bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

12-07-2012

Alles is anders

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2012 — bazbo @ 12:10

Ik moet wachten bij het stoplicht. Naast mij komen twee meisjes staan. Ze hebben prachtige lange haren en dragen spijkerbroeken en een kort jasje. Ik kijk. Mooie meisjes, hoor. Zij kijken naar mij. ‘Hallo,’ giechelen ze. Ik knipper met mijn twee ogen. ‘Hoi,’ zeg ik met een grijns. Ze moeten nog harder giechelen. Vinden ze me leuk of gek? Ik hoop het eerste, maar vrees het laatste. Het is niet erg. Nog steeds dat ene liedje in mijn hoofd.

It was different then
This world is coming true
This is a new world, a new beginning
– Jon Anderson


Het is rustig op straat. Volgens mij ben ik niet heel veel later dan anders. De kranten vroegen iets meer tijd. Sinds een weekje of wat heb ik niet een, maar twee ochtendkranten. Dat komt zo. Op een avond ging de telefoon. Ik herkende de mevrouw aan de andere kant van de lijn gelijk. ‘O, gaat u weer zo’n leuke aanbieding doen?’ vroeg ik. Ze moest lachen. Twaalf weken lang het regionale dagblad voor achttien euro. Geen geld. Twee keer per jaar belt deze mevrouw en ik ga altijd op haar aanbod in. Dus nu heb ik een tijdje twee kranten om ’s morgens aan de ontbijttafel door te bladeren. Leuk.

Ik haal mijn fiets uit de schuur. In de ene fietstas doe ik mijn werktas, in de andere stop ik de zak met plastic afval. Onderweg kom ik een container tegen, vandaar.
Mijn jasje kan ik open laten. Ik maak vaart. Mijn vertrouwde fietstochtje naar de nieuwe werkplek begint. De wind blaast door mijn haren. In mijn hoofd zit dat ene deuntje. Na wat kleine paadjes en een woonerf kom ik op een bredere weg. Bij het winkelcentrum staat een oranje container. Die puilt uit. Ik stop niet; aan het eind van mijn route is er nog eentje.
Bij een plantsoen staat een jongeman. Hij draagt een groene broek en een oranje fluorescerend jack. Hij schoffelt in een perk. Hij heeft lang haar, net als ik. Ik kom langsgefietst. Hij kijkt op. Zijn blik is vriendelijk. ‘Hoi,’ zeg ik. ‘Hoi,’ zegt hij terug en gaat weer verder met zijn werk.

De zon schijnt niet, maar toch is het heerlijk weer. Gisteren hebben we de eerste zomerdag gehad. Vanmorgen werd ik wakker. Ik ging douchen en daarna trok ik geen kleren aan, maar slechts mijn oude vale sportbroekje. Beneden deed ik de deur naar de tuin open. Een fris windje blies langs mijn halfblote lijf. Uit de brievenbus haalde ik de twee kranten. Ik snoof de geur van verse koffie en smeerde mijn boterhammen.
Ik kom nu in een andere buurt en moet door wat straten slingeren. Dan rijd ik op een paadje. Daar is die meneer met de grote hond. Ik zie hem vaak bij de bushalte als ik met de stinkende streekbus naar Arnhem moet. Maar dan is hij zonder hond. Oké, dus hij woont hier ergens. ‘Goedemorgen,’ zeggen we tegelijkertijd tegen elkaar.
Ik heb windje mee nu. Zo, even het spoor onderdoor en dan langs de weilandjes. De schapen kijken me aan. Zij kunnen lekker blijven liggen en herkauwen. Ik moet verder, op naar het volgende tunneltje onder het spoor.

Dat het zo rustig is op straat, hoe zou dat komen? Volgens mij is de schoolvakantie nog niet begonnen hier. Of wacht, de middelbare scholen doen het vast al rustig aan. De eindexamens zijn achter de rug. Sinds vorige week kun je de vlaggen weer zien uithangen. Schooltassen en schriften bungelen in de wind. Eerder van de week hadden we al een eindexamenfeest bij een zoon van een vriendin. En bij onszelf? De Zoon was al in april klaar met zijn opleiding. Vijf weken later had hij een baan. Van de week kreeg ik een sms’je. ‘Ik ben later, want ik moet overwerken.’ Er schoten tranen in mijn ogen.

Ik moet wachten bij het stoplicht. Naast mij komen twee meisjes staan. Ze hebben prachtige lange haren en dragen spijkerbroeken en een kort jasje. Ik kijk. Mooie meisjes, hoor. Zij kijken naar mij. ‘Hallo,’ giechelen ze. Ik knipper met mijn twee ogen. ‘Hoi,’ zeg ik met een grijns. Ze moeten nog harder giechelen. Vinden ze me leuk of gek? Ik hoop het eerste, maar vrees het laatste. Het is niet erg. Het verkeerslicht is groen. Ik maak weer vaart. Nog steeds dat ene liedje in mijn gedachten.

Daar is het grote park. Ik fiets er graag doorheen. Het is er vaak erg stil en er is altijd iets moois te zien. Er zijn vijvers, speelplaatsen, bospartijen, wandelpaden en een skeelerbaan. Grasvelden strekken zich uit. Ik zie eksters en in de verte hipt een wit konijnenkontje weg. In dit gedeelte is het gras is nog lang. Er hangt een zompig doffe geur van zomergroen. ‘Zompig dof’, die woordcombinatie heb ik al eerder gebruikt. Ik vind hem dan ook erg mooi en treffend. Het ruikt en voelt zo vertrouwd. Net als thuis bij mijn Allerliefste. En toch altijd weer nieuw en spannend. Wat een wereld.
Ik ben alweer een eindje verder en hier is het gras kort. Er loopt een mevrouw over het fietspad. Naast haar dribbelt een klein hondje. De mevrouw praat tegen het hondje. Het klinkt vermanend, in de trant van: ‘Hier blijven! Aan de kant! Die meneer wil er langs!’ Het hondje verstaat niets, volgens mij. Tenminste, het blijft midden op het fietspad lopen. Ik slinger eromheen. Het maakt me niet uit. Het is leuk. Het is een mooie morgen.

Daar is het winkelcentrum. Ik stop bij de oranje container en haal de plastic zak uit mijn fietstas. De container is net geleegd. ‘Kloenk,’ weergalmt het op de bodem. Aan de overkant van de straat is een verzorgingshuis. Bij de ingang hangt een klok. Het is 08.05 uur. Ik ben vijf minuten te laat. Het is ook al 18 graden. De zon is gaan schijnen. Lekker.
Weer iets verderop rijd ik een paadje in. Het paadje loopt langs een vijver. Moet je zien, de twee grote zwanen nemen hun gezin mee uit. Tussen hen in zwemmen zes grote dikke pluizenbollen. Het is een mal gezicht. De stoet is zeker zes meter lang.

Ik ben bijna bij het werk. Nog een straat oversteken. Kijk, de blonde jongedame komt haar huis uit en loopt naar haar autootje. Ze ziet mij en glimlacht. Ik glimlach terug.
Dan ben ik bij de fietsenstalling. Uit mijn broekzak haal ik mijn grote sleutelbos en ik doe de deur open. Ik ben een van de eersten vanmorgen. Bijna alle rekken zijn leeg. Ik zet mijn fiets op slot en stop het sleuteltje in mijn jaszak. Mijn werktas trek ik uit mijn fietstas. Als ik de deur van het hok weer heb afgesloten, laat ik de sleutelbos even in mijn hand liggen. Die bos, een belangrijk deel van mijn leven hangt eraan vast. Zie daar, de zon werpt een straal licht erop. Het metaal blinkt en schittert in mijn ogen. Dat liedje dreunt in mijn kop.

Dit is een nieuwe wereld. Alles is anders.

Apeldoorn, juni 2012

Klik hier voor het deuntje in mijn kop.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post.

Leave a comment