaald op die slappe flap. Ondertussen vlieg ik door de lucht in de richting van het tandeloze, gapende gat van het oude wijf.
Dus nu is hier het moment gekomen om afscheid te nemen van mijn aardse bestaan. Ik zal nog heel even voortleven in het maag-darmkanaal van iemand die even niet aan d’r cholesterol denkt. Bijtend maagzuur zal mijn verteringsproces in gang zetten. Na een lange tocht door twaalfvingere, dikke, dunne en endeldarm zullen mijn laatste resten, versmolten met die van lotgenoten, het lichaam verlaten in de vorm van goor ruftende excrementen. De weg naar mijn hiernamaals zal gaan door riolen.
Het oude wijf opent haar eetgat. Het moment is daar. Vaarwel.

Apeldoorn, december 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Bazbo bakt ze bruin – Oudejaarscolumn

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:29

“Verroest, wat is het koud, zeg.” Ik wrijf mijn handen nog eens flink. In het schuurtje is geen verwarming. Gelukkig geeft het kleine gasstelletje wat warmte af. Ik heb de sjaal strak om mijn nek geslagen. Jammer genoeg kan ik geen handschoenen dragen. Het kan wel, maar het is zo onhandig nu.
Met een hand pak ik de grote lepel beet. Uit de emmer haal ik een flinke schep beslag. Ik laat het voorzichtig in de hete olie glijden. In de pan begint het onmiddellijk te spetteren en te knetteren.
“Ik met mijn grote muil ook altijd. Nee, ik zou dit jaar zelf oliebollen gaan bakken. Zie mezelf nu eens staan koukleumen hier.” Chagrijnig gooi ik de volgende schep in de olie. Er komt een spetter op mijn hand. “Au! Godsallahmachtige FOK!kerfuck!” Bliksemsnel heb ik mijn hand naar mijn mond gebracht. Ik druk mijn lippen over de pijnlijke plek.
“Dit is de eerste en de laatste keer dat ik dit doe!” sis ik naar mijzelf. “Heb ik meteen een goed voornemen voor het nieuwe jaar.”

Tja, goede voornemens. Ieder jaar zeurt iedereen erover. Ik heb nooit goede voornemens. Wat een onzin. Alsof ik zelf ontevreden ben over mijn leven. Als je het beter of anders wilt, dan had je dat allang moeten gaan doen. Daar heb ik geen goede voornemens voor nodig.
“Verhip, zeg. Wat gaat dat bakken langzaam.” Ik zet het vuur onder de pan nog wat hoger. Misschien gaat het dan sneller. De blauwe vlammetjes komen nu tot halverwege de buitenwand van de oude zwarte frituurpan.

Wat een jaar was 2007. Al bakkende mijmer ik over de afgelopen twaalf maanden. Alsof we nog niet genoeg terugblikken hebben gehad, de laatste weken.
“In het jaar 2007 heb ik een boel mooie dingen meegemaakt. We maakten een schitterende vakantiereis naar Istanbul. Een onvergetelijke belevenis. Kom de foto’s maar eens bekijken. Ook waren we op muziekfestivalletjes in Noord-Oost Duitsland en Groot-Brittanië. Ik startte mijn eigen website vol verhalen en foto’s. Het kost me wekelijks wat tijd, maar wat ziet hij er goed uit. Dank aan AarJan voor zijn technische bijdragen. Zonder hem was het er nooit van gekomen. En tjonge, wat een lieve meisjes heb ik dit jaar weer ontmoet. De gedachte aan ze alleen al doet me zuchten. Ik noem geen namen. Ze weten zelf wel dat ze het zijn. Verder heb ik in het afgelopen jaar wederom een ontzettende hoeveelheid goede muziek gekocht. Mijn verzameling blijft maar groeien. Zoonlief groeit trouwens ook als kool. Hij pubert lekker en vond een goed passende vervolgschool.
In januari werd ik columnist bij FOK! Meer dan zeventig stukken zijn er inmiddels van mij geplaatst. Ik ben productief geweest. Mijn boek komt er vroeg of laat ook.”
Ik heb nog een halve emmer beslag over en ik ben het al ruim zat. Nonchalant mik ik een kwak beslag in de olie. Nu kijk ik wel uit dat de olie niet over mijn lijf of kleren spat.

“Aan de andere kant was er ook een boel narigheid in 2007. Mijn functie hield op te bestaan. Ik kwam terecht in een traject van assessment en herplaatsing. Klinkt mooi, maar ik was dus gewoon mijn baan kwijtgeraakt. De broer van mijn vrouw overleed op veel te jonge leeftijd. De wasmachine ging stuk en bleek niet te repareren. Hup, daar gingen de spaarcentjes. Mijn vader kwam op het idee om eens van een ladder af te lazeren. Terwijl hij een week in het ziekenhuis lag met een gebroken heup, waren de kinderen druk met de zorg voor moeder, en met het organiseren met de nazorg voor pa. Twee fietsen van mijn zoon werden gejat. En van die leuke lieve meisjes heeft er niet één tegen me gezegd dat ze tot in het diepst van haar ziel van mij houdt. Potjandosie, wat een takkejaar.”
Zonder dat het me verder nog iets kan schelen, gooi ik de volgende klont beslag in de olie. Ik doe het iets te ongecontroleerd. Een grote golf braadvocht slaat over de rand. Dan slaat de vlam vol in de pan.

“Oei,” breng ik uit. Hoe ging het ook weer? Bij een vlam in de pan moet je nooit met water blussen, want dan krijg je een steekvlam. “Het deksel erop!” gil ik tegen mijzelf. Maar waar is die? Ik kijk om mij heen. Nergens een deksel te bekennen. Wat kan ik er dan overheen leggen? Het enige dat ik zie is een klein plankje. Vlug leg ik het op de pan. Het dekt net niet helemaal af. Een vlam komt door de opening en raakt mijn hand.
“Shit.” Ineens gaat alles heel snel. Het plankje vliegt onmiddellijk in de fik. De vlammen schieten hoog uit de pan. In een mum van tijd staat het dak in brand. Voor ik iets kan doen, is de hele schuur gevuld met vieze rook en moordende hitte. De hele hut staat in lichterlaaie. “Weg hier,” knalt het door mijn kop. Ik ben nog bij mijn positieven genoeg om de deur van de schuur achter me dicht te doen. Door het raam zie ik dat het vuur woest om zich heen grijpt.
“Een goed uiteinde,” galmt het om mij heen. Als verlamd sta ik aan de grond genageld. Dan komen de vlammen boven het dak van de schuur uit. Ik krijg het warm en moet wat stappen achteruit doen. “Ik moet toch iets doen,” bedenk ik mij. “De brandweer bellen?”
Als ik naar de voordeur loop, zie ik dat het vuur zich inmiddels nogal heeft uitgebreid. Het is overgeslagen naar mijn huis.
Van ver weg hoor ik sirenes aankomen. Het duurt even voordat ik mij realiseer dat ze voor mij komen. Het schuurtje zakt ineen. In mijn huis woedt een felle uitslaande brand. Terwijl mannen met witte helmen en in zwarte jassen langs mij heen rennen met slangen en andere blusmiddelen, denk ik: “Zo. Heb ik toch al één echt goed voornemen voor 2008: ik ga ’s een nieuw onderkomen zoeken.”

Apeldoorn, december 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Opgesloten

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:28

“Schiet je op, Luc?” zei ik. “We zijn weer de laatsten.” De kleedkamer was leeg.
“Ja maar,” protesteerde hij, “ik kan niet zo snel.”
In een flits zag ik de gymmeester langs ons heen gaan. We waren de enigen nog in dit kleedhok. Ik hoorde een deur dichtslaan.
Luc was klaar met aankleden. We liepen naar de deur. Ik duwde de klink naar beneden en wilde de deur opengooien. Dat ging niet. Hij zat op slot.
“Oei, wat nu?” vroeg ik me hardop af. Ik keek door het grote raam naast de deur en zag dat de gymleraar met zijn auto van het parkeerterrein wegreed. “Wat nu?” vroeg ik nogmaals.
Luc raakte een beetje in paniek. Het jochie was inmiddels acht jaar, maar overzag niet goed wat er precies gebeurde. Ik kalmeerde hem en ging in het gebouw op zoek naar grote ramen waardoor we konden ontsnappen. Er waren wel grote ramen, maar die zaten op zeker zes meter hoogte in de sportzaal. Wat moet je dan?
1-1-2. Ik ging op zoek naar een telefoon. Gelukkig was de deur van de kamer van de sportinstructeur open. Daar stond een telefoon.

“1-1-2. Alarmcentrale.”
“Met bazbo. Er is niet echt sprake van superhaast, maar…”
“Dit is wel 1-1-2, hoor!”
“Luistert u even! Ik zit met mijn kind opgesloten in een gymzaal in Apeldoorn en ik …”
“Ik verbind u door.”
“Politie Apeldoorn.”
“Met bazbo. Ik heb een gek verhaal. Ik zit opgesloten in een gymzaal met mijn zoontje.”
“Waar bent u?”
“Noem ’s een gymzaal in de Drevenbuurt? Ik weet niet hoe deze straat heet.”
“We kijken wat we voor u kunnen doen.”

Luc ging voetballen en klimmen. Ik moest een beetje lachen. Luc niet zo. Op een prikbord aan de muur zag ik het telefoonnummer van de politie in Apeldoorn.
“Het duurt wel lang, hè?” vroeg ik Luc. “Zal ik nog eens bellen?”

“Politie Apeldoorn.”
“Ja. Nogmaals met bazbo. Ik zit nog altijd opgesloten in die gymzaal en …”
“Er is nog niemand geweest om u er uit te laten? Kunt u er zelf niet uit komen?”
“Nou, de enige mogelijkheid die ik zie is om een ruit te breken en dat lijkt me ook zo wat.”
“We hebben gebeld met het bedrijf, de beheerder van de gymzaal, en die zou iemand sturen om u er uit te halen. Hoe lang zit u daar nu al?”
“Ik weet het niet. Ik heb nooit een horloge om. Ik denk dat ik de eerste keer gebeld heb om kwart over vijf.”
“Het is nu bijna half zeven. Dit duurt te lang. Ik stuur iemand langs.”
Ik moest grinniken.
“Wat lach je, papa?” vroeg Luc.

Niet veel later verscheen er een broekie-uitziende Surinaamse Tamil voor het raam. Hij droeg een politie-uniform.
“Kunt u er niet uit?” hoorde ik hem roepen.
Ik begreep dat hij alleen op lengte was geselecteerd.
“Kunt u niet door het bovenraam?” vroeg hij.
Ik pakte de handgreep van het bovenraam. Het kon ongeveer vijftien centimeter open.
“Wat zegt u?” vroeg ik
“Kunt u niet door het bovenraam?” vroeg hij.
Ik begreep dat hij zijn politiepet bij een wasmiddel cadeau had gekregen.
“We kunnen er misschien wel door, maar het klapraam gaat niet ver genoeg open. We hebben een schroevendraaier nodig om de hendel tussen het kozijn en het raam los te draaien.”
“Ik ga kijken of ik er een in de wagen heb liggen.”
Niet veel later was hij terug.
“Ik heb er geen in de wagen; ik ga kijken of ik er in de buurt ergens een kan lenen.”
“Oké, je hebt een kruiskop nodig,” riep ik hem na.
We wachtten weer enige tijd.
Hij kwam zowaar terug met een kruiskop en overhandigde die mij onhandig door het bovenraam. Ik draaide de schroeven los die los moesten en tilde mijn kind omhoog. Luc bewoog zich spartelend door het bovenraam. De politieagent ving hem op. Vervolgens gooide ik zijn rugtas door de opening en ging op de verwarmingsradiator onder het raam staan. Ik zette mijn handen op de sponning van het bovenraam en duwde met mijn hoofd het raam open. Nog eenmaal diep ademhalen.
Ik zette af en begon aan mijn eigen klim naar de zo verlangde vrijheid.

Apeldoorn, december 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »