‘Piep!’ – Lotgenoten (0062)
Lotgenoten,
‘Vuile huichelaar, pak jij je ko…’ Ik zet mijn zonnebril af. De chauffeur begroet me met een luid ‘Hoi!’ Hij heeft de radio aan en een Hollandstalige levenslied komt me tegemoet. De chauffeur zingt opgewekt mee.
Ik knik hem toe en zeg: ‘Goedemiddag.’ Het apparaatje piept. Ik loop naar achteren. Er zitten twee dames voorin, ieder apart op een bank van een vierzitje, met tassen van de Primark en van andere winkels om hen heen op de banken. Met z’n tweeën houden ze acht zitplaatsen bezet. Ze zijn met elkaar in gesprek. De een heeft een schelle stem. Achter ze zit een jongeman verdiept in zijn telefoon. Ik passeer ze en loop verder door naar achteren, zodat ik zo min mogelijk last heb van het luide gepraat van de twee dames. Helemaal op de achterbank zit een man met een kaal hoofd en een bomberjack te bellen. Dan moet ik dus niet ál te ver naar achteren doorlopen. Hier zo. We gaan rijden. Aardig van de chauffeur om even te wachten tot deze oude man eindelijk zit.
”s Nachts na tweeën, dan komt het dak hier altijd…’ Op mijn plek kun je de radio luid en duidelijk horen.
‘Vréselijk!’ roept een van de dames. ‘Wat zéí je?’ ‘Oftie niet een goedkopere had. Nee, die hattie niet. Dus ik zeg: je doet me die voor een tientje minder of ik ga naar een ander. Konnienie doen, zeitie!’ ‘Dus jij naar die ander?’ ‘Nee, dat was me te veel moeite. Gemak dient de mens, toch?’ ‘Het is ook altijd fakking wat met die lui.’ ‘Nooit ’s rekening houden met een ander.’
Ik zit aan de goede kant van de bus. De zon schijnt. Het is heerlijk warm op mijn plekje.
Wat gebeurt er? De man die achter in de bus zat komt al bellende naar voren en gaat op de bank naast mij zitten, aan de andere kant van het gangpad.
‘…ja, zeker zeg maar, dat zei ik ook dat, weet je, ja dus waarom niet zeg maar, kan het, mooi, nee dat zeg ik, dus zeg maar…’
‘Alle duiven op de dam, shalalalie, shalala…’
‘Ja, gillen!’ ‘O en toen heppik die jurk toch maar gekocht.’ ‘Duur?’ ‘Nee, Vinted.’ ‘O, dat vinnik niks, hoop gedoe en als je wat verkoopt krijg je je geld niet in je hand.’ ‘Ach als je eenmaal hebt geïnvesteerd, dan lukt het mij om heel lang kiet te spelen.’ ‘Ja jij wel.’ ‘Kep d’r al veel goedkoop gescoord.’
De knul die wat verderop voor mij zit, haalt zijn neus op en hoest. Hard. ‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
‘…wat zeg je, van hetzelfde, maar heb je haar nog zeg maar, jaha, ja, zekers te weten, niet dat ik weet zeg maar, dus toen zeg ik zeg maar, alles, ja…’
‘Ik verscheurde je foto, heb je brieven…’
De bus haalt een fietser in. Een jongen van een jaar of zestien die slingert op zijn vette fiets. Raakt hij nu de bus? Of raakt de bus hem? Ik probeer het te zien. De jongen weet het stuur in bedwang te houden. We zijn al voorbij. De chauffeur drukt langdurig op zijn toeter. Ben benieuwd of die jongen nog op zijn fiets kan blijven zitten, als ik hier binnen me al rot schrik van die claxon.
‘Reist u met een OV-chipkaart?!’ De intercom staat nogal hard. ‘Vergeet dan niet uit te checken!’
‘Waar?’ ‘Gewoon bij de Starbuks, waar anders?’ ‘Das de enige goeie koffie, daar. Niet die sterke zooi van de Mek. Die is fakking goor.’ ‘Bij de Mek kom ik nooit meer. Eén keer een grote bek gehad van zo’n snotneus.’ ‘Ja en dan die slappe frieten.’ ‘Patat moet je daar ook niet halen, meid. Hier, moet je ruiken, nieuwe geur. Van de Doeglas.’ ‘Kenner nie bij. Maar ken ‘m hier al horen meuren. Is mijn stijl nie. Hou meer van wat zoeter.’
‘Mexico, Mexiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii…’
Bij de voordeur van de bus hangt een display en er hangt er ook eentje halverwege de bus, zodat ik het ook kan lezen. Alle resterende haltes kan ik erop zien. En de aansluitende bussen en treinen als we straks bij het station zijn. Niet dat je veel tijd krijgt om je aansluiting te controleren; voor je het weet is er reclame voor in de plaats. ‘Houd jij ook van een feestje?’ schreeuwt de reclame. ‘Probeer dan eens de kant-en-klare mixdrankjes van…!’ Het flitsende filmpje doet pijn aan mijn ogen. Het gaat zo snel, dat ik het niet kan volgen.
‘…ja mooi, dat je niet zeg maar, ja, ook lekker, nee, wat zeg je, hoor je mij, ik hoor jou niet, ja nu weer wel zeg maar, fijn, ja je moet ook niet, nee dat zeg ik, zeg dat dan, dat zeg ik, dus zeg maar…’
‘Je loog tegen mij, alsof ik een kind…’
De bus stopt. De voordeur gaat open. Er stapt iemand in en er klinkt een piepje. Iemand loopt door het gangpad naar achteren. Het meisje draagt een lichtblauwe spijkerbroek en een bijpassend lichtblauw spijkerjasje en witte sneakers en haar geblondeerde kroesharen zitten in een staart. Ze heeft een lichtbruine huid en vlezige lippen en donkere bruine ogen. Ik vind het een mooi meisje en ben ietwat vertederd door haar. Oude man. Een bank of twee voor mij gaat ze zitten.
‘…dus zeg maar, je weet wel, mooi de kanker, wat zeg je, dat zeg ik toch, ja maar, zeg maar, voorlopig wel, ben jij daar ook, ik ben er wel, ja ik ga wel, ga jij ook zeg maar, je kunt maar beter nu, dan dat je later zeg maar, ja precies, mooi de kanker…’
‘Daar in dat kleine café aan de…’
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
Er stapt een oudere heer in. Een heel veel oudere heer. Met een stok en schuddend hoofd. Hij lijkt al dood, maar is het nog net niet. De twee dames maken geen plaats voor hem. Ik wil al opstaan, maak aanstalten, maar de meneer zegt: ‘Nee nee, doet u geen moeite. Ik kan staan.’ Ik wil zeggen dat er niets aan mijn ogen mankeert, maar de bus rijdt alweer en de meneer kijkt naar buiten, terwijl hij met zijn lege hand een lus aan een stang vast heeft gegrepen.
‘Haal bij het in- en uitchecken uw OV-kaart uit de portemonnee!’ giert de intercom. ‘Uitchecken kan nu ook met de bankpas! Deze bankpas wordt als eerste gekozen als ze beide worden aangeboden aan de in- en uitcheckapparatuur!’
‘…vertel mij wat, ja psies, nee nou dat, ik zou toch zweren, dat dan weer wel, ehmm, ja, datteh, tering zeg, zeg maar, waarom ook niet, ja dus jij dacht, nee zou ik ook, en anders wel zeg maar, daar zou ik nooit, nee daarom, groot gelijk, zou ik ook zeg maar, trouwens, mooi niet, jaja toch wel, maar heb je dan zeg maar, voor mij…’
‘We dansen de samba, je hoort de sambaballensamba overal…’
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
‘Dus toen pakt-ie me zo beet en je weet, ik hou best van een beetje ruw.’ ‘Wat? Deettie dat echt? Nou, ik wou dat die gast van mij dat bij eens deed, maar nee die moet altijd van dat zachtzinnige.’ ‘Het kemmenie lomp genoeg weze, hoe rooier de striemen, hoe lekkerder.’ ‘En dattie me dan ruig van achteren pakt en volpompt.’ ‘Een kedoom moet er dan weer wel om, hoor! Ben geen goedkope fakking hoer of zo.’
Op het display verschijnt reclame voor een televisie. ‘Cashback tot wel €100!’ Heel grote letters. Ik wil helemaal geen cashback. Allemaal gedoe dat ik niet begrijp. Als het honderd euro goedkoper kan, waarom is de prijs dan niet gewoon honderd euro lager? We worden hier belazerd.
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
‘Meid! Heb je dat gedáán? Ik sou het niet durven. Ech nie. Je lijk wel niet goed wijs!’ ‘Die mongool wist niet waarie kijken moest, dus ik heb me omgedraaid en ben naar buiten gelopen.’ ‘Goed zo, ik zou me ook niet zomaar laten beledigen.’ ‘Die avond wel weer goedgemaakt. Hebtie op een etentje getrakteerd.’ ‘Waaro?’ ‘Bij de Ketukkie Fraai Tsikken. Doe je mij geen plesier mee.’
‘Heb je even voor mij? Maak wat…’
‘…jonge zeg maar, dat zeg ik, dus ja, compleet kachel, maar boeien, zeg maar, alles naar de tering, voor mijn part dan en wat die, ja nee, nee, ja, je kunt het krijgen, zeg ik toch, ja wat mij betreft, ook goed, nee heus, als ik het niet dacht, nee dacht het niet, dus zeg maar…’
‘Hmmmmmgggggggfffffff! Huuuche uuuuche!’
En dan is het zover. Ik ben waar ik moet zijn. De bus stopt. Ik sta op, loop naar de deuren die open gaan, houd mijn kaart voor het apparaat (‘Piep!’) en stap uit. Buiten is de zon heel warm en de rust grandioos.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, mei 2024