bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

01-07-2008

Tuba podex est – een culi-column

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:07

“Tuba podex est”
Aristofanes

Zalig getafeld, gisterenavond. Hot chili met veel uien, prei en bonen. Die zijn goed voor je. Pruimen in het toetje. Flesje wijn erbij. Naderhand ging er nog een flesje open. Het smaakte allemaal goed.
De sfeer werd zo prettig en het gesprek zo intiem, dat we deze vrijdagavond in hitsige toestand eens vroeg naar boven gingen.
Niet veel later lag vrouwlief zonder kleren in een verleidelijke pose op het bed. Ikzelf had ook mijn kleren uitgetrokken. Mijn orgaan had zich al helemaal voorbereid en wees fier omhoog. Ik stond naast het bed, klaar voor hete toestanden. Toen voelde ik een lichte druk op het uiteinde van mijn maagdarmkanaal.

Seks en humor gaan zo heerlijk samen. Niets zo goed als lachend de liefde bedrijven. Frank Zappa vroeg het zich ook al af: “Is it possible to laugh while fucking?” Hij vond van wel. Ik zocht naar een manier om het uit te proberen en gaf me intuïtief over aan een aloude bazbo-familietraditie.
Met mijn wijsvinger tekende ik een denkbeeldig koord in de lucht. Toen deed ik net of ik hard aan het touwtje trok, en tegelijkertijd tilde ik mijn linkerbeen een stuk op. Ik zette ietwat druk op de anus en vanuit mijn bilnaad liet ik wat vliegen. Het ging iets harder dan ik had verwacht.
Het leek alsof de aarde open scheurde. Er klonk een alles overrompelend dondergeluid, dat in films het einde van de wereld aankondigt. De bodem schudde op zijn grondvesten. Kortom: ‘Le Grand Tout’.

“Wat doe jij nou!?” riep vrouwlief met een lijkbleek gezicht en verbijsterde blik in haar ogen.
“Gewoon. Dit moet van de ‘GezondNU’.”
“Gadverdamme! Waar kom je nu weer mee aan?”
“Divertikels,” legde ik uit.
“Met wat?”
“Kleine uitstulpingen in de darmwand.”
“Wat lul je nou toch?” Normaal was het vrouwlief die wel eens van zich af knetterde. Zeker in een bepaalde periode in haar menstruatiecyclus toeterde ze er op los. Ik begreep de onthutsing dan ook niet helemaal.
“Divertikels zijn momenteel heel erg actueel,” zei ik. “Vincent Bijlo schreef erover in het AD van afgelopen donderdag. En DriekOplopers in zijn column van gisterenmorgen.”
“Actueel, me reet,” zei vrouwlief. Ik vond het op zich wel een grappige uitspraak.

“Kijk,” begon ik. De docent in mij kwam naar boven. “Het tijdschrift ‘GezondNu’ heeft er belangrijk onderzoek naar gedaan. Divertikels ontstaan door het veelvuldig inhouden van je scheten. Het komt hier op neer. Als je je daverende donderslag inhoudt, ontstaat er extra druk op de darmwand. Hierdoor kunnen afvalstoffen in het bloed opgenomen worden en uiteindelijk veroorzaken die uiteenlopende klachten. De druk in de darmen kan zo hoog oplopen, dat het darmslijmvlies door de gaatjes in de spierwand naar buiten wordt geperst. Kleine uitstulpingen in de darmwand zijn het resultaat. Deskundigen noemen die uitstulpingen ‘divertikels’. Hierin kunnen voedselresten zich opstapelen, hetgeen weer tot nare darmonstekingen kan leiden. De divertikels komen het meest voor aan het eind van de dikke darm. Tot zover het saaie wetenschappelijke gedeelte.”

“O, komt dan nu het praktische deel?” vroeg vrouwlief. Ze gaapte.
“Jazeker!” riep ik enthousiast uit. We weten allemaal dat een riant ratelende reutelruft niets zegt over de darmen, maar alles over je eetgedrag. Je kunt ook aan de geur van je wind bepalen hoe het met je gezondheid gesteld is.”
“Nou ja! Wedden dat je het helemaal gaat uitleggen?”
“Precies! Als je scheet stinkt naar rotte eieren, dan wijst dit op een slechte eiwitvertering door een overschot aan dierlijke eiwitten. Darmbacteriën die van eiwitten leven, gaan extra groeien en veroorzaken klachten als een slechte adem, vermoeidheid en hoofdpijn.”
“Dus van veel barbecue ga je uit je bek stinken. En je wordt er erg moe van.”
“Exact. En als jij ’s avonds laat hoofdpijn hebt, dan komt dat niet van je desinteresse in seks, maar van teveel vlees!”
“Ik geloof niet dat ik het nu nog helemaal volg.”
“Gaan we verder met de zurig ruikende wind.”
“Ik word niet lekker.”
“Gisting in de darmen is de oorzaak, vooral na het eten van een overvloed aan koolhydraten als suiker of fruit.”
“Koffie zwart drinken en die twee stuks fruit per dag van het dieet verwijderen?”
“Zachte fluisterflatulentie daarentegen duidt op een vetverteringsprobleem. Van een bezoek aan de Mac krijg je dat, bijvoorbeeld.”
“Wij komen toch nooit bij de Mac?” vroeg mijn vrouwlief.
“Inderdaad.”
“Vandaar dat jij daarnet geen zacht windje liet maar zo’n knoertharde knaller.”
“Goed dat je erover begint. Hard klinkende winden komen voor bij een slechte koolhydraatvertering.”
“Dus als je je pasta of rijst niet goed gekauwd hebt.”
“Niet goed kauwen is sowieso niet aan te raden. Dan loop je namelijk ook het risico op klonten in de kots.”

“Bah, wat onsmakelijk allemaal,” trok vrouwlief een vies gezicht. Ze verstopte zich onder het dekbed.
“Toegepaste wetenschap is niet voor iedereen weggelegd,” mompelde ik.
Ondertussen was alle kans op fenomenale superseks wel verkeken. Vrouwlief had zich omgedraaid en lag met haar rug naar mij toe. Mijn zo fiere orgaan was inmiddels weer geslonken tot een slap slangetje. Ik sloeg het dekbed aan mijn kant van het lits-jumeaux open en ging liggen. Zuchtend knipte ik het lampje op het nachtkastje uit.
Nog lang lag ik in het donker naar Kaap Kont van Moeder de Vrouw te staren. Wat zat er toch in het eten van vanavond dat dit allemaal had veroorzaakt?

Ingrediënten voor een fantastisch flatulentie-opwekkend gerecht voor vier personen, of voor het aanboren van diepe grotten en spelonken voor twee personen:

olie of boter
500 gram rundergehakt
2 grote uien, gesnipperd
2 grote preien, in ringen gesneden en schoongemaakt
1 rode peper en 1 groene peper, in ringetjes gesneden
1 groot blik bruine bonen
1 klein blik kidneybeans
chili kruiden (veel)
1 blikje ananasstukjes

Bak het gehakt rul.
Bak ook de uien mee.
Voeg de prei en de pepers toe en laat het geheel even doorbakken.
Doe de chilikruiden erbij en roer goed door.
Giet de bonen af, maar bewaar het vocht. Doe de bonen in de pan en verwarm goed door.
Voeg zoveel vocht uit het blik toe dat een smeuïge massa ontstaat.
Giet de ananasstukjes af en doe deze in de pan.
Serveer met rijst of brood en een frisse salade.
Veel van eten en een uurtje wachten. Geheid succes.

PROET!
Apeldoorn, april 2008

(Aanbevolen literatuur: ‘Kakafonie – Encyclopedie van de stront’, samengesteld door Gerrit Komrij, 2007)

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Prins en prinses in de kou

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:06

Het was koud op de fiets. Een felle februariwind sneed door mijn jas heen. Naar je werk op de fiets is leuk. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? (Dat ding blijft niet nieuw!) Tegenwoordig kan ik op mijn rijwiel naar het werk. Nog geen half uur kost het me. Heerlijk als het weer en de wind meezit. Minder leuk als het stortregent.
De tocht leidt me van mijn woonwijk De Maten naar de wijk Zevenhuizen. Onderweg zie ik van alles. Van stukjes weiland tot drukke woonerven. Van forenzenauto’s tot schoolgaande jeugd. In Apeldoorn maak je wat mee.

Het was al bijna licht. Ik fietste door een rustige straat. Op de stoep liepen een jongen en een meisje, allebei van een jaar of tien. Het meisje droeg een rode muts over haar lange blonde haren die over haar schouders hingen. De jongen had een donker kortgeknipt koppie en een baseballpet op. Op hun rug hing een rugzak. Het meisje was een halve kop groter dan de jongen. Ze liepen hand in hand. Toen ik ze inhaalde, zag ik duidelijk dat het geen broertje en zusje waren. De kinderen keken elkaar aan en glimlachten. Zelfverzekerd en trots, bijna koninklijk, zo leken ze.
De wind sneed nog door mijn jas, maar ik had het niet langer koud.

Haar zusje heette Herma en Herma zat bij mij in de klas. Zijzelf zat in de zesde. Zo heette dat toen nog. De zesde was groep acht. Wij zaten in de vijfde. Groep zeven, dus. (Ik val mijn hele leven al op oudere vrouwen.)
Herma en Ellen woonden in zo’n flat aan de Breitnerstraat. Ik was wel eens in die buurt geweest en ik vond het er maar een vieze boel. De huizen waren ongeschilderd en er lag afval op straat. Mijn moeder noemde het wel eens ‘de asociale buurt’, maar ik wist niet wat dat betekende en ik durfde er niet naar te vragen. Later stonden die flats in deze buurt een tijd lang bekend als vergaarbakken van prostitutie en criminaliteit.
In het speelkwartier trok ik veel met de zusjes op. Ik weet niet meer of het een tweeling was of niet. Achteraf denk ik van niet.
Herma was vrij tenger. Ze had een spits snuitje met holle ogen en wild krullend halfblond haar. Ellen was steviger, zachter, ronder en eleganter in haar bewegingen. Ze had diepe waterachtige blauwe ogen en zacht golvend wit haar. Op haar was ik verliefd.
’s Nachts droomde ik met open ogen van blonde prinsesjes met helderblauwe ogen en de glimlach van de wereld. Ze heetten allemaal naar de meisjes van mijn school op wie ik verliefd was en in de vijfde klas heette mijn prinsesje Ellen. Om een of andere reden droomde ik ook dat haar prins Peter heette. Dat was zoals ik wilde zijn: een prachtige prins die Peter heette.
In de vijfde hadden we op school zo’n rage waar alle leerlingen uit alle klassen aan meededen. We deden ouderwetse kringspelletjes. Je kent ze wel. Van die liedjes waarbij iedereen in een grote kring staat te zingen. Eentje staat er dan in het midden, danst wat rond, moet dan een ander uit de kring kiezen, daar wat mee rondhuppelen en dan weer in de kring gaan staan. Het aantal kinderen dat meedeed was altijd erg groot en de kans dat ik eens in het midden zou staan en mijn prinses kon uitkiezen, was dus klein.
Ik was zo’n veel te klein jongetje dat stilletjes in een hoekje van het schoolplein stond te kijken hoe andere jongetjes succes hadden bij de meisjes. Ik stond daar vaak alleen. Soms stond Herma naast me en een heel enkele keer kwam haar zusje er ook bij staan. Dat waren de gelukkigste momenten van mijn leven. Niet dat ik iets tegen Ellen durfde te zeggen. Praten kon ik toen nog niet. Dat heb ik pas veel later, jaren later een beetje geleerd. Herma had het wel door.
“Jij bent op mijn zus, hè?” vroeg ze op een middag.
Ik zei niets en knikte alleen maar.
Herma moest lachen.
De volgende morgen stonden de twee zusjes op het schoolplein bij elkaar te giechelen. Ik was er al bang voor: Herma had haar zus ingelicht. En Ellen vond mij natuurlijk maar een raar klein jochie. Ik was echt heel klein voor mijn leeftijd. Nee, ze stond me vast uit te lachen! Maar iets in haar helder blauwe ogen stelde me gerust. Het was alsof ze wilden zeggen: “Ik vind je wél aardig.”
Dagenlang keken en glimlachten we naar elkaar op het schoolplein. Zij was het. Zij was de liefste en de mooiste en niemand wist het. O, als ik maar een keer in het midden van de kring stond, dan zou ik haar laten zien dat zij mijn prinses was. Dan zou de hele wereld weten dat wij bij elkaar hoorden.
En op een maandagmorgen was het grote moment aangebroken. Ondanks het barre winterweer stond de hele school in het speelkwartier weer in de kring. Het spelletje was weer ‘prins en prinses’. Ik herinner mij niet meer of het spelletje ook zo heette, maar het lied ging wel over een prins en een prinses.
Een dik en vriendelijk meisje stond in het midden. Ze keek rond en koos mij. Daar huppelde ik naast het grote dikke meisje met de bril en het rode haar. Iedereen moest lachen om dit gekke stel. Een grote stevige meid met zo’n klein jochie. Maar het deed mij niets. “Wacht maar,” dacht ik, “ik zal jullie straks eens wat laten zien. Ik kies het liefste en mooiste meisje van de hele wereld.” En daar stond ik alleen in de kring. Iedereen zong.
Ik zocht met mijn ogen naar helder blauw. Daar! Daar waren ze. Ik strekte mijn twee armen uit en reikte haar mijn hand. En… ze ging met me mee!
Uren dansten we. Prins Peter zwierde met zijn prinses Ellen over de wereld. Ik was volmaakt gelukkig. Terwijl we huppelden, keek ik alleen maar in haar ogen.
Veel te snel moest ik haar weer loslaten. Bij de volgende ronde koos Ellen die stomme knul uit de zesde.

Ik was de twee koningskinderen inmiddels voorbij, en keek nog even naar ze om. Nog altijd liepen ze hand in hand. Vol goede moed het leven tegemoet. Of op z’n minst de saaie schooldag van vandaag.
Ze keken elkaar aan. De jongen iets omhoog en het meisje iets naar beneden. De glinsterende blik in hun ogen en hun beider glimlach waren onbetaalbaar.
Ik keek weer voor me uit en zuchtte diep. De tranen op mijn wangen kwamen vast van de kou. Van nergens kwam die grote vrachtwagen die me tot pap zou rijden.

Apeldoorn, april 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Lastig parket

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:05

Maandagmorgen. Ik heb mijn zoon de deur uitgewerkt. Hij moest om half acht op. Traag hees ik mij in de kleren van gisteren die ik op de stoel naast mijn bed had gegooid. Toen liep ik naar de slaapkamer van mijn zoon en maakte ik hem wakker. Beneden bereidde ik koffie voor mijzelf en zette ik zijn ontbijtspullen klaar. Drie kwartier later deed hij de voordeur achter zich dicht. Ik had mijzelf weer naar boven gesleept en uitgekleed. Ik viel uitgeput op bed en onmiddellijk in slaap.”Plok!” hoor ik in het kamertje naast mij. Onmiddellijk ben ik klaarwakker. Ik zit zelfs bijna rechtop. Het kamertje naast mij bevindt zich in het huis van de buren. In het kamertje slaapt hun kindje. Het is een meisje.
“Hoe oud zal ze inmiddels zijn? Een jaar? Anderhalf? Geen idee. Laatst zag ik haar aan de hand van haar vader van de auto naar hun voordeur lopen. Nou lopen; die vader sleepte haar meer dan dat ze zelf liep. Aardige buren, hoor. Kun je niets van zeggen. Ze vangen eventuele postpakketjes voor ons op als we niet thuis zijn, en wij zijn er voor de buren.”

“Plok!” klinkt het nogmaals. Het kindje van de buren ligt vlak naast mij en laat iets uit bed vallen.
“Leuke buren,” zucht ik voor mij uit, “maar waarom moesten ze zo nodig parket leggen door het hele huis heen? Nu horen wij alles. En niet alleen wij, vijf huizen verder hoor je het nog, volgens mij.”
“Plok! Plok!”
“Het lijken wel blokjes uit een doos. Zouden het houten blokken zijn of van die Lego Duplo? Het klinkt nogal massief, maar dat weet je nooit zeker met parket.”

Ik wil nog wat slaap vatten. Het lukt niet. Er blijft van alles uit het bedje van het buurkindje vallen. “Laat ik me concentreren op iets totaal anders.” Van alles schiet er door mijn hoofd.
“Ik lig hier alleen in bed. Hoe lang is het geleden dat er een mooi jong meisje naast mij in bed lag? ’s Even denken. Dat is inmiddels bijna 23 jaar geleden. Tjonge, wat was ze lief. En mooi. En jong. Toen was ik zelf ook nog jong. En twintig jaar geleden kwam ineens die ene vrouw in mijn leven. Sindsdien ligt die naast mij in bed. Niks geen bezwaar, hoor. Of het moet die kreet van Freek Torso zijn. Wat was het ook weer? Potdomme, ik heb die onzin allemaal zelf bedacht, en dan kan ik er nu niet opkomen. O ja: ‘Het is best prettig als er een vrouw in je bed ligt; minder prettig is het dat het altijd dezelfde vrouw is.’ Het is de vrouw met wie ik getrouwd ben, dus eigenlijk telt dat niet.
Waar zijn de mooie jonge meisjes in mijn leven gebleven? Ik weet er nog wel een paar. Dat meisje van mijn vorige werkplek, bijvoorbeeld. Lieve help, die was ook lief en mooi. En dan het meidje dat ik via internet leerde kennen, met wie ik wat heen en weer mail en dat ik een maandje of wat geleden mocht ontmoeten op het station in Utrecht. Wat een heerlijkheidje. Maar naast mij in bed hebben ze niet gelegen. Dat dan weer niet. Het leven is kut, dat blijkt dan maar weer.”

“Plok! Plok! K’dang!” klinkt het bij de buren. Volgens mij gaat nu de hele blokkendoos tegen het mooie parket aan. Het lijkt wel of het geluid iedere keer harder wordt.
“Je krijgt wat van zo’n kind. Dat soort ellende heb ik bij mijn eigen kind er al vroeg uitgeslagen. Slapen, kreng! Zo erg was het bij onze kleine niet. Dat joch was altijd een stille baby en een zeer rustige peuter. Als baby sliep hij als een roos. Tenminste, als hij zijn fopspeen in zijn mond had. In het begin, toen hij nog maar net geboren of een paar maanden oud was, kon hij die speen nog niet goed in zijn mondje houden. Om de haverklap floepte hij tussen zijn tandeloze kaakjes vandaan en dan was hij hem dus kwijt. En wat krijg je dan? Precies! Gejank! In het begin propte ik met veel geduld het speentje weer terug tussen zijn lipjes, maar als je dat een keer of vijfhonderd binnen een uurtje hebt gedaan, komt dat gemekker je goed de keel uit. Ik herinner mij dat ik naar een creatieve oplossing zocht. Nu hadden wij van dat huidvriendelijke plakband in huis. Als je dat een paar keer over je hand haalde, was de ergste ‘plak’ eraf. Het zag er niet uit, zo’n speen vastgelijmd met plakband op de bek van het jochie, maar het werkte wel!”

“Klik klak, klik klak,” klinkt het ineens nogal doordringend bij de lui van hiernaast. De buurvrouw loopt de trap op en af. Het is een open trap met houten treden. En de buurvrouw draagt graag schoenen en laarsjes met hoge hakken.
“Woongeluiden. Tja, dat heb je zo als je in een rijtjeshuis woont,” probeer ik het gedrag van de buren goed te praten. “Dan weet je dat je wel eens iets van de buren hoort. Zij zullen ook heus wel eens iets van mij horen. Als ik mijn King Crimson platen lekker hard door de woonkamer heen knal. Of die laatste Porcupine Tree! Wat een fantastische takkeherrie is dat toch! Vooral tijdens het koken. Beuken in de keuken! Heerlijk!”

“KLIK KLAK, KLIK KLAK!” dendert het op de trap van het huis van de buren.
“Buurvrouw op naaldhakken. Tjonge, dat is best wel een geile gedachte.” Het duurt niet lang of mijn orgaan is volledig overeind gekomen. “Wat een gek gezicht, zeg, die heuvel in het dekbed.” Ineens moet ik denken aan allerlei opwindends. Scènes op stranden en in sauna’s, gebeurtenissen op vakanties, in de woonkamer of in het bed waarin ik nu lig.

“KABAAAAAM!” Weg is mijn harde plasser.
“Het lijkt wel of ze het kind met bakstenen en stoeptegels laten spelen! Zijn ze nou godverdomme helemaal gek geworden? Wat krijgt dat mormel daar voor opvoeding, zeg? Ik probeer hier te slapen! Nog een keer en dan gaat er wat gebeuren!”
Voor de zoveelste maal draai ik me om. Ik begraaf mijn hoofd in mijn kussen.

“BEDEEEEENNGGGGGGGG!!!” Het klinkt als een blok beton dat mede de fundering van de Oosterscheldekering vormt.
“Nu is de maat vol!” schreeuw ik in blinde woede. “Hoog tijd dat ik die buren eens verwittig van wat ze aanrichten! Ze zullen weten welke overlast ze veroorzaken!”
Ik gooi giftig het dekbed van mij af. Briesend storm ik de trap af naar beneden. Ik ben al in het halletje als ik me iets gewaar word. “Shit,” realiseer ik mij. Ik loop nog in mijn blote kont.
“Wat kan mij het schelen!” roep ik uit. “Dit moet opgelost worden en snel!”
Ik open de voordeur en ga naar de schuur. Niet veel later heb ik gevonden wat ik zocht. Hevig schuimbekkend ren ik naar de voordeur van de buren, zwaaiend met mijn allergrootste bijl.


Apeldoorn, april 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Raapstelenstamppot – een culi-column

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:03


“Raapstelen! Een kilo voor een euro!”
De marktkoopman riep het hard van achter zijn kraam. Niet dat veel mensen erop in gingen. Jammer.

“Jaaaaaaaa!” riep ik vrijdag enthousiast.
“Wat is er?” vroeg mijn vrouw.
“Ze zijn er weer!”
“Waar heb je het over?”
“Raapstelen in het pakket!”
“Gadverdamme. Nee, hè?” zei mijn vrouw fijntjes.

Iedere vrijdag komt er een grote vrachtwagen bij mij voorrijden. De bestuurder is een werknemer van een biologisch-dynamische boerderij uit de omgeving. Al een paar jaar heb ik een abonnement op een groentepakket. De boerderij levert mij iedere week een portie biologisch geteelde groenten. Inmiddels fungeert mijn carport als distributiecentrum voor de buurt. Allerlei mensen uit mijn omgeving die ook een abonnement hebben, komen iedere vrijdagmiddag hun pakket bij mij afhalen. Onder de carport staat een grote stapel blauwe kratten.
Zo’n groentepakket is geinig. De echte smaak van de producten is geweldig; dit is groente zoals groente moet smaken. En iedere week is het weer een verrassing wat er in het pakket zit. Tuurlijk, in de winter word je doodgegooid met kool en witlof, maar buiten de winter is het iedere week anders. Niet zelden sta ik in de keuken met een product in mijn hand en vraag ik mij hardop af: “Wat is dit en wat moet ik ermee?”
Postelein en schorseneren, aardperen en pastinaken, wortelpeterselie en snijbiet. Nu waren er dan weer eens raapstelen.
“Gadverdamme,” zei mijn vrouw nogmaals. Toch houd ik van haar.

Wie weet (nog) wat raapstelen zijn? Niet veel mensen, ben ik bang. Raapstelen behoren steeds meer tot de ‘vergeten’ groente, net zoals schorseneren, postelein en pastinaken. En dat is onterecht, want het is niet alleen een goedkope, maar ook een zeer gezonde en smakelijke groente, die zich leent voor allerlei toepassingen. Qua gebruik en verwerking kun je raapstelen vergelijken met andijvie; de smaak is echter heel anders.
De tijd dat ze bij de groenteman of in de supermarkt liggen is relatief kort. Het is een echte voorjaarsgroente. Meestal verkrijgbaar vanaf eind april tot begin juni. Maar nu zaten ze al begin april in het pakket.

Raapstelen, ook wel bladmoes geheten, behoren tot de orde van de brassicales, en is daarmee verwant aan de kool. Het is een groente waarvan het jonge blad en de bladstelen gegeten worden. Het gewas is snel groeiend en wordt hoofdzakelijk in de glastuinbouw geteeld.
Raapstelen zijn gevoelig voor smeul en rot. Tijdens de teelt mag er daarom niet te veel water worden gegeven. Ook aardvlooien kunnen schade aan het gewas toebrengen.
De groente moet kort na aankoop genuttigd of verwerkt worden, omdat de bladeren snel verleppen. Het best bewaar je de raapstelen in een plastic zak in de koelkast. Zijn de bladeren slap, dan kun je ze nog wel ‘oppeppen’, door ze een tijdje in water te leggen. Voor gebruik moeten de bladeren goed gewassen worden.

Genoeg technisch gewauwel nu; het belangrijkste is toch wat je ermee doet. Opeten, natuurlijk. Maar in welke vorm?
Veel mensen gaan voor een zonnige salade van raapstelen met tomaat, appel en pijnboompitten, maar ikzelf zweer bij de raapstelenstamppot.

Benodigdheden voor vier personen:
750g raapstelen, 1,5 kg aardappelen, 1 dl melk, scheut olijfolie, peper, eventueel gerookte spekblokjes.

Snijd of hak de raapstelen fijn en verwijder de worteltjes. Was het blad goed.
Bak eventueel de spekblokjes uit.
Kook de aardappelen gaar, giet ze af en pureer ze. Voeg de melk en een scheut olie toe. Roer alles goed door elkaar, zodat een gladde puree ontstaat. Roer er dan eventueel de uitgebakken spekblokjes door. Breng op smaak met (veel) peper.
Meng er tenslotte de raapstelen doorheen. Dien onmiddellijk op.

Eventueel bestrooien met geraspte oude kaas. Lekker met verse worst en een frisse salade met veel rode paprika erin. Vergeet ook niet de mosterd op tafel te zetten.

“Raapstelen! Een kilo voor een euro!” Geen geld voor zoveel oergevoel.
Het voorjaar is nu waarlijk aangebroken. Grijp uw kans.
Ik wens u smakelijk eten.

“Gadverdamme!”

Apeldoorn, april 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

PC-gedonder: van alles naar de bliksem (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:00

Inhoud van het voorafgaande:
Mijn modem ging naar de bliksem. Vervolgens kreeg ik een hoop gedonder met medewerkers van de KPN-Klantenservice. Dood moeten ze! Die aambeien van ergernis trouwens ook.
Ik ben klant bij een fijne internetprovider. Zij bestelden een nieuw modem. Ik zou het gratis krijgen. Binnen een week zou het bij mij binnen zijn.

Ik krijg zowaar binnen een week mijn nieuwe modem binnen. Op een prettige regenachtige avond trek ik – na het avondeten en het inpakken van de vaatwasmachine – de doos open en pak ik mijn nieuwe Speedtouch 541 i v6 uit. “Wat een klein dingetje! De techniek staat toch voor niets,” mompel ik. “En hee, hier is de ADSL-installatie cd-rom van de KPN ook weer!”
“Lukt het niet, schat?” vraagt mijn vrouw.
“Bek dicht, demente koe,” zeg ik iets te hardop.
“Wat zei je?”
“Geen problemen tot nog toe,” bedoel ik.
Ik sluit alle kabels op de juiste manier aan, zet het modem aan en druk de installatie cd-rom in de pc.
“Welkom bij de installatie cd-rom van KPN,” lees ik in beeld. “Wij gaan jou door het installatieproces helpen. Als jij de aanwijzingen precies opvolgt, zal dit probleemloos verlopen.”
Branderige jeuk rond mijn aars dient zich aan. Ik krijg er wat van als ik door een apparaat getutoyeerd word.
Al bij het derde scherm gaat het mis. Het installatieprogramma probeert een verbinding te zoeken tussen het modem en de pc. Die is er niet, dus. Terwijl mijn ene hand door mijn broek heen in mijn bilnaad schuurt, pak ik met mijn andere hand de telefoon.

“Dit is de KPN-klantenservice. Heeft u vragen over een nieuw abonnement, toets dan 1.”
Na een stief kwartier heb ik iemand aan de lijn.
“Hallo. Ik probeer hier een nieuw modem te installeren via jullie installatie cd-rom. Echter, ik kan geen verbinding tot stand brengen tussen het modem en de pc.”
“O.”
“Wat doe ik nu?”
“Heeft u de kabels gecontroleerd?”
“Tuurlijk. En de hitte in mijn hol stijgt tot grote hoogte.”
“Huh? Waar heeft u het over?”
“In het installatieproces krijg ik ook tips wat ik moet doen als het niet lukt. Ik heb alles gedaan wat mij aangeraden werd, maar het ene lampje ‘Ethernet’ op het modem blijft uit.”
“Dan zou ik de provider bellen, als ik u was.”
“Als u mij was, had u gigantische fik rond de sluitspier. Ik wens u goedenavond.”

“Dit is de helpdesk van xs4all. Helaas kunnen wij u niet meer van dienst zijn. U kunt morgen bellen van 08.00 tot 20.00 uur.”
Ik kijk op de klok. Godverdomme, het is half negen.
Herman Brusselmans heeft een nieuw boek uit. Ik heb het in twee avonden kapotgelezen. Zullen we even een boekentip doen? Nee, laten we dat niet niet doen. Laten we een dag verder kijken.

“Dit is de helpdesk van xs4all. Heeft u vragen over uw abonnement, toets dan 1. Heeft u problemen of kunt u niet internetten, toets dan 2. Voor alle andere vragen, …” Ik wacht de volgende keuzemogelijkheid weer niet af. Het zal nog steeds 3 zijn. Gok ik. Maar wat een bak zou het zijn als je ineens op 8 zou moeten duwen. Of op het hekje, of de uitknop of de zelfontspanner. Ik zeg maar wat. Veel tijd om verder te denken gun ik mijzelf niet. Ik druk op knopje 2.
“Helpdesk xs4all, met Willem. Zegt u het maar.”
“Goedemiddag, ik heb een nieuw modem Speedtouch i v6, maar heb wat problemen met de installatie. De KPN heeft me naar jullie doorverwezen.”
“O die. Ja, die weten niks.”
Ik grinnik.
“Wat zegt u, meneer?” vraagt Willem.
“Ik krijg nogal zand in de gleuf van de KPN,” zeg ik.
“Wat heeft u?”
“Zand in de gleuf. Acné op de anus. Hitte in de kont. Reetketelstenen. Aambeien.”
“Ik kan u niet goed verstaan. Wat is precies het probleem?”
“Alles is goed aangesloten, maar toch krijg ik bij de installatie een melding dat er geen verbinding is tussen de pc en het modem.”

Willem laat mij opnieuw beginnen met de installatie, zij het zonder cd-rom. Ik reset en controleer lampjes, kabels en verbindingen. Het lampje dat moet branden, blijft uit.
“Kunt u het modem verbinden met een andere pc?” vraagt hij?
“Nee. Ik heb maar een computer met een ethernetkaart erin.”
“Is er misschien iemand bij u in de buurt bij wie u het kunt testen?”
“Buurman!” roep ik iets te enthousiast. “Ik ga het bij de buurman proberen.”
“Mooi, meneer.”
“Maar … als het lampje bij de buurman niet werkt, wat dan?”
“Dan is er waarschijnlijk iets mis met het modem en dan sturen wij u een nieuwe.”
“O. En als het lampje bij de buren wel werkt, wat betekent dat dan?”
“Dan kan het zijn dat u de drivers opnieuw moet installeren…”
“Of?” merkte ik de aarzeling in zijn stem. Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. “Of mijn ethernetkaart is naar zijn grootje?” vul ik in.
“Dat is dan de laatste mogelijkheid.”
“Dus de jeuk blijft nog even aan?” vraag ik.
“Ik ben bang van wel, meneer,” zegt Willem. Ik bedank hem en hang op.

“Buurman!” roep ik als hij zijn voordeur open doet. Door het voorkamerraam heb ik gezien dat hij aan zijn stereoapparatuur staat te prutsen. “Ben je aan het klussen?”
“Ik ben iets aan het uittesten,” zegt Buurman.
“Mag ik bij jou iets uittesten?” vraag ik. “Kijk, ik heb hier een modem.”
“O, nog steeds niet voor elkaar?” is zijn reactie. “Ik hoorde van je vrouw dat je al meer dan een week geen internetverbinding hebt.”
“Klopt,” zeg ik snel. “Maar als ik bij jou nou wel een lampje brandend krijg, weet ik wat er aan de hand is.”
“Wat een gedoe heb je ermee,” zegt hij.
“Blikseminslag, hè?”
“Maar ik heb geen KPN. Ik heb UPC.”
“Dat maakt voor het lampje niet uit. Het gaat mij erom dat ik weet of het modem goed is of niet.”
“Zo zie je maar weer dat KPN niet goed is. Heel kwetsbaar. Gelukkig heb ik UPC.”
“Man, mijn beeldscherm was ook kapot. En die is niet van KPN. De Playstation van mijn zoon is ook ter ziele. Het heeft niets met KPN te maken.” Maar enorme knoerten van aambeien heb ik wel weer, hoor.
Buurman houdt zijn bek verder dicht en we maken de verbinding tussen zijn computer en mijn modem. Krijg nou de blafhik: het ethernetlampje brandt wel.
“Mooi, nu weet ik wat ik verder moet doen,” zeg ik. “Bedankt voor de moeite.”

“Fuck, nou moet ik drivers controleren en dat kan ik helemaal niet,” zeg ik hardop bij thuiskomst.
Op een werkkamertje boven in het huis vind ik vrij snel de doos waarin ooit de ethernetkaart heeft gezeten. Er zit een cd-rom in. Die duw ik in mijn computer. Na twee schermpjes haal ik hem er weer uit. Het is me te technisch. Ik snap er geen rattenreet van. Stel, ik installeer allerlei zooi die allerlei andere zooi in de war schopt? Ik heb geen flauw benul wat het effect is van wat ik doe. Wie weet welke softwareschade ik aanricht? Wat kost een nieuwe ethernetkaart helemaal?
Alles voor een beetje rust en koelte aan mijn kont.

Een dag later kom ik thuis van werk en heeft mijn vrouwlief boodschappen gedaan.
“Kijk eens,” zegt ze glunderend. “Volgens mij kun je deze goed gebruiken.”
Het is een klein doosje met een nieuwe ethernetkaart erin. Ik ben haar zeer dankbaar. In plaats van dat te uiten, ga ik aan het werk.
Tien minuten later zit de kaart erin en kan ik de nieuwe kaart en het nieuwe modem installeren. Nog weer tien minuten later kan ik deze column inplannen. Na tien dagen van de buitenwereld afgesloten te zijn geweest, ben ik weer in de bewoonde wereld beland.

Diezelfde avond zit ik op het toilet te poepen dat het een lieve lust is. Nergens last van. Niks geen gedonder bij de endeldarm.

Apeldoorn, maart 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

PC-gedonder: van alles naar de bliksem (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:57

FLITS! BAOEM!
Ik zit gelijk rechtop in bed. Wat was dat? Het was een flits, onmiddellijk gevolgd door een enorme knal. Of nee, de klap was gelijk met de flits. Ik hoor hoe slagregen tegen het slaapkamerraam aan klettert. Shit, het onweert, en de inslag moet hier vlakbij geweest zijn.
Even wacht ik. Dan zie ik opnieuw een flitsende schittering op het behang. Vol spanning wacht ik op de donder. Die duurt nogal wat tellen. De rommeling in de verte doet me concluderen dat het onweer in vliegende vaart over het land dendert. Niet veel later hoor ik alleen nog maar wat gerommel, zij het nauwelijks hoorbaar. Wel regent het nog hard, maar er is geen onweer meer.

Om zeven uur sta ik op. Ik neem een douche, kleed mij aan en ga naar beneden. Ik laat vrouw en zoon achter op de bovenverdieping. Zij hoeven pas om acht uur wakker te worden. In de keuken maak ik koffie en terwijl die loopt, loop ik naar de pc in de woonkamer. Even kijken. Bij mij staat de computer vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week en vijftig weken in het jaar aan. Alleen als ik op vakantie ben is hij uit, en dat is hooguit twee keer een week in het jaar. Vandaar dus die vijftig weken. Reken maar na, als je zin hebt.
Ik doe het beeldscherm aan. Het led-lampje gaat niet aan en het beeld blijft zwart.
“Potdomme,” zeg ik iets te hard. “Wat krijgen we nou?”
Ik kijk onder het bureau en controleer mijn modem. Daar waar normaal drie lampjes groen behoren te branden, daar knipperen nu twee lampjes groen en een oranje. Geen goed teken. Ik vloek en krijg jeuk aan mijn kont.
“Is er wat mis?” hoor ik de stem van mijn vrouw boven aan de trap.
“Het beeldscherm van de pc is naar de kloten en we hebben geen internetverbinding meer,” bries ik.
“Hoe komt dat dan?”
“Heb jij vannacht het onweer niet gehoord?”
“Nee.”
“Doof schepsel.”
“Wat zei je?”
“Ik wel. Ik ben bang dat de bliksem is ingeslagen.”
“De Aldi heeft deze week de beeldschermen in de aanbieding.” Handig, zo’n vrouw die praktisch is ingesteld.
Ik prepareer mijn lunchpakket en stap op de fiets naar het werk. De jeuk aan mijn gat is nog niet weg en het fietst lastig met aambeien van ergernis.

Die namiddag ben ik extra vroeg thuis. Ik ga naar de slaapkamer van mijn zoon en trek het beeldscherm van zijn computer weg. Zwetend sjouw ik het ding naar beneden en sluit het aan op mijn eigen pc. Beeld!
Het IRC-chatkanaal waarin ik altijd zit heeft links onderin het woord ‘Disconnected’ in blauwe letters. Ik klik op ‘Connect’, linksboven in beeld. Er gebeurt niets.
In het rijtje internetsites dat ik altijd open heb staan, klik ik op ‘FOK!’. De column van gisterenavond komt in beeld. Ik druk op F5. Onder in beeld komt een wit balkje, waarin van links naar rechts groene blokjes komen. Na drie blokjes gaat het wel heel erg langzaam. Dan wordt het hele scherm wit en verschijnen er letters: “De internetpagina kan niet worden geopend.” Ik kijk weer onder het bureau en zie dat de lampjes nog steeds knipperen. De jeuk in mijn aars wordt weer onhoudbaar.
Ik doe het beeldscherm en de computer uit en loop naar de stapel boeken die ik nog wil lezen.

De volgende dag rijd ik na het werk via het centrum van Apeldoorn. Daar bevind zich de Primafoon winkel.
“Goedemiddag,” begin ik. “Mijn modem is kapot. Ik wil een nieuwe.”
“Om wat voor modem gaat het?” vraagt de popi knul van achter zijn desk.
“Een Speedtouch 500.”
“En u wilt een nieuwe?”
“Dat zei ik toch?” Het begint wederom te branden tussen de kaken van mijn reet.
“Ik heb ze niet meer.”
“Heb je niet een alternatief?” zucht ik, de pijn in mijn broek verbijtend.
“Er is wel een nieuwe serie, maar die verkoop ik niet.”
“Huh? Leg uit.”
“Tegenwoordig zijn ze alleen nog maar in bruikleen van de KPN.”
“Nou, bruikleen mij er dan maar een uit, zou ik zeggen.”
“Dat gaat niet op die manier. U moet er een telefonisch bestellen via de KPN-klantenservice.”
“Tuurlijk,” zeg ik. “Wat is het nummer?”
De knul schrijft acht cijfers op een papiertje. Ik fiets naar de Aldi en koop een nieuw beeldscherm van 250 pleuro. Dan rijd ik met beeldscherm én aambeien naar huis. Ik ben nog ruim op tijd om de KPN-klantenservice te bellen.

“Dit is de KPN-klantenservice. Heeft u vragen over een nieuw abonnement, toets dan 1.”
Ik weiger om het hele keuzemenu uit te werken in een column. Dat zou teveel ruimte kosten. Laat ik volstaan met te melden dat er negen keuzemogelijkheden zijn. Er zijn ook nog een heleboel wachtenden voor mij. Of ik een momentje geduld heb. Ik heb wel een momentje. En nog een. En nog een en nog een en nog veel meer.
“KPN-klantenservice, goedemiddag. Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
“Mijn modem is kapot en ik heb geen internetverbinding. Ik wil een nieuw modem, Speedtouch 500. De knul uit de Primafoon winkel zei dat ik er via jullie een kan bestellen.”
“Dat kan niet bij ons. U kunt er een aanvragen op www.kpn.com.”
“Ik heb aambeien,” zei ik.
“Wat zei u?”
“Ik heb geen internet, omdat mijn modem kapot is. Ik kan er dus geen bestellen via www.kpn.com, begrijpt u?”
“O. Eh, ja. En nu?”
“Nu gaat u er een voor mij bestellen.”
“Dat kan ik vanaf hier niet.”
“En nu?”
“Tja. Eh, ik verbind u door met de afdeling Verkoop.”
“Ik dacht dat ik ze in bruikleen kreeg?”
Ineens is het stil aan de andere kant van de lijn. Ik wacht vier minuten. Ondertussen krab ik in mijn poepgleuf. Door mijn spijkerbroek heen. Dan hang ik op en bel ik opnieuw.

“Dit is de KPN-klantenservice. Heeft u vragen over een nieuw abonnement, toets dan 1.”
Ik ga hier niet een tweede keer zitten zemelen over het hele keuzemenu. Alle collega’s zijn in gesprek. Of ik nog een momentje heb. Ik heb een momentje en een enorme jeuk in mijn kont.
“KPN-klantenservice, goedemiddag. Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
“Mijn modem is kapot en ik heb geen internetverbinding. Ik wil een nieuw modem, Speedtouch 500. De knul uit de primafoon zei dat ik er via jullie een kan bestellen.”
“Dat kan niet bij ons. U kunt er een aanvragen op www.kpn.com.”
“Mijn reet staat in lichterlaaie.”
“Pardon?”
“Uw collega zou mij doorverbinden met de afdeling Verkoop. Die kunnen er wellicht wel een voor mij bestellen.”
“Momentje alstublieft.”
Ik zit ondertussen al vet een half uur aan de telefoon.
“KPN afdeling Verkoop, goedemiddag.”
Ik vertel het hele verhaal.
“Nee,” zegt de stem. “Ik kan ze niet bestellen. Dat moet via uw internet provider.”
“Potjandosie, mijn reetketelstenen komen in opstand.”
“Wat zei u?”
“Bedankt voor de moeite.” Ik hang op.

“Dit is de helpdesk van xs4all. Heeft u vragen over uw abonnement, toets dan 1. Heeft u problemen of kunt u niet internetten, toets dan 2. Voor alle andere vragen, …” Ik wacht de volgende keuzemogelijkheid niet af. Het zal 3 zijn. Gok ik. Ik druk op knopje 2.
“Helpdesk xs4all, met Peter. Zegt u het maar.”
“Goedemiddag, ik wil een nieuw modem Speedtouch 500. De KPN heeft me naar jullie doorverwezen.”
“Dat type hebben we niet meer, maar wel een vernieuwde versie. Ik kan er wel een voor u bestellen. Wat zijn uw adresgegevens?”
Ik gaf hem mijn adresgegevens.
“Prima. U kunt er een kopen, maar als u uw contract nog een jaar verlengt, krijgt u hem gratis.”
“De jeuk is even gestopt,” zeg ik.
“Pardon? Wat bedoelt u?”
“Ik verleng mijn contract nog een jaar. Zeker!”
“Dank u.” Ik hoor vingers op een toetsenbord aan de andere kant van de lijn. “Hij is besteld. Binnen een week moet hij bij u zijn.”
“Dank u voor de moeite. Goedenavond.”

En nu? Nu moet onze eindredacteur superworm mijn column plaatsen. Op het werk PM ik mijn meesterwerk ‘Het buurthuis’ naar die aap. Die kon je vorige week lezen. Ik bid tot de Heer dat hij (superworm dus) de opmaak intact heeft gelaten. Als dat stuk onleesbaar was, weet je nu dus wie de dader is. Naar de bliksem met hem! Deze column plan ik zelf in, ook op mijn werk.
Ik heb knollen van aambeien. Wordt vervolgd.

Apeldoorn, maart 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Rede vanaf de berg – een paascolumn

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:56

Mooi uitzicht vanaf deze berg. Je ziet de kleine nederzetting verderop. Lemen hutten, als ik het goed heb. Ik ben hier al vaak geweest. En zelden alleen. Ook nu weer ben ik in gezelschap. Er zijn een boel mensen op de been en naast mij zijn twee van mijn collega’s.
Ik lig nog even rustig op mijn rug. Straks moet ik aan het werk. En iedereen maar toekijken. Ze maken er altijd een heel circus van. Vandaag lijkt het wel of er nog meer mensen zijn gekomen om het spektakel te zien.

We gingen met een hele stoet naar deze berg. Schreeuwende en tierende mensen stonden langs de kant. Zie je wel? Ze hadden een nieuw slachtoffer. Hij had een doornenkroon op. Bloed stroomde over zijn voorhoofd. Hij moest mij zelf naar de berg toe tillen. Ze hadden hem al helemaal murw geslagen. Wat een gedoe, zeg. Die Christenen weten wel hoe je een weekend moet verpesten. Ik had gehoopt op wat rust, maar de laatste tijd is het af en aan met werk.
Onderweg was het nog een heel gelazer. Die gast die mij moest transporteren, was te zwak om op zijn eigen benen te staan, zo hadden ze hem mishandeld. Laat staan dat hij mij op een beetje nette manier hier naar die berg kon tillen. Halverwege de tocht zakte hij dan ook definitief in elkaar. En het is dat er langs de kant een vriendelijke man stond die aanbood om het van hem over te nemen, anders was het helemaal een drama geworden.

Straks spijkeren ze die gast tegen me aan. Het zal wel weer een zoveelste moordenaar zijn. Of een dief. Weet ik veel. Voor het zelfde geld is het hun zoveelste messias. Zal ik eens vertellen over al hun messiassen? Nee, laat ik jullie dat besparen. Want behalve al hun verlossers, hebben ze minstens honderd keer zoveel dieven, rovers, verkrachters en moordenaars tegen mij aan genageld.
Hun methode is wreed, maar doeltreffend. Die spijkers door hun handen en voeten, die lijken erg, maar daar ga je niet dood aan. Nee, het is de zengende hitte en de uitdroging waaraan je wordt blootgesteld, die je de das omdoet. De heuvel is mooi, maar het is hier moordend heet.

O kut, daar zul je het hebben. Het is zo ver. Ze leggen mij neer. Een belangrijke man pakt de hamer en de grote metalen nagels. Soldaten grijpen de man met de doornenkroon op en drukken hem bovenop mij. Ze binden zijn polsen en enkels aan mij vast. Met een hamer rammen ze een nagel door de handen en voeten van de man. Hij vertrekt van de pijn, maar uit geen kreet. Dan trekken ze mij weer overeind. De soldaten staan te lachen. Wat roept er een nou? “Hee, als je werkelijk een verlosser bent, bevrijd jezelf nu dan ook, als je kunt!”

Naast ons hangen inmiddels twee anderen. Ze zien er niet goed uit. Wat wil je ook? Je gaat hier niet voor je lol een beetje bungelen. Prettig is anders. De ene kijkt vriendelijk, de andere is nors. Er volgt een gesprek tussen de drie. Ik kan niet echt goed horen waarover het gaat, maar de man die ik moet tillen praat over het hiernamaals alsof hij er zelf al geweest is.

Shit, ze komen janken aan zijn voeten. Belachelijk gedoe. Het volk trekt aan ons voorbij. Laat me niet lachen. Mensen die in zijn leven belangrijk zijn geweest. Zijn volgelingen. Mag ik even overgeven? Je moet geen ander volgen, alleen jezelf. Jij bent je eigen godheid, geloof me nou!
Kijk, daar heb je die malle Petrus. Drie keer zeggen dat hij die figuur niet kende, maar nu wel een hoop staan grienen. En daar heb je Thomas. Die kijkt nogal ongelovig uit zijn ogen. Alsof hij het allemaal afwacht. Het is zoals het is.
Maar kijk nou eens hier. Daar is zijn geliefde, Maria. Lekker wijf, wel. Ziet er een beetje sletterig uit, maar als ik niet zo stijf was, zou ik er graag eens mee van Wippenstein. Die figuur die aan mij vast zit, die had wel smaak, zeg. ’t Is dat ze nu zo overstuur is. Verder ziet ze d’r wel lekker uit. Maar wat ze zag in die vent dit ze aan mij vast gespijkerd hebben? Die liep toch alleen maar zweverig te lullen over het hiernamaals? Wat een gedoe. Pak in dit leven gewoon de mooie meiden nu ze nog te pakken zijn. Kijk naar dit mokkel; waarom zou je wachten tot je in een hemel bent?
En daar, daar is zijn moeder. Arme ziel. Ze had natuurlijk gewenst dat het allemaal anders was gelopen met haar zoon. Het mocht niet zo zijn. Nu hangt hij aan mij, met een doornenkroon op zijn bloedende kop, en met spijkers door zijn handen en voeten.

Om ons heen staan echt veel mensen. Soldaten die de boel in de gaten proberen te houden. En belangstellenden. Sommigen treuren nog altijd. Wat moeten al die lui hier? Ik dacht dat iedereen dit weekend bij elkaar zou komen om het Lentefeest te vieren. Maar dit is kennelijk belangrijker. Je snapt het niet. Want om nou te zeggen dat de omstandigheden prettig zijn: nee. De zon is afgrijselijk heet. Lang kan het niet meer duren.

Allahmachtig. Die vent die ze aan mij hebben vastgespijkerd, die begint te praten. Hij is al bijna dood, dat kun je wel horen. Wat een onzin! Maar wat zegt hij nou eigenlijk? Ik hoor iets van “Eli Eli, lama sabak-huppeldepup.” Ik kan het niet goed verstaan.
Wat gebeurt er nou ineens? Een soldaat is naar voren gekomen. Hij houdt een spons voor die gast zijn mond. Hij drinkt! Veel zal het niet zijn. Zijn krachten nemen af.

De zon begint te zakken. De olijfbomen verderop beginnen vrucht te dragen. Ik wil kijken hoe het met die andere twee hiernaast is, maar het is nog altijd te warm om teveel te doen.
“Vader,” zucht plotseling de man die aan mij hangt, “in uw handen beveel ik mijn geest.” Hij moet werkelijk ver weg zijn, want volgens mij is zijn vader nergens in de buurt. Rare mensen, die mensen.

Ineens valt zijn hoofd naar beneden. Hij is dood. Maar wat is dat? Een of andere debiel van een soldaat steekt een speer door zijn borst. Alsof ze niet zeker weten dat hij dood is. Geloof mij: niemand die ooit aan mij genageld heeft gezeten, heeft het ooit overleefd. Dood gaan ze. Echt.
Ze trekken hem van mij af. Het zijn de lui die eerder aan zijn voeten hebben staan treuren. Daar gaan ze, in de richting van de tuin van Jozef van Arimathea. Daar zullen ze hem wel gaan begraven. Jozef heeft in zijn tuin een soort grot met een enorme steen als deur. Gaan ze hem daar in leggen?

Mij laten ze hier achter. Zo vlak voor het weekend. Had ik al verteld dat iedereen dit weekend gaat vieren dat het lente wordt? Iets met kuikentjes en eitjes en zo? Als ze mij hier zo laten liggen, maak ik er weinig van mee. Fraai is dat. Ze gebruiken je waar je bij staat. En dat alles voor het verhaal van een man met een doornenkroon. Alsof hij zo bijzonder is.
Hou op met die idioterie. Straks vertel je me ook nog dat hij na drie dagen gaat opstaan!

Apeldoorn, februari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Insomnia

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:55

Ik draai me nog maar eens om. Mijn rechterzijde is nu aan de beurt. Kramp in mijn linkerbeen maakte dat een andere houding noodzakelijk werd. Met dat mijn hoofd een kil stukje van het kussen raakt, word ik de warmte van mijn bed gewaar. Mijn benen zijn nat van het zweet. Ik plak. Tussen mijn benen ligt iets onprettig klem. Met mijn linkerhand graai ik in mijn kruis en zorg voor een aangenaam luchtige toestand. Hoe lang lig ik hier nu al zonder dat ik de slaap kan vatten? Geen idee. Hoe laat is het eigenlijk?

– 23.35 uur

Over zeven uren moet ik opstaan. Mijn zoon moet morgen vroeg op. Zijn school begint om half negen. Om half acht moet hij dan de deur uit, dus de wekker staat op half zeven. Iedere dag fietst die knul van Apeldoorn naar Twello. Ik heb hem ik-weet-niet-hoe-vaak een treinabonnement aangeboden, maar hij wil per se fietsen. Ook als het takkeweer is weigert hij met de trein te gaan. Wel een bikkel, hoor. Van mij heeft-ie dat niet.
Die jongen gaat het wel redden in het leven. Ondanks dat hij op het vmbo wat extra hulp en ondersteuning nodig heeft. Vijftien is hij inmiddels en drie jaar geleden werd een stoornis binnen het autistisch spectrum gediagnosticeerd. Als ik dan zie dat hij in zijn huidige kleine klas zijn spullen, huiswerkopdrachten en stageverslagen steeds goed voor elkaar heeft, dan kan ik alleen maar trots op hem zijn. Hij heeft zijn momenten dat hij wat begeleiding vraagt, maar ik maak me geen wezenlijke zorgen over zijn toekomst.

– 00.19 uur

Waarover ik me wel zorgen maak, zijn alle klusjes die ik nog moet doen.
“Er blijft zoveel liggen hier in huis!” riep mijn vrouw onlangs uit. “We komen nergens meer aan toe!”
“Over een maand of twee ben ik een week thuis,” probeerde ik nog. “Zeg maar wat ik voor je kan doen.”
“Zorg eerst maar eens dat je alle papieren voor je belastingopgaaf bij elkaar zoekt,” zei ze. “Dat moet voor 1 april geregeld zijn.”
En na de belasting komt de badkamer. De voegen in het hoekje bij de douche moeten opnieuw gewit worden. De verf ligt van de deuren af. Zakelijke post van het afgelopen half jaar ligt in een enorme stapel ergens in een kamertje op een bureau. Dat kamertje moet ik absoluut nog eens opruimen. Er liggen zelfs nog dozen van toen we hier kwamen wonen, nu twaalf jaar geleden. Achter die dozen staan mijn keyboards: een aftands orgeltje en een paar prehistorische synthesizers. Het stof ligt op de toetsen. Ik kom er maar niet toe om er weer eens lekker op te spelen; laat staan dat ik ooit mijn ideale band zal beginnen. Die illusie heb ik trouwens al lang ver achter me gelaten. Een beetje Keith Emerson zal ik nooit worden. Als toetsenist heb ik namelijk nogal een probleem: ik kan niet spelen.

– 01.06 uur

“Hoe gaat het toch op je nieuwe werkplek?” vraagt iedereen. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? Dat komt nog wel eens. Als ik iedereen iets uitleg over mijn nieuwe werkplek, dan is het eerste dat mensen zeggen: “Ah mooi, dus nu kun je lekker op de fiets naar het werk.” Alsof het daarom gaat in het leven. Werk moet in eerste instantie geld opleveren. Niet dat ik met mijn werk ooit rijk zal worden, hoor. Wat dat betreft heb ik in het leven iets chronisch fout gedaan. Gelukkig heb ik het soort werk gekozen dat van alle soorten de minst erge is. En de nieuwe werkplek is best aangenaam. Hoop vrouwelijke collega’s. Op de meeste dagen ben ik de enige mannelijke medewerker in het gebouw. Dat heeft zijn voordelen. Ook nadelen. Als er pis naast de pot ligt, weten ze dat het van mij moet zijn. En het wordt druk. Ik krijg het ene project na het andere op mijn schouders. Ik mag beleidsnotities en toekomstplannen schrijven. Hoe om mijn hoofd loopt. Je zou er wakker van liggen. Ik líg wakker.

– 01.49 uur

In de avonduren ben ik thuis alleen nog maar bezig met dat muziekfestival dat ik meehelp organiseren. Wie was er een jaar geleden eigenlijk op het idee gekomen? Shit, dat was ik zelf. “We gaan in Nederland een festivalletje organiseren dat helemaal in het teken staat van de muziek van Frank Zappa!” Morgen is het zover. Dan reis ik af naar Overasselt bij Nijmegen. Daar komen 120 festivalgangers luisteren naar zes bands die het werk spelen van mijn grote held. Had ik al verteld dat Frank Zappa een van mijn grote helden is? Jammer dat hij al veertien jaar dood is. Ik ben gelukkig niet de enige liefhebber. Die club waar ik al een paar jaar bij ben, die bestaat uit mensen van alle delen van de wereld. Dit wordt de derde keer dat een dergelijk festivalletje plaatsvindt. De afgelopen weken kwam er steeds meer werk op me af. Eten en drinken regelen in de accommodatie, publiciteit in alle kranten en tijdschriften en op alle websites voor evenementen. Mijn mailbox puilt uit. En een gezeur! Bezoekers die niet een heel weekend willen maar een enkele dag, een dagblad dat een interview wil maar geen fotograaf heeft of toch wel maar dat moet dan vanavond, een band die een week voor het festival meldt geluidsopnames te willen gaan maken en hoge eisen stelt aan de versterking, een andere band die ineens een hele waslijst bezoekers op de gastlijst wil, nog een andere band die afzegt vanwege een dubbele boeking, weer een andere band die plotseling akoestisch komt spelen omdat ze hun drummer eruit hebben geschopt. Gek word je ervan. Morgen is het zover. Een heel weekend muziek luisteren, lachen en drinken met vrienden. Als dat maar goed gaat.

– 02.21 uur

Waarom zijn er de laatste tijd geen meisjes om mij heen? Ik ben alleen maar druk en doende. Geen tijd voor meisjes. Ik zie ze ook niet meer. Zelden. Ja, soms op de fiets word ik nog wel eens ingehaald door een heerlijkheidje. En in de supermarkt kies ik bij het afrekenen niet de kortste rij, maar ik kies de kassa met de leukste caissière achter de scanner. Zul je altijd zien dat ze net wisselt met een trut van een collega als ik aan de beurt ben. Hoe lang is het geleden dat ik dat prachtige meidje ontmoette op het station van Utrecht? En hoe lang is het geleden dat ik een glimlach opving uit de ogen van het schitterende meisje op mijn vorige werkplek? Veel te lang.
Het kan raar verkeren. Er waren tijden dat ik wakker lag van meerdere leuke meisjes tegelijkertijd; nu lig ik wakker en niet eens van een meisje.

– 02.58 uur

Familieomstandigheden. Bijna vijf maanden geleden viel mijn vader van een ladder en hij brak zijn heup. Gelukkig was hij snel weer op de been. De zorg zat hem meer bij mijn moeder. Ze is al een paar jaar ziek. Haar hersenen werken niet meer zoals vroeger, door letsel dat ze heeft opgelopen. Problemen met korte termijngeheugen, met het volgen van de draad in een gesprek en met nog wat andere dingen. Toch kwam ze de week dat vader in het ziekenhuis lag goed door. Maar gut, ze viel zelf ook, nu vijf weken geleden. Brak haar heup op exact dezelfde manier als mijn vader. Haar conditie is echter heel anders. Ze is broos en begrijpt niet alles goed. Na twee weken in het hospitaal ging ze naar een verpleeghuis. Vader is er drie keer per dag. Ik probeer er ook veel te zijn, maar dat lukt niet altijd. Niet dat moeder kan uiten dat ze het fijn vindt dat we er zijn. “Je moet niet komen met dit rotweer, hoor!” Ze kan niet veel drukte om haar heen verdragen. “Ik ben zo moe,” zegt ze vaak. Ik ben ook moe.

– 03.37 uur

De stapel boeken en tijdschriften naast mijn plekje op de bank wordt steeds hoger. Straks valt hij nog om. Ik moet en wil nog zoveel lezen. Het lukt me niet. Ik kom er niet aan toe. Eerder las ik veel in de bus, op weg naar mijn werk. Maar hoef niet meer met de bus naar mijn werk. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? Op de stapel liggen vier nummers van het maandblad ‘Onze Taal’, nog in de plastic verpakking. Een boek over mijn held Frank Zappa. Twee reisgidsen over de steden die we dit jaar willen bezoeken: Brussel en Lissabon. Het laatste boek van Michael Palin over Europa. Ik wil het complete oeuvre van Herman Brusselmans ook weer eens tot mij nemen. Waar vind ik de tijd om het allemaal te lezen?
Mijn boeken- en cd-kast is inmiddels al een jaar veel te klein. Ik moet hem nodig uitbreiden. Boeken liggen overdwars bovenop de anderen. Cd’s liggen in grote stapels op de planken voor de cd’s die netjes op de planken staan. Van mijn alfabetisch/chronologische systeem is niet veel meer te zien. Mijn hoekje in de huiskamer is een rotzooitje.

– 04.11 uur

Ik word oud. Mijn lichaam begint slijtage te vertonen. Lang op mijn knieën zitten is er niet meer bij. Als ik onder de douche sta en ik kijk naar beneden, zie ik tegenwoordig mijn beginnende buik en niet mijn mijn fiere geslacht. Hoe moet dat toch met mijn slechte huid? Ik heb kloven tussen mijn tenen en broeierige jeuk in mijn lies. Mijn haar wordt steeds grijzer en mijn kop steeds dikker. Laatst moest mijn trouwring al verhuizen van mijn ringvinger naar mijn pink. Een andere ring moest echt door de juwelier van mijn vinger gesneden worden, omdat hij niet meer over de knokkel ging. “Wat zeg je? Word ik doof?” En dan mijn zwakke darmen. Die zorgen dagelijks voor veel te dunne spetters op het porselein van de toiletpot.

– 04.48 uur

De stukken die ik moet schrijven. Al meer dan een jaar ben ik nu aan die internetkrant verbonden. Billy sleepte me bij m’n lange haren erbij. “Dit is FOK! En nou schrijven, kreng!” Ik deed het maar. Meer dan zeventig stukken, inmiddels. En ik moet nog zoveel meer schrijven. Muziekcolumns, Carlo Piemol-stukken, extra inzendingen voor speciale gelegenheden, culicolumns en verhalen over leuke jonge meisjes die ik tegenwoordig niet meer zie en ontmoet. Hoe staat Freek Torso ervoor?
Mijn boek! Mijn boek! Mijn boek is af en ligt nu bij een uitgever en ik hoor al twee maanden niks. Dat schiet lekker op. Ik moet met een nieuw boek beginnen, maar welk boek? Ik maak niets meer mee. Alles wat ik meemaak staat in columns. En waarover zal ik eens een column schrijven? Meestal heb ik mijn stukken al een maand van tevoren ingepland; nu heb ik niets voor aanstaande donderdag.

– 05.34 uur

Naast mij draait iemand zich om. Ik kijk. Daar ligt mijn vrouw. Mijn eeuwige vrouw. De rots in de branding. De enige zekerheid in de woelige baren van de puinhoop die ‘bazbo’s leven’ heet. Hoeveel clichés kun je erover opschrijven? Vorige week was ze jarig. Ik had niet eens tijd gehad of genomen om een cadeau voor haar te kopen. Ze heeft het nog van mij tegoed.
Ze ligt met haar rug naar mij toe. Mijn linkerhand vindt haar lichaam. Ze zucht diep in haar slaap. Mijn middelvinger glijdt naar een favoriet plekje, de aanzet van haar bilspleet, en ineens is alles goed. Even wordt mijn weke deel wat minder week. De tinteling is prettig. Ik hoef mij niet te beheersen, want het zet niet door. Te moe voor een echte erectie.
Ik kijk naar het raam rechts van het bed. Van achter het gordijn komen streepjes licht naar binnen. Heb ik al geslapen vannacht? Hoe laat is het?

-06.29 uur

En het allerergste: het wordt langzaam lente. De nachten worden almaar nog korter.

“PIEP! PIEP! PIEP! PIEP!”

Apeldoorn, maart 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De avonturen van Freek Torso 5

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:53

Freek Torso stond op. Toen hij naar het bed keek, zag hij dat zijn vrouw Trees ook wakker was geworden.
“Wat een nacht weer, Freek,” zei ze hijgerig. “Je bent echt een beest in bed. Vier keer, tsjongejonge!”
“Weer vier keer?” vroeg Freek. “Het wordt saai.”
“Met jou in bed wordt het nooit saai,” zei Trees. “Ik zou nu wel weer kunnen. Verdomme, ik word weer geiltjes.”
“Ik moet nu even met andere dingen in mijn kop bezig,” zei Freek kortaf.
“Zou je mij eigenlijk niet eens losmaken, Freek?” vroeg ze. “Ik lig hier nu al sinds gisterenavond met mijn polsen aan het bed vastgebonden.” Ze stak haar dikke kont nog eens omhoog.
“Jij hield toch van pijn?” was Freeks reactie. “Kijk dan maar eens hoe lang je het volhoudt.” Vervolgens liep hij de slaapkamer uit.

Beneden nam Freek Torso een bescheiden zondagsontbijt van fruit en eieren. De kat Kots kwam bedelen. “Pleurt op, pokkenpoes,” beet Freek het beest toe. “Gaat jagen op koikarpers uit de vijver van buurvrouw Van der Staaf.”
Toen Freek alles op had, liep hij zonder de tafel af te ruimen het huis uit. Hij stapte in zijn fonkelnieuwe BMW en reed naar de dure buitenwijk van de stad.

“Eens kijken hoe de stand van zaken is,” mijmerde Freek Torso in zichzelf. “Twee dagen geleden heb ik een agent per ongeluk overhoop gereden met mijn oude wagen. Die auto heb ik verstopt in de vijver aan het Scheurbuikplantsoen. Op de terugweg speelde ik wurgseks met een heet mokkel dat ik in de kroeg ‘De Tochtige Koe’ heb ontmoet. Een dag later, gisteren dus, vertelde buurvrouw Van der Staaf dat de gemeenteraad iets nieuws wil gaan doen met de vijver aan het Scheurbuikplantsoen. Haar gehandicapte zoontje is diezelfde middag plotseling overleden, heel treurig. Jammer dat ze er niet bij kon zijn. Gelukkig hielp mijn jeugdvriend Eddie de Rimmer me aan een nieuwe auto en wist ik een afspraak te maken met de burgemeester. Die afspraak is vanmiddag. Tussendoor heb ik ook nog een lastige SUV-bestuurder van me afgeschud en een ambtenares getietfuckt. Ben ik nog iets vergeten?”
Freek haalde een oudere man op een fiets in. Toen hij vlak naast hem was, drukte hij hard op de toeter. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij dat de man zich een hoedje was geschrokken en al slingerend tegen een lantaarnpaal botste. “Hahahaha, loser!” lachte Freek.

“Het allerbelangrijkste is,” gingen Freeks gedachten verder, “dat die vijver onaangeroerd blijft. Wat ik van die Jennifer met de joekeltoeters begreep, is dat de hele gemeenteraad de vijver wil behouden. Alleen burgemeester Van Zwans is weer eens zogenaamd progressief. En hij heeft het voor het zeggen. Nou, we zullen zien.”
Inmiddels was Freek in de rijke buurt van de stad beland. “Mooi rijk is niet lelijk,” fluisterde hij voor zich uit, toen hij de gigantische landhuizen zag. “Waar woont die Van Zwans?”

Niet veel later parkeerde Freek Torso zijn BMW voor de riante villa van burgemeester Van Zwans. Juist toen hij uitstapte, kwam er een oud dametje voorbij. Ze had een heel klein hondje aan de lijn.
“Zo mensje, ben je je ongedierte aan het luchten?” vroeg hij.
“Wat bedoelt u, meneer?” vroeg het dametje. “Ik heb geen ongedierte. Ik was mijzelf dagelijks bij het lavet.”
“Dan zal ik u even van dit beest ontdoen,” zei Freek en hij trapte het minuscule hondje met zijn schoen tegen de stoeptegels.
“Fifi!” gilde het besje. “Je hebt mijn hondje vermoord!”
“Zeik niet, oud lijk,” zei Freek. “Je zei dat je geen ongedierte hebt.” Hij gaf het mens een duw, zodat ze op straat viel. Huilend bleef ze liggen. Dat had ze beter niet kunnen doen. Enkele kakjongeren waren net bezig met een wedstrijdje buurtcross met de terreinwagens van hun ouders. Ze hadden niet eens door dat ze het stuk bejaardheid tot pap reden.
Grinnikend liep Freek naar de voordeur van de burgemeesterswoning.

“Freek!” riep de jonge vrouw die open deed. “Je bent te vroeg! Egbert is er nog niet!”
“En jij bent nog niet volledig aangekleed,” zei Freek Torso, terwijl hij haar doorschijnende nachtgewaad bekeek. “Je hebt trouwens een lijf dat gezien mag worden.”
“Kijk maar goed,” zei ze. “Egbert heeft er geen aandacht meer voor.”
“Zonde,” zei Freek en hij deed de deur achter zich dicht. “Maar hoe heette jij ook weer?”
“Esmee,” zei de vrouw. “Wil je iets drinken?”
“Nee,” zei Freek. “Ik wil liever dat je me niet tutoyeert. Meneer Torso volstaat.”
“Goed, meneer Torso. Wat kan ik voor u doen?”
“Dat hebben er meer gevraagd en dat mondde uit in een hete pot seks.”
“Geen bezwaar. Ik kom genoeg tekort.”
Dat liet Freek Torso zich geen twee keer zeggen. Veel gedoe maakte hij er trouwens niet van. Hij nam Esmee in de hal op de trap.

“Vier keer,” hijgde Esmee. “Dat heeft Egbert nog nooit voor elkaar gekregen.”
“Vier keer?” herhaalde Freek. “Jij ook al? Het wordt echt saai.”
“Saai?” zei Esmee. “Mijn huwelijk is saai.”
“Vier keer. Dat is geen vijf.”
Freek had inmiddels zijn broek weer dichtgedaan. Dat was net op tijd ook, want de voordeur ging open en burgemeester Van Zwans kwam binnen.
“Esmee!” riep hij. “Smerig stuk sloerie! Kleed je eens aan! Wat moet meneer Torso wel niet van je denken?”
“Dat jij eens wat aandacht aan je wijf moet besteden, Zwans,” zei Freek. “Ze komt volgens mij een hoop tekort.”
“Zou je denken?” zei burgemeester Van Zwans, terwijl hij Freek naar de salon begeleidde. “Ze is de laatste tijd wat ongeïnteresseerd.”
“Met de juiste techniek laat je haar vier keer achter elkaar genieten,” zei Freek.
“Vier keer?” vroeg de burgemeester verbaasd. “Waarom vier keer? Heb ze aan een keer niet genoeg?”
Freek Torso zuchtte. “Maar goed,” zei hij. “Ik heb geen tijd voor jullie halfzachte huwelijksellende. Waar kwam ik ook weer voor?”
“Een tenniswedstrijd,” zei Van Zwans.

“Esmee!” riep Van Zwans vanaf zijn tennisbaan naar binnen. “Ga eten koken!”
“Goed, Egbert,” klonk de mokkende stem van zijn vrouw. Onmiddellijk sloeg er een deur dicht.
“In de keuken doet ze het minst kwaad,” zei Van Zwans.
“Geldt dat niet voor alle vrouwen?” filosofeerde Freek Torso hardop.
“Ik serveer,” zei de burgemeester. Hij sloeg de bal op. Freek mepte hem handig terug.
“Pak aan, burgervadertje,” zei hij.
“Je bent het nog niet verleerd,” sprak Van Zwans.
“Een Torso verleert nooit iets, onthoud dat goed.” Hij gaf hem de beruchte Freek Torsoblik.
“Sorry, ik wist niet dat je boos werd.”
“Jij weet niet veel voor een burgemeester. Maar zeg eens …”
Van Zwans hield op met de bal terug slaan en kwam naar Freek toegelopen. “Waar kwam je voor, Freek?”
“Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat ik niet wil dat je me tutoyeert?”
“Excuus. Wat is de reden van uw bezoek?”
“Het Scheurbuikplantsoen.”
“Wat is daarmee?”
“Wat ben jij ermee van plan, Zwans?”
“Het wordt een geweldig prestige-object. Een nieuw plein met schitterend vormgegeven hoogbouw. Een huzarenstukje architectuur! Natuurlijk moet die ouwe bedompte poel van een vijver wijken.”

Freek keek om zich heen. “Kom eens dichterbij,” fluisterde hij tegen Van Zwans.
De burgemeester boog zich over het net naar Freek toe. “Een levensles,” zei Freek.
“Levensles? Nu? Wat heeft dat met die vijver te maken?”
Freek haalde uit en mepte zijn tennisracket vol op de linkerslaap van Van Zwans. Die viel onmiddellijk neer.
“Precies, van Zwans. Een wijze levensles,” zei Freek Torso tegen de doodbloedende magistraat. “Laat je niet uit het veld slaan.”

Apeldoorn, februari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De rechercheur grijpt in

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:52

Zonder al te veel moeite tilde Harrie de fiets op en zette hem met een zachte plof in de grote vrachtwagen.
Schichtig keek hij om zich heen. Het was donker in het smalle straatje. De sombere herenhuizen klommen vanaf de stoep omhoog. Er was geen mens te zien. Onder de straatlantaarns stond hier en daar een auto. Het regende zachtjes.
Harrie kon niet zien dat er in de auto, die maar een twintigtal meters van hem vandaan stond, iemand zat.

Rechercheur Van der Poch hield Harrie nauwlettend vanuit zijn auto in de gaten. Bij de eerste de beste verdachte beweging zou-ie hem grijpen.
Het was vandaag een saaie dag geweest. Er was helemaal niets bijzonders gebeurd. Dat zinde Van der Poch helemaal niet. Hij was juist bij de politie gegaan om veel mee te maken en om zich te manifesteren. Hij hield ervan een zaak tot een goed einde te brengen. Gretig ontving hij dan de complimenten. Tot nu toe was het hem voor de wind gegaan in zijn carrière. Hij had diverse zaken op weten te lossen. Trots vertelde hij zijn successen aan zijn collega’s en vrienden. Hij wist dat ze hem waardeerden. Gisteren nog had hij een spoor gevonden in die vreemde drugsaffaire. Iedereen was weer zeer onder de indruk. Zelfs de commissaris was naar hem toe gekomen en had hem een schouderklopje gegeven.
Nou, vandaag was dat allemaal anders geweest. De hele dag had hij zitten zweten boven dikke muffe en grijze ordners en hij had niets gevonden. Hij was dan ook blij dat hij naar huis toe mocht.
En onderweg naar huis was het gebeurd.
Zijn auto werd ineens afgesneden door een grote rode Mercedes vrachtwagen. Van der Poch herkende de bestuurder onmiddellijk: Harrie.
Harrie was bepaald geen onbekende voor de politie en ook Van der Poch had hem regelmatig tijdens onderzoektochten ontmoet. En nu sneed die lepe gozer hem zomaar de pas af!
Van der Poch voelde dat Harrie bezig was met duistere zaakjes.
“Wat moet die onderwereldfiguur anders met zo’n grote vrachtwagen in de stad zo laat op de avond?” dacht hij. “En zou hij een nieuw baantje hebben?”
Op de zijkant van de vrachtwagen stond in grote zwarte letters geschilderd: VAN DAM VERHUIZINGEN B.V.
Hij besloot de achtervolging in te zetten.
“Wie weet sla ik een mooie slag en maak ik er toch nog een spannende dag van,” dacht hij bij zichzelf.
Harries route ging dwars door de binnenstad. Onderweg probeerde de rechercheur het kenteken van de vrachtwagen te ontcijferen: AB-47-11.
Uiteindelijk stopte de grote rode Mercedes in het donkere smalle straatje. Snel zette Van der Poch zijn auto aan de kant en doofde de lichten.
Harrie sprong uit de vrachtwagen en liep naar een fiets die tegen een lantaarnpaal aan stond.
“Allemachtig!” siste Van der Poch in zichzelf. “Hij zou toch niet…?”
Harrie pakte de fiets beet en boog eroverheen. Hij liet de fiets tegen zich aan leunen en morrelde ondertussen aan het slot.
“Harrie is een fietsendief geworden!” zei de rechercheur bijna hardop. “Dat verklaart die grote vrachtwagen. Hij pakt de zaken wel groots aan! Er gaan heel wat fietsen in die enorme bak.”
Toen gebeurde er wat hij verwachtte: Harrie pakte de fiets op en sleepte hem naar de rode vrachtwagen.

Op het moment dat Harrie de fiets erin had gezet en de klep dicht wilde doen, kwam Van der Poch in actie. Hij sprong uit zijn auto en sprintte naar Harrie, die bezig was de klep op slot te doen.
“Nee maar! Als dat Handige Harrie niet is!” begroette de rechercheur hem op spottende toon. “Wat zijn we hier aan het doen?”
Harrie keek betrapt om.
“Eh…ik…eh..,’ stamelde hij.
Hij had een boei van een hoofd en zweetdruppeltjes begonnen langs zijn voorhoofd omlaag te parelen.
“Doe maar niet zo onschuldig, ellendige rat,” sprak Van der Poch zelfverzekerd. “Ik heb je op heterdaad betrapt bij het stelen van een fiets.”
Harrie zette grote ogen op en begon wat nerveus te glimlachen.
“Fiets stelen, zei u?”
“Jaja, doe maar niet zo onnozel,” genoot de rechercheur. “Open die klep, en vlug!”
“O goed,” antwoordde Harrie verrassend nonchalant.
Hij opende de klep. Tot de stomme verbazing van de politieman bleek de laadbak leeg te zijn, op een fiets na.
“Dat is ‘m,” zei hij. “Deze heb je zojuist bij die lantarenpaal weggepikt!”
“Die?” vroeg Harrie onschuldig, “da’s me eige fiets!”
“Ja ja, maak dat de kat maar wijs. Dat zullen we wel eens even controleren.”
De rechercheur greep de fiets uit de laadbak en zocht het framenummer op. Toen liep hij naar zijn eigen wagen en pakte de mobilofoon. Harrie volgde hem met verende tred.
Nog geen vijf minuten later zei een stem door de mobilofoon: “Nummer BK7322 hebben we gecheckt. Hij behoort toe aan ene Harrie Boersma en zijn adres is…”
“Ja stop maar, ik weet genoeg,” onderbrak Van der Poch. Witjes ging hij op de bestuurdersstoel zitten.
“Ziet u nou wel?” glunderde Harrie.
“Ja ja, ’t is in orde!” riep de rechercheur geïrriteerd. “Je kunt gaan!”
Harrie draaide zich grijnzend om en liep fluitend naar de vrachtwagen. Het duurde niet lang of deze was om de hoek van de straat verdwenen.

Van der Poch zat nog wat verbouwereerd achter het stuur van zijn auto. Hij wilde net starten, toen er een stem uit de mobilofoon klonk.
“Attentie! Mededeling voor alle wagens. Er is zojuist een melding binnengekomen van een vrachtwagen, die vanmiddag is gestolen. Het gaat om een rode Mercedes, type B.A. Hij is eigendom van de firma van Dam en het kenteken is AB-47-11.”

Apeldoorn, 1989

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »