Wanneer Maastricht in bloei staat
Het felle ochtendlicht doet pijn aan m’n ogen wanneer ik de deur van het café open zwaai. Maastricht staat in bloei. De smalle straatjes die naar het Vrijthof leiden, kennen alle kleuren van de regenboog. De stoeptegels met hun ingetrokken mix van confetti en bier ; slingers dwarrelen in het rond. In mijn hoofd het suizen van drank en flarden van liederen die zonet nog, schouder aan schouder, uit onze dorstige kelen klonken. Een vertrapt masker ligt aan mijn voeten. Het feest is voorbij. Voor deze nacht. Straks gaat alles weer verder. De kinderen, fris en uitgeslapen in hun beste pakjes, lopen dan de muziek weer achterna. Ze kondigen een nieuwe dag aan. Wat nu rest is de stilte, op een enkele vuilniswagen na die dreigend en beslist een eind maakt aan de laatste sporen van wat de nacht ons bracht.
Ik houd me met één hand staande aan de deurpost van het café. De weg naar huis duurt vast een eeuwigheid. Kom op en verman je! Straks is het weer voorbij, dan is het bedje weer gespreid. Ik probeer een stap vooruit te zetten. Dat lukt tenauwernood. Ik wankel als ik een volgende stap naar voren doe en val, als in een stomme film, heel langzaam en doeltreffend op de grond. Iemand schaterlacht. Het is een jonge vrouw, verkleed als bloemkool. Ze heeft het hele schouwspel van achter een lantaarnpaal waargenomen. Ik grinnik beschaamd. De jonge vrouw komt naar me toe en reikt me een hand en helpt me omhoog. Ze is mooi, maar erg dronken. Chantal is haar naam. Ze slaat een arm om me heen en helpt me de laatste meters richting huis. Een hele tijd weet ik niets te zeggen. De stad slaapt en ik slaap stil met haar mee. Zachtjes neuriet Chantal de carnavalsschlager het jaar. Ze port me in mijn zij; ik moet meezingen. Met mijn laatste stukje stem stoot ik wat klanken uit die lijken op de melodie die Chantal steeds harder door de slapende straten van Maastricht zingt.
In het portiek van één van de oudste kroegen in deze stad, slaapt een man met een grote trom voor zich. Chantal stopt onmiddellijk met zingen en legt streng haar hand op mijn mond. Dan laat ze me voor een moment los en gaat gehurkt bij de slapende man zitten. Ze streelt hem zachtjes door zijn bezwete haar en zegt iets tegen hem dat ik niet kan verstaan. Ik wil naar huis. Ik wil niet meer op haar wachten. Het is niet ver meer; ik kan best alleen lopen. De man met de grote trom wordt wakker. Hij geeuwt, wrijft zich door het gezicht en lacht flauwtjes naar Chantal. Ze glimlacht terug en helpt de man omhoog. Hij probeert zijn dikke trom te dragen, maar valt voorover terug op de grond. Ik vind het maar een zielig schouwspel en neem aanstalten om de weg naar huis te vervolgen, maar Chantal is onverbiddelijk. Ik moet bij haar blijven.
De koude lucht daalt op ons drieën neer. Lantaarnpalen knippen automatisch uit. Ik hoor de eerste gezangen van vogels die voorzichtig de stad binnenvliegen op zoek naar iets eetbaars uit de rotzooi die de nacht heeft achtergelaten. Het suist in mijn oren. De eerste frisse man fietst de hoek om. Hij heeft een grote tas op z’n bagagedrager. ‘Zou hij het feest gemist hebben?’ vraag ik me af. Met een grote zwaai stapt hij van zijn fiets. Hij opent de grote tas en haalt er een stapel kranten uit Ik probeer zijn gezicht te zien. Hij kijkt erg ontevreden. Chantal tikt op mijn rug, de man met de dikke trom die nu stevig om zijn middel gebonden is, fier naast haar. We kijken elkaar een poosje aan en schateren het uit. Kijk ons hier nou staan; wat een schitterend treurig plaatje. Als drie verdwaalden, dwalend in een palet met daarop de klodders van een magistrale avond.
Het Vrijthof. We staan met z’n drietjes op het Vrijthof. Chantal staat heel dicht naast me. Ik knijp zachtjes in haar hand. ‘Laten we dansen!’ roept ze opeens. Ze slaat haar arm om mijn middel en sleept me naar het midden van het Vrijthof toe. De man met de dikke trom strompelt hikkend van het lachen achter ons aan. Hij slaat links en rechts op de strakke tromvellen. De kapot gevallen glazen knisperen onder onze voeten een heerlijke melodie. Zelfs het ongecontroleerde getrom van de man klinkt wonderschoon. Mijn hart tromt mee. Mijn oren suizen alsmaar luider. Chantal tilt me op en houdt me een aantal seconden boven de grond. Ik snak naar adem, kan niet meer stoppen met lachen. Ik voel tranen in mijn ogen opkomen. Ik was haast vergeten hoe het was om verliefd te zijn. Ben ik verliefd? De man met de dikke trom slaat het antwoord. Ja. Ja. Ja. Ja.