bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

17-07-2025

Acht Andalusische anekdotes (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

‘Hoe werkt dit nou weer?’
‘Vorig jaar ging het zo gemakkelijk.’
‘Barst. Volgens mij is er een nieuw kaartsysteem of zo.’
Het klopt. Eerder kocht je gewoon een los ticket, een enkele reis. Nu moet je een soort oplaadbaar vodje kopen, blijkt.
‘Joe ken joes it vor ten jeers en rielood it wis as mutsj monnie joe wont,’ zegt de dame behulpzaam. Ze toetst razendsnel van alles in op de kaartjesmachine, grist mijn bankpas uit mijn hand en houdt die voor een scanner. Piep! Voilá, hier zijn onze tickets. Ik kan het nauwelijks volgen.
Ondertussen zijn we wel een kwartier verder. De spanning stijgt.

Vanmorgen ging de wekker om half vier. Juist. Twee uur later stonden we met twee kleine koffers op het station en pakten we de allereerste trein naar Rotterdam. De ruime overstaptijd vulden we met koffie en gebak. De Eurostar reed zowaar op tijd en om 10.40 uur arriveerden we op station Paris Gare du Nord. Daar is die lastige overstap en nu dus ook veel drukte en onduidelijkheid. Om in Parijs over te stappen, moeten we vanaf Gare du Nord eerst met een metro naar station Gare de Lyon. Vanaf daar kunnen we pas met de hogesnelheidslijnen verder reizen naar het zuiden. De vorige keren lukten de overstappen soepel in nog geen veertig minuten tijd. Nu we de tickets voor de ondergrondse trein in handen hebben, begeven we ons naar de perrons beneden. De groene lijn D, weet ik.
Ons reisplan van vandaag is ambitieus, maar volgens alle boeken en sites is het te doen: per trein in één dag naar Barcelona. Daar zullen we overnachten en morgen treinen we dan verder naar zuidelijk Spanje. Zover is het nog niet. Eerst Parijs uit zien te komen.

‘Die metro’s rijden toch iedere paar minuten?’
‘Deze kennelijk niet.’
‘Begrijp ik dat nou goed? Gaat de eerste pas over dik een half uur?
De eerste metro gaat pas over dik een half uur. Langzaam beginnen we ons zorgen te maken.
Op Gare de Lyon hebben we nog vijf minuten. Daar is Hal 2, toch? Nu nog spoor D.
‘Waar is spoor D?’
‘Ik zie daar een D.’
‘Maar dat is in Hal 1 en die is verderop.’
‘Laten we gaan kijken?’
‘Er staat toch echt dat we in Hal 2 moeten zijn.’
‘Slecht aangegeven.’
‘Waar is godverdomme Hal 2?’
We missen de trein naar Lyon.

We missen dus ook in Lyon de aansluitende trein naar Barcelona.
‘Aan het begin van onze reis al gestrand in Parijs.’ Wat nu?
We gaan naar de infobalie; misschien kunnen we nog iets omboeken. De infobalie is bij Hal 3, tien minuten lopen. Daar trekken we een nummertje en het duurt twintig minuten voordat we aan de beurt zijn.
Je zou zeggen: ‘Je hebt een interrailkaart, daarmee kun je toch op iedere trein stappen die je maar wilt?’ Dat klopt in principe, maar omdat we grote afstanden willen afleggen, moeten we gebruik maken van de hogesnelheidstreinen en daarvoor heb je stoelreserveringen nodig. Zonder stoelreservering mag je niet meereizen. (Voor de stoelreserveringen moet je trouwens wél betalen en in sommige gevallen nog fors ook.)
De dame achter de balie spreekt nauwelijks Engels en ik nauwelijks Frans. Mijn eigen Vrouw heeft inmiddels online uitgepluisd dat er een rechtstreekse trein van Paris Gare de Lyon naar Barcelona gaat en of we die kunnen nemen? Uit het bijna onverstaanbare gebrabbel begrijp ik dat het nog niet zeker of we daar stoelreserveringen voor kunnen krijgen. Er komt een andere beambte achter de balie bij staan. Die legt uit dat die trein is volgeboekt, maar het kan zijn dat er nog stoelen vrij komen. Dat weten we pas een uur voordat de trein vertrekt. Oei. Meer dan een uur staan we bij de balie.
Eindelijk wenken de twee baliemedewerkers ons. Met een glimlach krijgen we een ticket in de vorm van een kassabonnetje overhandigd. We kunnen met de rechtstreekse trein richting Barcelona, maar zonder stoelreservering en tot aan Perpignan. Hoe het dan verder moet, zien we dan wel. We zijn al blij dat we een stuk verder komen.

Op het perron ga ik gelijk op zoek naar de hoofdconducteur. Hij is zeer vriendelijk en hij vindt alles best, we kunnen meereizen zo ver als we willen of moeten. We stappen in en omdat we dus geen stoel hebben, gaan we in de restauratiewagon op een kruk zitten, met onze koffers naast ons. Oei, als we dit zeven uur lang moeten volhouden, dan wordt dat nogal een uitdaging.
Na een half uurtje komt de conducteur voorbij. Hij wijst ons twee stoelen die vrij zijn. Ik vraag of we inderdaad mee kunnen reizen tot na Perpignan, want ik weet dat er dan een personeelswisseling is; vanaf daar neemt een Spaans team het over. Zijn die dan geïnformeerd dat wij bijna illegaal meereizen?
Hij zegt dat het allemaal geen enkel probleem is, maar of hij onze vervangende ticket toch nog even mag zien? Ik geef hem ons kassabonnetje. En jullie oorspronkelijke reservering? Als we hem die overhandigen, zet hij grote ogen op. ‘Hebben jullie dit van mijn collega’s aan de balie gekregen? Jullie hebben een ticket gekocht voor een trein van ons vervoersbedrijf Inoui tot Lyon. Daar zouden jullie overstappen op een trein van onze Spaanse collega’s Renfe, dat is een andere vervoerder en die zou jullie naar Barcelona brengen. Hoe kunnen jullie dit nieuwe ticket tot Perpignan hebben gekregen?’ Hij schudt verbijsterd zijn hoofd. ‘Hoe dan ook, het is niet jullie fout. Je reist maar mooi mee tot Barcelona.’

Pas om half elf checken we in bij het hotel, in plaats van om kwart voor acht. Zeventien uur onderweg. We zijn doodmoe van de spanning, maar ook opgelucht dat we ons reisdoel van vandaag uiteindelijk toch hebben bereikt. En dan zijn we nog geeneens in Andalusië.

Wat een avonturen toch weer.


Apeldoorn, juni 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

03-07-2025

Hoog tijd voor een kroegverhaal (37)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

Dat kon wel zo zijn, maar ik had er totaal geen zin in. Om naar de kroeg te gaan, bedoel ik. Ik hoef dan ook helemaal niet in het echt naar een café te gaan om inspiratie op te doen voor een verhaal in deze serie. Dus bleef ik lekker thuis en verzon ik erop los.
Dit soort gedachten, het soort gedachten als hierboven, heb ik wel vaker als ik in het café De Dunne Darm zit. Het is dan ook een verschrikkelijk café. Maar ik had dorst en thuis was net iets te ver weg. Ondertussen kon ik mooi wat toneeltekst oefenen. Ik had een werkelijk briljant toneelspel geschreven voor het gezelschap waar ik zelf ook deel van uitmaak. Het zag ernaar uit dat we mijn stuk eind van het jaar op de planken gingen brengen, dus zaten we volop in de repetities. Ik heb veel moeite met tekst onthouden, maar als ik maar blijf stampen, dan lukt het vaak wel. Overal waar ik loop of sta of zit, daar oefen ik tekst. Hier in café De Dunne Darm dus ook. Waar bleef die serveerster? Ach, daar had je d’r al.

‘Dag meneer,’ zei ze.
‘Wat ben jij voor meissie? Je hebt trouwens grote tieten.’
‘Pardon, wat zei u?’
‘Och, neem me niet kwalijk,’ zei ik. ‘Ik was toneeltekst aan het repeteren. Dat je niet denkt dat ik zo’n ongelikte beer ben.’ Ik bekeek het kind eens. Ze was nog jong. Heel jong. Net zestien of zo. Ze had een rosse krullenkop en korte benen en een beetje dikke derrière en een wijd vallend shirt aan en wat bolle wangen en best een leuke glimlach, die trouwens nu niet te zien was, waarschijnlijk omdat ze geschrokken was van mijn toneeltekst en dacht dat ik het tegen háár had. Ik zou niet durven. Ze frunnikte wat achter haar oor. ‘Heb je jeuk?’
‘Nee,’ antwoordde ze. ‘Ik zette mijn hoortoestel wat harder, zodat ik u goed kan verstaan.’
‘O, dus eigenlijk maakte het geen bal uit dat ik tegen je zei dat je grote tieten hebt,’ zei ik.
‘Zei u dat?’ vroeg ze.
‘Nee. Ik sprak toneeltekst uit die ik hardop aan het repeteren was.’
‘Ach zo.’
‘Dat je niet denkt dat ik een ongelikte beer ben.’
‘Wat mag het voor u zijn?’ vroeg ze. ‘Wat kan ik voor u inschenken?’
‘Doe maar water,’ zei ik. ‘Liefst uit de kraan.’
‘Anders nog?’
‘Ik kan wel iets verzinnen, maar wil voorkomen dat je denkt dat ik een ongelikte beer ben.’
‘Eh, wat bedoelt u precies?’
‘Niet veel soeps,’ zei ik. ‘Maar een vraag. Voor het geval dat. Stel, ik kom hier in de toekomst vaker. Hoe heet jij?’
‘Judith Gortworst.’
‘Mag ik Judith zeggen?’
‘U wel. Ik vind u grappig.’
‘Wat is er zo grappig aan mij? En kun je dat aan al mijn lezers uitleggen?’
‘Hoezo?’
‘Die vinden het nogal eens zonde van hun tijd als ze mijn verhaal hebben gelezen. Of dat het verspilling van internet-mb’s is. Of dat ik een andere hobby moet zoeken.’
‘Dat meent u niet.’
‘Wel degelijk.’
‘Wat een dropveters zitten er dan onder uw lezers, zeg.’
‘Als jij ze dát nou óók eens zou vertellen…’
‘… nou, wat dan?’
‘Dan zou ik je een dikke zoen geven.’
‘Oeh. Nou, graag.’

Een nogal bruusk lawaai onderbrak ons onderhoudende gesprek.
‘Wie we daar hebben,’ zei ik.
‘Wie hebben we daar dan?’ vroeg Judith Gortworst. Ze keek naar het personage dat zojuist op nogal lompe wijze café De Dunne Darm had betreden. ‘Wie bent ú nu weer?’
‘Dat zou ik ook wel eens willen weten,’ zei ik.
‘Mijn naam gaat je niks aan,’ zei de man.
‘O? Je wenst liever anoniem te blijven?’ vroeg ik hem. ‘Dat wordt knap lastig met dat grote litteken in die belachelijke smoel.’
‘Ik pik dit niet.’
‘Stelen is dan ook bij wet verboden,’ zei Judith Gortworst. Ik mocht haar wel.
‘Jullie spelen onder één hoedje!’ riep de vent.
‘Geen van ons beiden draagt een hoofddeksel,’ stelde ik vast, ‘dus waar je op doelt, is mij een raadsel.’
‘Ja, wees eens duidelijk, man,’ zei Judith Gortworst. ‘Wat wil je?’
‘Ik wil helemaal niets!’ schreeuwde de man.
‘Leuk is dat,’ zei Judith Gortworst. ‘Doorgaans komt men in een café om iets te drinken. Nu vraag ik wat of je wilt en dan wil je niets. Verdwijn dan, zou ik zo zeggen.’
‘Jij vindt jezelf zeker heel grappig, hè?’ De man liep rood aan. ‘Je staat hier zowat te soppen van zelfingenomenheid. Zeker een oogje op die vent hier aan tafel, hè?’
‘Hoe weet jij dat nou w… ik bedoel: wat bedoel je, vent?’
‘Dat je hier zo’n beetje staat te gutsen van geilheid op die schrijver!’
‘Gelukkig, iemand die me herkent,’ zuchtte ik van opluchting.
‘Denk niet dat ik ooit maar iets van je heb gelezen,’ zei hij. ‘Ik ben niet zoals dit wijf hier dat spontaan gaat squirten als ze je ziet.’
‘Nou ja zeg,’ zei Judith Gortworst. ‘Ik kan best opgewonden raken van een fijne man om me heen, maar dat ik hier zowat zou staan klaar te komen, is rijkelijk overdreven.’
‘Judith Gortworst,’ zei ik. ‘Bespaar ons de details. Of althans mij. Want wat kan mij dat hele vrouwelijk orgasme schelen?’
‘Pardon, wat zeg je?’ vroeg ze.
‘Ik leg je dat graag onder vier ogen uit.’
‘Je hoort het,’ zei Judith Gortworst tegen de man.
‘Wat? Wat hoor ik?’
‘Dus niet,’ zei ze. ‘Ben ik niet de enige slechthorende hier in de zaak.’ Ze pakte de man bij zijn lurven en sleepte hem naar de deur. ‘Eruit! En niet meer erin.’

‘Respect voor je kordate optreden,’ zei ik haar toen ze even later weer aan mijn tafel stond. ‘Maar om even terug te komen op waar we het over hadden: volgens mij heb ik mijn bestelling nog niet.’
‘Barst, hoe kon ik het vergeten?’
Ik wist wel een reden, maar voor ik het doorhad was ze naar de bar gerend. Een paar tellen later was ze terug.
‘Hier, je water.’
‘Dank je.’
‘Hoe moet het nu met dit verhaal, Bas?’
‘Judith Gortworst, lees je mijn werk?’
‘Ja, natuurlijk. Wie niet?’
‘Wie niet, inderdaad. Wie niet?’
‘Hij in ieder geval niet.’
‘Maar jij wel?’
‘Ik wel.’
‘Dan weet je hoe het eindigt.’
‘Ik weet het.’


Apeldoorn, mei 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

19-06-2025

Wolfskers

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

‘Oei Beitel,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Ik weet niet wat me nu overkomt.’
Het hondje trok niet langer aan de riem. Beitel stond stil en draaide zich om. Met zijn kop scheef keek hij meneer Vuistsnede aan, alsof hij wilde vragen: ‘Wat is er aan de hand? Hoe kan ik helpen?’
‘Dat is lief van je, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Maar je kunt niets doen. Ik word plots duizelig en heb stekende hoofdpijn. Hier.’ Meneer Vuistsnede bukte om de brede band rond zijn hoofd aan Beitel te laten zien, maar met dat hij dat deed, werd het hem bijna zwart voor de ogen. ‘Het gaat niet goed. Ik heb dringend iets nodig. En met spoed ook.’

Meneer Vuistsnede en Beitel waren onderweg naar het park, zodat Beitel daar op z’n gemak rond kon snuffelen en zijn blaas en endeldarm kon legen. De zon scheen en het was buitengewoon aangenaam qua temperatuur. Het park was ginds en de frisgroene bosschages lokten. Het mopshondje begon weer aan de riem te trekken.
‘Het spijt me, Beitel.’ Meneer Vuistsnede bleef met moeite overeind. ‘We moeten op zoek naar een drogist of dergelijke.’
Het park lag een eind van het appartement van meneer Vuistsnede vandaan. Dat was doorgaans geen probleem, want een fikse wandeling deed hen beiden goed. Nu was dat andere koek.
‘Ik ben hier niet zo goed bekend,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Veelal haal ik mijn zelfmedicatie bij de apotheek vlakbij huis. Waar is hier een verstrekker in de buurt?’

Op de gok liepen ze een winkelstraat in. Veel kappers, kledingwinkels, schoenenzaken en shops waar je tattoos en piercings kon verkrijgen. Echter geen drogist of apotheek. Meneer Vuistsnede wankelde een smalle zijstraat in. En daar, iets verderop, ter linkerzijde, daar zag hij een ouderwetse gaper aan een gevel. Het leek alsof dit een heel oude zaak was; zat deze er altijd al? Meneer Vuistsnede was heus wel eens vaker door deze straat gekomen, maar hij kon zich niet herinneren ‘m hier ooit te hebben gezien. En hij dacht toch echt de binnenstad redelijk goed te kennen. ‘Wie weet, Beitel.’
De kale deur met het vale melkglas klemde. Meneer Vuistsnede zette een schouder tegen de deur en duwde. Piepend ging hij open.

Binnen was het bijna donker. Toen zijn ogen aan het weinige licht waren gewend, zag meneer Vuistsnede een toonbank met daarachter donkerbruine glazen potten in een open kast. In de zaak bevond zich naast meneer Vuistsnede en Beitel niemand.
Meneer Vuistsnede kuchte. Even later hoorde hij gestommel en een deur achter de toonbank ging open. Er verscheen een oude man met een grijze baard en bijna witte halflange haren. De man leek niet door te hebben dat hij klanten had en begon op de toonbank in vergeelde paperassen te bladeren.
Meneer Vuistsnede kuchte nogmaals.
‘Daar heb ik wel iets tegen,’ zei de grijsaard. ‘Momentje.’ Hij draaide zich om, bukte en pakte een trapje. Beverig beklom hij de treden, zo ver dat hij net bij een grote weckfles kon. Die haalde hij uit het schap. Toen daalde hij weer af. Vervolgens opende hij een lade en haalde daar een bijna verroeste lepel uit, waarmee hij in de weckfles roerde en er iets uit schepte. Toen stak hij zijn arm uit en hield meneer Vuistsnede de lepel voor. ‘Belladonna. Dit helpt.’
Meneer Vuistsnede aarzelde.
‘Neem,’ zei de drogist.
Meneer Vuistsnede boog voorover en hapte.

Een raar goedje, vond meneer Vuistnede. Het voelde stroperig en korrelig aan in zijn mond. Hij drukte het opzij met zijn tong. Even liet hij het in zijn wangzakken zitten. Het leek smaakloos, maar na een paar tellen kwam er een bitterheid naar boven, die hem bijna deed kokhalzen. Toen ademde hij diep in door zijn neus en slikte het door. Hij keek de oude grijsaard aan, maar zijn beeld werd troebel. Alles werd wazig en vaag en draaide en meneer Vuistsnede werd nog duizeliger dan hij al was.

Zwart. Witte schimmen doemen op. Vegen. Wrede vegen. Proef de stilte. En laat. Er komt nog meer. Heel veel meer. Kleuren. Draaien. Alles draait. Niets went. Of wel. Of wel? Vult. Een ruis. Schuimende koppen. Schietende schaduw. Licht. Flits. Duisternis. Lang. Kort. Lang. Lang. Kort. De waas. De ware waas. De wortelende waas. Waarheen? Daar. Op de kop. Binnenstebuiten en achterstevoren. Torsende last. Ballast. Scheel. Loens. Zoemen. Horten. Stoten. Gebrom. Stroboscopisch. Staccato. Stuk. Stil. En weer door. Verdwaald. Verloren. Pandemonium. Paniek. Adem te kort. Zwaar. Alles draait nog steeds. En pijn. Pijn. Of. De snijdende toon. Trommelvliezenscheurend. Oogverblindend. Wezenloos. De hel. En zwart. Doodzwart.

Traag opende hij zijn ogen. Het liefst had hij ze weer dicht laten vallen, maar gesnuffel aan zijn been maakte hem alert. Meneer Vuistsnede keek om zich heen. Hij zat op een metalen bank. Aan zijn voeten zat Beitel en die keek hem nu verwachtingsvol met scheve kop aan.
‘Braaf, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede en kroelde het hondje in de nek. ‘Met mij gaat het weer. Maar waar zijn we hier?’ Hij keek om zich heen. ‘Nu zie ik het. Het is de straat waar de drogisterij is gevestigd.’ Hij stond op en begon naar het pand toe te lopen. ‘Kom Beitel.’ Met een korte ruk gaf hij zijn huisdier een teken hem te volgen. ‘Het zou hier vlakbij moeten z…’
De winkel was duidelijk gesloten. De ramen en deuren waren dichtgetimmerd met platen geperst hout, waarop graffiti in diverse kleuren was gespoten.
‘Vreemd,’ zei meneer Vuistsnede. Toen haalde hij zijn schouders op. Ze liepen terug in de richting van het park. Na een klein stukje lopen merkte meneer Vuistsnede iets op. ‘Mijn duizeligheid en hoofdpijn zijn verdwenen.’
Beitel kefte.


Apeldoorn, mei 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

05-06-2025

Donderdag 5 juni 2025

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

Donderdag 5 juni 2025. Mij zegt die datum zo even niks. O, het is vandaag? Even kijken of ik iets bijzonders op de planning heb. Nee. Ja, ik mag een stuk tekst publiceren op FOK!. Dat heb ik enige tijd geleden al gedaan. Het is het stuk tekst dat je nu leest. Verder niets bijzonders. Ik sta vanmorgen op tijd op. Als ik werk is dat om vijf uur en als ik niet werk word ik voor zessen wakker en dan sta ik ook voor zessen op. Vandaag werk ik, dus gaat de wekker om vijf uur. ‘PIEP! PIEP! PIEP! PIEP! PIEP! PIEP! PIEP! PIEP!’ Na acht luide pieptonen ben ik wakker, heb ik me omgedraaid en druk ik op een knopje op de wekker. Het gepiep stopt. Ik haal diep adem, sla het dekbed van me af, trek mijn benen op en draai mijn bekken zodanig, dat mijn benen buiten het bed komen. Ik sta op, maar dat had je misschien al begrepen. Verder geen details over dagelijkse dingen. Ook niet dat ik naar het werk ga, daar allerlei werkzaamheden doe en aan het eind van de dag weer thuis kom. Dat en wat ik eet ga ik ook niet uit de doeken doen. Vandaag ook geen bijzondere zaken in de avond. Op tijd lig ik weer in bed. Dat was het voor vandaag. Dat was donderdag 5 juni 2025. Voorbij. Eénzoveelste van een mensenleven. Ik ben net zestig jaar geworden, heb dus al – even rekenen: zestig maal driehonderdvijfenzestig – dik 21.900 dagen erop zitten. Die gingen niet allemaal zoals hiervoor beschreven. Zó saai is mijn leven nou ook weer niet. Maar vandaag dus wel. Een saaie dag is het op donderdag 5 juni 2025.

Zal ik weer eens een depressief stuk schrijven? Ik heb er zin in en mijn hoofd staat ernaar, maar in dit soort toestanden lukt het doorgaans niet. Net als veel andere zaken. Daar ga ik nu niet op in. Sorry. Dat is al het tweede waarover ik niet wil vertellen. Maar ik moet oppassen; verontschuldigen doe ik liever niet. Waarom zou ik? Wat kan mij het schelen dat ik een lezer mogelijk teleurstel? Dat zou ik ook kunnen doen als ik wél een samenhangend stuk tekst had geschreven; als het de lezer niet aanstaat, dan heb ik hem (of haar, heb ik lezeressen onder u?) evenzogoed teleurgesteld. Daarom: het kan me niet schelen. Er kan me sowieso niet zo veel schelen.
Apathie ontlast je volgelopen brein, las ik ergens. Alsof apathie iets oplost. Dat doet het niet. Apathie lost niets op. Maar ja, wat wel? Ik weet het niet. Mijn liefste lief ook niet; ik vroeg het net aan haar en ze haalde haar schouders op. Aan haar heb ik ook niets, behalve dan dat ik bij haar kan schuilen in buien van apathie.
Wordt dit al een beetje een depressief stuk?
De zon schijnt, zul je zeggen. Alsof dat helpt. Ik schrijf dit stuk terwijl ik binnen zit. Ik kan buiten gaan zitten, op het balkon of op de galerij in de zon, maar het vervelende is dat ik dan geen klap zie op mijn beeldscherm. Zo is er altijd wat. En van dát idee word ik ook niet vrolijk.
Er is wel meer waar ik niet vrolijk van word. De toestand in de wereld. De honderden, duizenden, tienduizenden onschuldige slachtoffers van oorlog, honger en geweld, de natuur en de planeet die naar de knoppen gaat, de beestachtige wijze waarop we met dieren omgaan, de dubbele moraal, het oprukkend racisme en fascisme in ons land, in Europa, in de wereld, de krapte in mijn portemonnee.

Maar goed, waar zat ik? Bijna aan het eind van dit stuk tekst, denk ik zo. En hopelijk nog lang niet aan het eind van dit leven, dat niet zo saai is als ik bij aanvang misschien deed vermoeden. Met een beetje mazzel heb ik nog even. Stel dat ik op tweederde ben, dan heb ik dus nog zo’n 10.950 dagen te gaan. Maar zeker weet ik het niet. Het heeft dus niet veel zin om ze te tellen. Laat ik daarom op deze donderdag 5 juni 2025 maar beter gaan tellen hoe veel dagen ik tot nu toe al heb gehad, want van die dagen weet ik zeker dat ze er waren, ook al kan ik ze me niet allemaal tot in detail herinneren. Ik begin. Eén. Twee. Drie. Vier. Vijf. Zes. Zev


Apeldoorn, mei 2025

[Excuus. De schrijver is momenteel op vakantie. Hij is niet in de gelegenheid om iets actueels te schrijven. Vandaar dus een stuk uit de verzameling teksten voor het geval dat.]

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

22-05-2025

Er zit iemand in

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

Met zijn grote klauwen omhoog en balancerend op zijn twee achterpoten komt de oude, enorme bruine beer op mij af. Ik schrik, deins achteruit, krimp in elkaar, wil me verstoppen, maar weet niet waar.
‘Doe niet zo gek. Kínderachtig,’ zegt mama. ‘Hij is niet echt. Er zit iemand in.’

Ik vind pretparken nooit leuk. Snap niet zo goed wat er pret aan is. Je staat uren in een rij voor een attractie en komt er kotsend weer uit. Of je zit net tegenover iemand die niet lekker wordt. Lollig.
Feesten ben ik ook niet goed in. Op een verjaardag weet ik nooit wat je nou precies viert. U zult zeggen: dat je een bepaalde leeftijd hebt bereikt. Nou, daar hoef je geen enkele moeite voor te doen, hoor. Dat gaat helemaal vanzelf. Tenzij je moedwillig van een flat af springt, een mud rattengif nuttigt of op de treinrails gaat liggen. Doe je zoiets niet, dan gaat ouder worden vanzelf, neemt u het van mij aan.
Toen ik heel jong was, zeg een jaar of vijf, ten tijde van de pretparkanekdote waarmee ik dit verhaal begon, keek ik heel erg op tegen mensen die achttien waren en ik kon mij niet voorstellen hoe ik zou zijn als ik zelf achttien was. Ik was dan ook bang, dat ik die leeftijd nooit zou halen. Je zou verwachten dat die angst voorbij zou zijn op het moment dat ik eenmaal daadwerkelijk achttien was geworden. Helaas, toen keek ik weer op tegen mensen die dertig jaar waren en kon ik mij niet voorstellen hoe ik zou zijn als ik zo oud was. En dus was ik bang dat ik nooit dertig zou worden. Toen mijn veertigste verjaardag in zicht kwam, werd de angst nog veel erger. Vijftig was dan vreemd genoeg weer een opluchting en nu dan zestig. Hoe zal ik zijn als ik met pensioen ga? Hoe zal ik zijn over tien jaar, als ik zeventig word? En dan? Daarna? Tachtig? Zo veel angst. Vier ik vandaag dat ik het tot nu toe heb overleefd?
Kínderachtig.

‘Hij is niet echt. Er zit iemand in.’
Die woorden heb ik vijfenvijftig jaar geleden in mijn oren geknoopt, in mijn hart gesloten en mij volledig eigen gemaakt. Tot op de dag van vandaag galmen ze door het binnenste van mijn bestaan. Want ik wist wie het zei.
Al vroeg in mijn jeugd ben ik het vertrouwen in volwassenen kwijtgeraakt. Zo wilde ik niet worden. Dan begrijpt u nu waarom ik altijd dat jochie van toen ben gebleven. Het verlies van vertrouwen in volwassenen begon met Sinterklaas. Die is niet echt. Er zit iemand in. Volwassenen liegen dat ’t niet zo is. Daarna kwam Haantje Pik (bedankt, opa), de tandenfee en Onze Lieve Heer. Die eeuwig brandende kaars in de katholieke St. Victorkerk aan de Jachtlaan hier, dat vond ik als jochie zo’n mooi symbool en ik geloofde er heilig in. Totdat ik Eerste Communie moest doen. Ik stond op het altaar vlak naast de kandelaar en mijn oog viel op die kaars en toen op een kabel, een snoer dat vanaf de eeuwig brandende kaars langs de muur liep, naar een stopcontact. Nep. Wat die volwassenen je wijs maken, dat moet je niet geloven. Het is nep. Leugens. Ik dacht: die Onze Lieve Heer, die is vast ook niet echt. Er zit iemand in.

U moet iets weten.
Ik sta dit hier wel zo stoer te vertellen en ik lijk doorgaans de nuchterheid en luchtigheid zelve. Maar ik ben niet echt. Niet echt zo stoer. Niet echt sterk.
U heeft waarschijnlijk ondertussen weet van mijn onzekerheid en angsten. Ik heb u misschien wel eens verteld over de paniekbuien en angstaanvallen die mij regelmatig plagen. U weet mogelijk dat ik soms in diepe mentale duisternis verkeer en dat ik er dan naar verlang dat alles stopt, dat het leven voorbij mag zijn.
Maakt u zich geen zorgen. Om met Freek de Jonge te spreken: ‘Ik kan er een eind aan maken, maar: dat nooit! Daar zou ik te veel mensen een plezier mee doen.’ Ik ben er ook veel te schijterig voor. Ik sta hier dan wel zo stoer te schreeuwen: ik ben niet echt.

U moet weten: achter mij en naast mij staat iemand. U ziet haar niet, maar ze is er wel degelijk. Al bijna zevenendertig jaar. En ik prijs me gelukkig. Want zij zorgt ervoor dát ik hier sta. Hoe diep de duisternis ook, zij is de reden. Dat ik overeind blijf en als ik val, dat ik weer overeind kom.
Alsof ze zelf niet ook het een en ander te verduren heeft. Een versleten lichaam, een kapotte carrière, een twijfel aan zichzelf, een noem maar op. Allemaal niet kinderachtig, geen kattepies. Ze is er een tijdje van ontdaan en zoekt dan naar manieren waarop ze ermee gaat leven.
En ik? Ik koester.
Alles wat we hebben gedeeld en wat we delen met elkaar. Wat we allemaal hebben meegemaakt aan vreugde en verdriet. De mooie mensen die we hebben ontmoet en leren kennen, de schitterende plekken die we hebben mogen aanschouwen, het feest dat we mogen vieren. Maar ook de zorgen die we hebben, de zorgen om gezondheid en bestaan. Die van onze zoon, van vrienden, van familieleden, van Onze Vader, van ons beiden. We hebben nogal wat meegemaakt op dat gebied. Om een heel lang verhaal kort te maken: borstkanker is niet fijn; psychisch gedoe ook niet. Maar we kunnen ze aan. Wij wel. Want: wij. Want: zij.

Zij ziet aan kleine bewegingen, hoort aan bepaalde woorden of intonatie, merkt aan minuscule dingen dat het bij mij even niet gaat, maar ook dat het beter of zeer wel gaat. Zij ziet, zij voelt, zij kent, zij weet.
Ik kan met volle overtuiging zeggen dat zij in de afgelopen zevenendertig jaar van mijn leven een wezenlijk onderdeel van mij is geworden en is gebleven en is. Zonder haar ben ik niets, ben ik niet. Hooguit een oude beer in een pretpark en tegelijkertijd een angstig jochie zonder vertrouwen in volwassenen, een seniele en sentimentele dwaas.
Zonder haar is er niets te vieren.

Dus kijkt u nog eens goed naar mij. Kijkt u nog eens goed.
‘Doe niet zo gek. Kínderachtig.’
U ziet mij niet. Deze zestig jaar oude beer is niet echt. Er zit iemand in.


Apeldoorn, mei 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

08-05-2025

Vragen – Lotgenoten (0072)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

‘Mag ik u wat vragen?’
Nee hè, denk ik, als ik de zachte stem achter mij hoor. Het zal weer eens niet. Ik kan geen stap zetten buiten de deur of ik word aangesproken door allerlei zwerfvolk of thuisloos of zonder dak boven het hoofd, kan mij het schelen. Met heel veel plezier woon ik in het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn, echt waar. Maar de bedelende daklozen, de opdringerige relifanaten en het draaiorgel kan ik missen als kiespijn. Wíl ik missen.
‘Pardon, meneer?’ De stem achter mij klinkt gehaaster, ietwat dringender. ‘Mag ik u wat vragen?’

‘Mag ik u wat vragen?’ Ik herken de zin onmiddellijk. Heel netjes en beleefd, klinkt hij altijd. Hij is ook altijd op de fiets, komt naast je rijden en stelt dan zijn vraag. Zo gauw hij je aandacht heeft, begint hij zijn verhaal. ‘Ik heb een enorm probleem.’ Dan komt de uitleg dat hij dakloos is en voor een overnachting in het slaaphuis een bepaald bedrag aan geld nodig heeft en dat bedrag aan geld heeft hij nu niet in zijn bezit.
Ik vertel vervolgens dat ik nooit geld geef. Niet omdat ik het hem niet gun of zijn probleem niet erken, maar ik wil niet dat het geld op de verkeerde plek terecht komt. Als ik in de gelegenheid zou zijn, zou ik met hem meegaan naar het slaaphuis om daar zijn onderdak voor die nacht te betalen. Dat wil hij dan vaak weer niet.
Het allerbelangrijkste vind ik dat ik laat merken dat ik hem als mens niet afkeur. Hij mag er zijn; ik zie hem en daarom blijf ik ook altijd zo vriendelijk mogelijk. Ook al spreekt hij me bijna dagelijks aan. En hij niet alleen; er zijn er ik-weet-niet-hoeveel vandaag de dag. Echt áltijd vriendelijk blijven probeer ik, maar het lukt me niet altijd. Soms maakt hij het bont: dan klampt hij me meerdere keren per dag aan en steevast met die ene vraag: ‘Mag ik u wat vragen?’

Ik kijk geërgerd om. Krijg nou wat. Dit is hem niet. Dit is een vrouwspersoon. Maar ze spreekt op dezelfde zachte manier en met een stem die op de zijne lijkt. Zo op het eerste gezicht ziet ze er niet echt uit als iemand die op straat leeft. Hoewel, nu ik haar wat beter bekijk – altijd voorzichtig zijn, voor je het weet ben je een perverseling en heb je een proces aan je broek – zie ik een vale jeans, afgetrapte sportschoenen en sprieterige halflange haren die door de war zitten. Het kan er toch eentje zijn. En deze is óók op de fiets.
‘Mag ik wat vragen?’ herhaalt ze.

Wat had ik nou laatst? Nog eentje die vroeg: ‘Mag ik u wat vragen?’
Ik zei niet: ‘Dat heb je al gedaan.’ Nee, dat leek me ongepast. De meneer zag er trouwens helemaal niet uit als iemand die geen dak boven zijn hoofd had. Hij was helemaal in het zwart gekleed, inclusief een zwarte baseballpet op zijn hoofd. Zijn kroeshaar en zelfs zijn huidskleur waren zo donker dat het zwart leek. Alleen zijn bril glom goudkleurig. Hij begon een heel verhaal over dat hij het moeilijk had en een nacht daklozenopvang zelf moest betalen en of ik iets kon missen.
Ik zei dat ik geen kleingeld bij me had.
Hij wees achter me.
Ik draaide me om.
‘Dat hoeft geen probleem te zijn,’ zei hij. ‘Daar is de pinautomaat.’
Ik keek hem aan met open mond. ‘Haha, nee,’ kon ik uitbrengen. ‘Ik wil met je mee gaan naar de daklozenopvang en daar het bedrag voor een nacht voor je betalen. Of ik koop iets te eten voor je. Maar ik geef je geen geld, want ik ben bang dat je het aan andere dingen uitgeeft.’
‘Dan hoeft het niet,’ zei hij en hij liep door.

Wat moet deze tante van mij? Ik heb geen kleingeld op zak. Ja, een muntje voor een boodschappenkarretje, een paar dubbeltjes en een Duitse cent, maar daar houdt het wel mee op.
‘Bent u hier bekend?’ vraagt ze.
Ze herkent de schrijver niet. ‘Redelijk,’ zeg ik. Bijna zestig jaar woon ik in ons zo majestueuze Apeldoorn.
‘Ik ben op zoek naar paperclips. Weet u waar ik die hier ergens in de buurt kan kopen?’
Lachend wijs ik haar de route langs de HEMA en de Action. Vlakbij.

Wat een avonturen toch weer.


Apeldoorn, april 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

24-04-2025

Wacht

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

Nee, hè. Daar had je die hoe heet hij ook weer. Barst, hij kwam nog gelijk naar mij toe ook. Bij nader inzien kwam het me wel goed uit dat ik niet meer wist hoe hij heet, want als ik hem dat liet weten, liet ik hem ook gelijk merken dat hij me geen reet interesseerde. Wat zo was.
‘Hé Bas,’ begon hij. ‘Mag ik je wat vragen?’
‘Voordat we met een interview beginnen: hoe heet je ook weer?’
‘Fulco Afsnee,’ zei Fulco Afsnee. Nu hij het zei, ging er geen enkele bel bij me rinkelen. Dat deed de bel boven de deur van dit café Tureluurs overigens wel. Rinkelen. Althans, hij rinkelde toen dit abjecte figuur binnen kwam en ook toen ikzelf het etablissement betrad, zo’n half uur daarvóór. Rinkelen is misschien niet het goede woord: klingelen is passender. Verder was het stil in deze horecagelegenheid.

‘Hoe gaat het, Afsnee?’ vroeg ik. ‘Niet al te uitgebreid, want ik heb geen zin in ellenlange verhalen zonder kop of staart of plot of pointe.’
‘Dat moet jij zeggen,’ zei Fulco.
‘Ik begrijp niet wat je bedoelt.’
‘Nee? Jij bent hier de schrijver.’
‘Wis en waarachtig. Dat kunnen we van jou niet zeggen. Gelukkig niet, zeg.’
‘Maar wat vroeg je precies?’
‘Hoe of het gaat en niet al te uitgebreid, graag.’
‘O ja.’
‘Ik ben een en al oor. Niet letterlijk, overigens.’
‘Dat zie ik.’
‘Het duurt al wel heel erg lang voordat je begint met je verhaal. Begin, zou ik zo zeggen.’
‘Ik zit in een scheiding,’ begon Fulco.
‘Je haar ook,’ onderbrak ik hem. ‘Maar dat doet niet ter zake. In hoeverre is die scheiding van belang voor het verhaal dat je aan het vertellen bent?’
‘Eh nou, nogal.’
‘Vooruit met de geit, dan. Het lijkt potdorie wel of dit een aflevering is van de serie Hoog tijd voor een kroegverhaal.’
‘Wáárvan?’

De bel boven de deur klingelde. Er kwam iemand binnen óf er ging iemand weg. In dit geval was het iemand die binnen kwam. Dat er mensen graag uit dit café weg gaan begreep ik maar al te goed, want het was een afschuwelijke kroeg. Ik vroeg me hevig af waarom ik in vredesnaam hier was gaan zitten en niet in een veel leuker café als De moederkoek, Het vergane gloryhole of De opgewarmde prak. De man die binnenkwam, liep gelijk op mijn tafel af. Hij zag er nogal laag geschoold uit. Laag voorhoofd, ook. Kende ik hem? Neen.
‘Goedendag,’ begroette ik hem. ‘Bent u op zoek naar iemand?’
‘Nee.’ Hij klonk bars en gedecideerd. ‘Ik zoek niemand.’
‘O,’ zei ik. ‘Dat is fijn.’
‘Ik heb hem al gevonden.’
‘Ben ik het? Waarmee mag ik u van dienst zijn?’
‘Hem.’
‘Hem?’
‘Moet ik hebben.’
Die Fulco Afsnee trok wit weg. Dat kwam zo. De man die zojuist binnen was gekomen, had uit de binnenzak van zijn lederen jas een mes getrokken van tamelijk groot formaat en wees ermee naar die Afsnee. Vervolgens haalde hij uit.

Wacht. Eerst moest ik kijken of de oven klaar was. Ik haalde mijn vingers van het toetsenbord, stond op en liep naar de keuken. De oven was klaar, dat is eigenlijk een vreemde zegswijze. Het is niet de oven die klaar is, maar het gerecht dat in de oven staat, dat klaar is. Ik had geen gerecht in de oven, althans geen ovenschaal met lasagne of iets dergelijks. Nee, er lagen rode bieten in aluminiumfolie te roosteren in een braadslede. Roosteren in de oven geeft een heel andere smaak aan je groenten dan als je ze zou bakken, koken of stomen. Of rauw eet. Bieten rauw eten is niet aan te raden, tenzij héél fijn geraspt en in zeer kleine hoeveelheid. In de keuken zag ik dat de tijdklok op de oven nog niet bij het uur was dat ik hem had ingesteld. Bijna, dat wel. Ik bleef er even bij staan. Als de bieten straks gaar waren, dan zou ik ze vervolgens gebruiken in een heerlijke dis. De shiitake stonden al klaar. Je bakt die paddenstoelen enige tijd in een goede olijfolie, voegt dan gesnipperde ui toe en vervolgens risottorijst. Ik heb een mooie biologische arborio en daar mag volgens de gebruiksaanwijzing op het pak de benodigde hoeveelheid bouillon in een keer bij. Niks geen scheutje voor scheutje en bij ieder scheutje wachten tot de rijst het heeft opgenomen. Nee, hoppa plons erbij, afdekken en af en toe roeren en vijfentwintig minuten later is het klaar. Op het laatst zou ik dan de geroosterde bieten toevoegen en wat parmesan en dan nom nom nom. Maar zover was het nu nog niet. Hoor, daar ging het piepje van de kookwekker op ons grote fornuis. Ik haalde de braadslede met de in folie gewikkelde kroten uit de oven. Een niet al te grote kookpan zette ik op de inductieplaat en liet ik verhitten. Hopsa de shiitake erbij. Wat piepen ze dan leuk, als je ze droog in de hete pan doet. Dan de olie erbij en de uisnippers en vervolgens de arborio. Ik deed nog een scheut olie erbij en schepte alles goed om, zodat de rijstkorrels goed omgeven waren door een laagje olie. Behoedzaam goot ik vervolgens de bouillon erbij. Ik bracht het geheel aan de kook en deed de deksel op de pan. Of is het het deksel? Dat kon me op dat moment niet zo veel schelen. Afdekken, die handel. Vijfentwintig minuutjes zachtjes laten pruttelen. Er bekroop me het gevoel dat ik dit allemaal al eens had verteld. Lang wilde ik daar niet bij stil staan, want er was nog meer werk aan de winkel. Terwijl de rijst gaarde, sneed ik ondertussen de bieten in kleine blokjes en raspte ik de parmesan. Tegen de tijd dat het allemaal klaar was, kon die hele Fulco Afsnee en z’n verhaal me geen bal meer schelen en gaf ik me over aan een gruwelijk goddelijke schrans- en slurppartij.


Apeldoorn, maart 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

10-04-2025

Smeerkaas

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten (0071)



Wat is dat toch met die meisjes? Ik heb geen idee. Als ik wel een idee had, dan had ik het u niet gevraagd. Vroeger, tot een jaar of twintig geleden, toen wist ik het wel. Dan kreeg ik iets kriebelends van binnen als er zich een leuk meisje in mijn blikveld bevond. Wat ik ermee aan moest, dat wist ik dan weer niet. Met dat kriebelends, bedoel ik. Niet met het meisje, want ik wilde helemaal niets met zo’n meisje, behalve een beetje naar haar kijken en hopen dat ze zou terug kijken en glimlachen. Maar dat deed zo’n meisje natuurlijk nooit. De trut. Nog vroeger, toen ik net zo oud was als zo’n meisje nu, durfde ik niet eens naar haar te kijken, laat staan dat ik met haar durfde te praten, zó verlegen en angstig was ik. Toen ik volwassener werd, durfde ik het dan weer wel, maar toen waren al die meisjes veel te jong voor mij en durfde ik het alleen daarom al toch niet meer. Bovendien had ik een eigen meisje thuis zitten dat kookt en wast en regelt en zorgt en bemint en met wie ik gehuwd raakte en aan wie ik trouw ben. Kijken deed ik lange tijd nog wel en dan kriebelde het dus soms. Tegenwoordig heb ik dat kriebelende niet meer. Gelukkig niet, zeg. En de eerdere behoefte om met zo’n meisje te praten of aan te pappen heb ik al helemáál niet meer; sterker nog, ik moet er niet meer aan denken. Soms zien ze er leuk of mooi uit, maar de dingen waarmee ze zich bezighouden of waarover ze zich druk maken en schreeuwen of gillen, die interesseren me geen fluit. Bij nader inzien is zo’n tut vaak een kwakbol van hier tot daar.

Het meisje dat bij de bushalte zit praat honderduit, maar tegen wie? Aha, ik zie het al. Ze draagt een hoofdtelefoon, dus ik vermoed dat die onzichtbaar is verbonden met haar even onzichtbare telefoon. Ze zit te bellen. Hoe laat is het? Tien over zeven. ’s Morgens. Welke langdurige gesprekken heeft iemand om tien over zeven ’s morgens, hoe belangrijk is het allemaal en waar gáát het dan al die tijd over? Ik ga ongemerkt een beetje dichterbij staan, zodat ik iets kan opvangen van wat ze zegt.
Ze heeft zich goed ingepakt. Het is nog koud, vroeg op de ochtend. Ze draagt zo’n lange dikke winterjas tot over haar knieën. Haar sjaal zit tot vlak onder haar mond. Ze heeft haar zwarte haren opgestoken en de hoofdtelefoon zit achter het knotje boven op haar hoofd. Het ziet er vrolijk en een beetje vreemd uit. Ze kijkt voor zich uit en praat maar door en door. Ik zie een ietwat verbeten trekje rond haar volle mond in haar ronde gezicht.
‘Met smeerkaas,’ hoor ik. ‘Je weet wel, je hebt het met kruiden en naturel.’
Ik wil niet te opzichtig naar haar staan gapen, dus wend ik me af. Ze blijft onafgebroken in gesprek, maar ik kan niet meer horen wat ze precies allemaal zegt. Na tien minuten komt mijn bus. Ze moet in dezelfde als ik. Ik stap als eerste in, loop halverwege de bus en ga zitten op een lege bank. Zij neemt plaats schuin voor me.
‘Ik weet niet of ik het red,’ hoor ik. ‘Maar dat zien we wel. Anders sluit ik later wel aan.’
Een vergadering? Met toastjes met smeerkaas? Het zou kunnen, maar waar is dit dan? Misschien werkt ze ergens in de zorg, dat zou ook kunnen. Of in een fabriek of de horeca. Maar mogelijk zit ik er ook helemaal naast. Zit ze nog op school of zorgt ze voor haar oma, weet ik veel. Vanaf de plek waar ik zit kan ik haar niet in haar gezicht kijken, dus kan ik niet goed inschatten hoe oud of ze kan is. Ik gok op een jaar of twintig en als dat zo is, dan is ze helemaal geen meisje meer, maar een jonge vrouw.
Terwijl ze zachtjes voortbabbelt gaat de busrit van het centrum van de stad door een buitenwijk. Ik moet nog een stuk verder. Zij niet.

‘Ja en uiteindelijk had ik het helemaal gehad met die smeerkaas,’ zegt ze terwijl ze opstaat en mij voorbij naar de achterdeuren loopt. ‘Het was trouwens ook niet goed meer. Over de datum.’ Inmiddels staat ze bij het uitcheckapparaat en er klinkt een luide piep. ‘Heb het allemaal weg moeten gooien.’
De deuren openen. Ik kijk zo onopvallend mogelijk achterom. Ze draait haar hoofd in de richting van de chauffeur. ‘Dag,’ zegt ze emotieloos en ze stapt uit. Terwijl de deuren zich weer sluiten zie ik haar door het raam voorbij komen. Ze kijkt naar binnen, ziet mij en glimlacht.
Ik schrik. In de afgelopen twintig minuten heb ik ongemerkt kennis met haar mogen maken en haar een beetje leren kennen. Het voelt toch een beetje als afscheid. Op mijn lippen verschijnt een wrange grimlach en mijn hart vult zich met weemoed.

Wat een avonturen toch weer.


Apeldoorn, maart 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

27-03-2025

Acht Andalusische anekdotes (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

Uit de serie Acht Andalusische anekdotes krijgt u nu de eerste anekdote.
En dan moeten we nog gaan.



Ik zal je ’s wat vertellen.
Vorig jaar maakten we per trein een succesvolle rondreis langs enkele grote steden in Frankrijk en Spanje. Het rondje Montpellier, Valencia, Barcelona, Lyon was niet eens echt een rondje, maar wel succesvol, dus dat willen we dit jaar weer doen. Niet hetzelfde rondje, maar een andere rondreis. Vorig jaar hadden we een Interrailkaart voor vijf dagen. Zo’n kaart kan voordelig zijn. Dan mag je vijf dagen reizen in allerlei landen op alle treinen, maar voor hogesnelheidslijnen heb je stoelreserveringen nodig. Laten de reisafstanden tussen Apeldoorn en Montpellier, Valencia, Barcelona en Lyon nou nogal groot zijn, dus moesten we gebruik maken van hogesnelheidslijnen. Het reserveren van treinstoelen was vorig jaar nogal een avontuur.

Vroeger had je de Treinreiswinkel. Daar konden we uitstekend terecht, zowel telefonisch als in de fysieke winkel in Amsterdam. In de winkel zocht iemand alles tot in de details voor ons uit en dan kregen we de treinkaartjes en reserveringen afgedrukt mee naar huis. Deze uitmuntende service kostte een of twee tientjes. De Treinreiswinkel bestaat nog wel, maar alleen online. Toen ik vorig jaar hun webstek afspeurde, werd ik niet veel wijzer en volgens mij kon je alleen nog maar voorgeprogrammeerde reizen boeken. En zodoende volgde een enorm stressvolle tijd vol gepuzzel, getelefoneer en gemail. Uiteindelijk lukte het ons om zelf de stoelen tijdens treinritten in Frankrijk en naar Spanje te boeken. Althans: De Vrouw kan dat. Ik niet. Ik laat dit soort zenuwslopend werk graag aan haar over. Zij is er verrekte handig in geworden. Daarna werd het wat lastiger en ook De Vrouw kreeg ritten in Spanje (van Barcelona naar Valencia en terug) niet voor elkaar. We zouden er ter plekke bij een balie een reservering moeten kopen, maar of er dan nog plek was, dat was dan maar weer de vraag. Die onzekerheid zorgde voor een boel slapeloze nachten. Een week voor vertrek sprak ik een collega en die vertelde dat hij kort daarvoor met de trein via Spanje naar Marokko was geweest en hij had reserveringen gedaan bij … de Treinreiswinkel. Nog geen vijf minuten later had ik op de webstek het juiste rolmenuutje gevonden en na nog weer een kwartiertje waren de stoelreserveringen geboekt.

Nu weten we dus hoe het werkt. Voor onze rondreis van dit jaar heeft De Vrouw opnieuw een Interrailkaart van vijf dagen aangeschaft. Voor vijf dagen hebben we al snel via de Treinreiswinkel de stoelreserveringen geboekt. Echter, we hebben zes reisdagen in de planning. Lekker dan. Dus voor één dag moeten we zelf treinkaarten kopen. We kiezen de dag met de kortste rit, want die zal het goedkoopst zijn. Dat wordt de reis van Granada naar Málaga. Enthousiast ga ik de online snelweg op en na een halve dag zoeken: een gewone treinrit is niet te vinden. Ja, op een zeer ongunstig tijdstip, met een heel lange reistijd en een krappe overstap in een plaats waar ik nog nooit van heb gehoord en tegen een torenhoge prijs. Denk aan ver boven de driehonderd euro’s.
‘Dat wordt weer niet slapen, vannacht,’ ben ik bang.
‘Morgen maar verder puzzelen,’ zegt De Vrouw.

De volgende dag stel ik de zoektocht uit en de dag erna ook. Nog weer een dag verder wordt De Vrouw ongeduldig – ze kan ook niet slapen – en dus moet ik wel. Uren en uren ben ik aan het surfen en uiteindelijk kom ik toch weer uit op de treinrit op het zeer ongunstige tijdstip, met de lange reistijd en de krappe overstap in een plaats waar ik nog nooit van heb gehoord en tegen de torenhoge prijs, denk aan boven de driehonderd euro’s.
‘Maar wacht,’ zeg ik. ‘Hier op deze site kun je naast de trein ook kiezen voor de bus.’
‘Een bus?’
‘Ja, een bus.’ O ja, dat kan natuurlijk ook. ‘Volgens mij is het een soort Flixbus.’ Die rijdt meerdere keren per uur, doet er zeven kwartier over en kost met z’n tweeën zevenentwintig euro. ‘Vááát!?’ Drie minuten later is het geboekt. Nog een paar euro reserveringskosten erbovenop (toe maar) en klaar is deze Andalusische anekdote.
En dan moeten we nog gaan.


Apeldoorn, maart 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

13-03-2025

Bloemkoolroosjes

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2025 — bazbo @ 01:00

/ duizelt. Ik verzet me niet. Wel zet ik me schrap. Voor ik het weet, sla ik op hol. Onvast op de benen. Het is me weer gelukt. Ik sluit mijn ogen. Mist. Wit. Flarden. Tot /
Wat staat me allemaal te doen?
/ al zo lang in dienst bij dezelfde werkgever. Collega’s zeggen dat ik dan wel heel loyaal ben aan de organisatie. Maar dat is niet zo. De organisatie is niets, hooguit een bundeling van krachten, energieën en beslissingen. Indien nodig gaat de organisatie over lijken en daar ben ik niet loyaal aan. Ik ben loyaal aan mensen, meer specifiek aan de mensen voor wie en met wie ik mag werken. Of is dat /
Je haalt de bloemkoolroosjes door het mengsel van olie, ahornsiroop, venkelzaad, koriander, komijn, pepervlokken, zout en kokosbloesemsuiker. Dan doe je ze in een braadslede, samen met repen paprika, parten rode ui en gehalveerde kerstomaten. Dit zet je een kwartier in de oven op honderdnegentig graden. Vervolgens voeg je linzen en rozijnen en mango toe, dat gaat ook nog eens vijftien minuten de oven in. Ondertussen roer je tahin, olie, geperst knoflook, kokosbloesemsuiker, geelwortel, zout en peper en ietsie water tot een mooie dressing. Als je de braadslede uit de oven haalt, giet je de dressing eroverheen. Je kunt het dan nog vijf minuten in de oven zetten, maar dat hoeft niet.
/ struikelende abstractie. Stad van de oceaan, zee van herinneringen, ook al wil ik vooruitzien, nostalgie is wat me grijpt, verstikt, verdrinkt. Huilende wolven tot een lied /
Ik maak me zorgen. De rollen zijn omgekeerd. Hij zorgt niet meer voor mij. Dat kan hij niet meer. Hij kan niet eens meer goed voor zichzelf zorgen. Dat doe ik nu. De rollen zijn omgekeerd, dat zei ik toch?
/ waggelfeest van archaïsche gezichten, razernij, keramische vuisten en kunstmatige overledenen /
Vanmorgen ontzettend naar de wc geweest. Nu, drie uur later, moet ik wéér naar de wc en niet zo’n klein beetje ook. Hoe kom ik aan zo veel schijt?
/ ik riep altijd dat ik geen tekst kan onthouden. Ik verbaasde mezelf drie jaar geleden; tijdens een grote productie, een theaterstuk in de buitenlucht, speelde ik een rol in slechts één scène en de tien regels die ik mocht zeggen kreeg ik in een paar weken tijd geheel onder de knie. Daarna vroeg een toneelgezelschap of ik bij ze kwam spelen; dat deed ik en ik koos de rol met de minste tekst. Ik leer tekst door het honderdduizend keer te spelen, te herhalen. Het lukte: na anderhalf jaar wekelijks repeteren bracht ik mijn tekst zonder enige fout vier avonden lang op het toneel. Sterker nog: ik kende de tekst van mijn vier medespelers ook zo goed als van buiten Nu wil ik verder: kan ik mijn hersenen uitdagen door een onmogelijke tekst uit mijn hoofd te leren? Ik kies een bizar en abstract struikelgedicht vol onmogelijke tongbrekers van Don Vliet en na vier dagen heb ik tien onbegrijpelijke regels in mijn kop zitten; toen nog maar twintig en op dag twaalf verbaas ik mezelf: ik ken het van binnen en van buiten. Nu een volgend gedicht: Hans Verhagen /
Ik kijk naar het kleine meisje dat als eerste uitstapt. Terwijl de bus wacht tot iedereen na haar is uitgestapt, loopt ze aan de hand van haar vader langs de voordeur. Daar blijft ze staan en ze steekt haar hand op naar de buschauffeur. Die zwaait enthousiast terug. De lach in het gezicht van het kind is onbetaalbaar. Ik zie het alles maar half want mijn ogen staan vol met tranen van zo veel klein geluk.
/ wat ik nou laatst, ik stond in de hal en keek rond. Zo veel deuren. Even uit mijn hoofd: twee slaapkamers, het toilet, de badkamer, de keuken, de woonkamer en de tochtdeur naar het entree, plus de meterkast en de inbouwkast. Dat zijn er al negen. In de twee slaapkamers en de woonkamer bevindt zich ook ieder nog een inbouwkast met een deur, dus nog drie erbij. Voeg daarbij de voordeur en de twee balkondeuren en we zitten al op vijftien. Keukenkastjes, de koelkast, vriezer, het dressoir, de oude linnenkast en de lampetkast laat ik buiten beschouwing, maar als ik ze moet meetellen dan /
Bessen, aardappels en sap. Te weinig voor een boodschappenbriefje, maar te veel om te onthouden. Drie dingen, zou je zeggen, dat moet toch lukken? Leer mij kennen. Zonder boodschappenbriefje kom ik thuis met één van de drie en met een heleboel andere dingen. Zelfs mét een boodschappenbriefje vergeet ik nog iets. Hoe onthoud ik bessen, aardappels en sap? Er moet toch een ezelsbruggetje zijn.
/ tranen van de zonnekou. Snijdend in mijn ogen en de wangen nat. Het gras is wit uitgeslagen. De uiteinden en de randen van het blad dat erop licht ook. Onwerkelijk. Wie weet nog van de /

Soms kan ik mijn gedachtegangen zelf ook niet volgen.


Apeldoorn, februari 2025

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »