bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

14-01-2014

B-log: 11-17 januari 2014

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:10

Vrijdag 17 januari
Goed geslapen! Na de koffie loop ik naar een supermarkt in Matenveld voor alufolie en om te kijken naar blikvoer. Bij thuiskomst is E wakker. We drinken samen koffie en stappen dan op de fiets. Doel is de MediaMarkt, maar die gaat pas op 29 januari open. Ernaast ligt de Intratuin en die staat ook op ons lijstje. De winkel is grotendeels leeg en bezig om de kerstrommel op te ruimen. Er is veel lawaai, overal muziek, soms twee verschillende deunen door elkaar, en tamelijk luid vogelgezang. Ik wil eigenlijk zo snel mogelijk weg, maar het lukt me om de hele looproute te doen en zowaar nog mooie planten uit te zoeken ook. We maken mijn kerstpakket 2012 op (en moeten fors bijbetalen). De vensterbanken in onze woonkamer zien er mooi uit.
We lunchen samen en dan loop ik nog even naar buiten. Ik kom bij een andere grote supermarkt langs het kanaal bij het centrum en kijk eens voor linzen in blik. Niet dus. Wel wat andere dingetjes. Als ik weer thuiskom, is Plonia net gearriveerd. Het is leuk, gezellig en niet te lang en niet te belastend. Ondertussen begin ik aan het diner en merk dat het druk is in mijn hoofd. Uiteindelijk eten we grote garnalen uit de oven in een marinade van olie, kurkuma en gemalen sesamzaad en op een bedje van gefruite tomaatjes. Erbij komen aardappeltjes uit de oven en een grote sla.
Laat op de avond kan ik wat lezen en Michael Palin’s Nieuwe Europa komt uit.

Donderdag 16 januari
Slecht geslapen. Wakker geweest tussen 02.00 en 06.00 uur. De beklemmende angst is terug en ik heb een stille huilbui. Daarna een paar keer kort ingedut. Nare dromen, waarin ik in huiselijke kring agressief ben en met dingen gooi.
Wel op tijd weer op. Bij de koffie vraagt E hoe het met mij gaat. Niet goed. Ik huil. Waar komt het van? Geen idee. Ik vertel over de angstige nacht.
E zegt: ‘Toen ik beneden kwam, zag ik gelijk dat het niet goed was. En het erge is: ik raak al niet meer in paniek.’ Misschien maar goed ook.
Ik doe wat ontstopper in de afvoerbuis van de wasmachine en laat de laag water die erin staat eruit centrifugeren. Het lijkt goed te gaan.
E is vanaf half elf aan het werk en zal pas laat thuis zijn. Ik ga in de regen wat boodschapjes halen en daarna lunchen met Luuk. Om twee uur is mijn vader op bezoek. Hij is gezellig, geïnteresseerd, begaan. Verder gaat het over klokken, vakanties, Duits schrijven, zijn gedoe met de riolering. Ik ervaar het niet als belastend, eerder ontspannen. Na een uurtje vertrekt hij weer en laat Luuk hem nog zijn auto zien.
Nog even naar buiten. Het lijkt erop dat het nare gevoel weer is verdwenen.
Vanavond zal E laat thuis zijn: 20.30 uur. Ik neem met Luuk een voorafje en ga dan aan de slag met het hoofdgerecht: het wordt een tajine van chorizo met kikkererwten, laurier, salie en citroen, met daarnaast een bietensla met sinaasappel, gemarineerd in oranjebloesemwater, suiker en kaneel. Zeer Marokkaans. Ik kijk echt uit naar de thuiskomst van mijn vrouw. Als het dan zo ver is, een half uur later dan bedacht, blijkt E in een mindere bui. Om een of andere reden word ik zeer verdrietig. Niet omdat ze het eten niet lekker vindt – dat gebeurt wel eens meer -, maar omdat het niet harmonieus gaat en ik het me heel erg aantrek. Ik voel me teleurgesteld en nutteloos. Mijn verwachtingen zijn niet uitgekomen. Ik ben bang dat ik met dingen ga gooien, maar gelukkig doe ik dit niet.
Het lukt me niet om later op de avond nog iets te lezen. Ik ben te verdrietig, huil en ga vroeg naar bed.

DSCN3805 DSCN3808

Woensdag 15 januari
Op tijd op. De reparateur kan tussen tien en twee komen. Ik begin vast met het maken van E’s lunch. Het wordt een fikse preisoep met spek en allerlei andere vulling: bosui, paprika, ei.
Ik knip de kerstboom aan stukken en douw die in de groene container.
Marja is vanmorgen even op bezoek met haar nieuwe vriend. Hoe de hond heet, ben ik even vergeten. Als ze weer vertrokken is en we net aan de soep zitten, komt de reparateur. Dat zul je altijd zien. Er blijkt geen lekkage in de slang, maar de afvoerpijp is wat verstopt, waardoor het spoelwater omhoog uit de afvoerbuis komt. Tip: afvoerbuis wat verlengen. Knul is nog geen kwartier binnen geweest. Voorrijkosten zeventien euro, totaal: vijfenvijftig ballen. Hoppa.
In de middag loop ik door lichte regen naar een supermarkt. Daarna naar de bouwmarkt. Een ontstopmiddel is te betalen, een stukje pvc-buis van twee meter kost een tientje (ik heb twintig centimeter nodig) en een potje pvc-lijm is ook al gauw vijf pleuro. Eerst thuis maar eens kijken wat ik zelf nog heb.
Koken: Turkse gehaktschotel met postelein en ei, daarnaast spruiten met zoete appels in kaneel en komijn. De spruiten had ik vanmorgen al voorgekookt. Ik voegde ze vanavond toe aan de appeltjes, maar het resultaat is niet goed. De spruiten smaken naar niets (Luuk: ‘Zo zijn ze wel te doen.’) en de appeltjes zijn niet zo goed als een vorige keer. Volgende keer: apart bereiden en serveren. De gehaktschotel met postelein pakt wel goed uit. Het biologische sap van rood fruit ook, al ziet het er bij het inschenken uit als stookolie.
In mijn hoofd: een deuntje van Yellow Magic Orchestra (titel kwijt, maar het repeterende ‘Tokyo’ timmert door mijn hoofd) en een deel van het pianoconcert van Alberto Ginastera (goh).
Na het eten wil ik gaan lezen. Ik zit in de keuken. Plots is de beklemming er weer. Geluid doet me zeer. Ik kan me niet concentreren op het lezen. In de woonkamer kijkt E televisie, die niet eens hard staat. Als er gebeld wordt en E een telefoongesprek voert, wordt het me te veel. Ik huil. Na een half uurtje is het rustiger en kan ik lezen.
Als ik verder lees, moet ik toch weer glimlachen. Ik schrik van de gedachte dat ik zo plotseling rap van de ene stemming in de andere val, stommel, struikel en tuimel. Hoe kan het dat mijn kop zo raar doet? Ik begrijp het niet, maar dat komt vast doordat mijn kop zo raar doet.
Muziek luisteren, het leek zo dichtbij, maar het is nu weer een eind weg.

Dinsdag 14 januari
Ik sta op en ben alleen. E is vandaag opnieuw de hele dag weg naar een cursus.
Verder gewerkt aan deze B-log, site update, achterstallige mails gemaakt. De eerste stukken van B-log staan nu gepubliceerd op de site. Dan even kort naar buiten.
Bij terugkomst is er goed nieuws van Aar: de foto’s die ik heb geplaatst op de website, kan hij allemaal in mapjes naar mij sturen. Ze komen eraan! Mooi. Mooi.
Luuk helpt me herinneren: je zou cranberrycompote maken. Gedaan!
’s Middags ga ik even kort naar buiten. Rondje langs het kanaal.
Ik voel: ik ben bijna toe aan muziek luisteren. Nog nét niet helemaal. Ik wil het graag, het kan, ik ben de hele dag alleen, zou me kunnen concentreren. E is de hele dag weg. Toch lukt het nog niet.
Rond 17.00 uur: Ik ben onrustig, kan niet stilzitten. Gespannen, tegen het angstige aan. Wat is er? Luuk zou vanavond koken, maar ik heb het meeste voorwerk alweer gedaan. Sla maken, tafel dekken, alles klaarzetten. Dan ontdek ik dat ik vandaag de hele dag al geen pillen heb geslikt. Oeps.
Eten: Luuk warmt de restjes van de afgelopen dagen op: eerst de bamisoep, dan de groente-rijstschotel, tagliatelle en stoofschotel.
Mijn vader heeft gebeld. Hij wil graag weer een keer langskomen. Donderdagmiddag komt goed uit.
Lezen: Tom Wright is uit, Michael Palin’s Nieuwe Europa begonnen.

DSCN3797 DSCN3801

Maandag 13 januari
Ik sta op en ben alleen. E is vandaag de hele dag weg naar een cursus.
Na mijn kop koffie en de krant stap ik op de fiets en rijd naar het centrum. Bij Blokker koop ik een klein koekenpannetje. Handig voor de kleine gerechten voor E en allerlei andere dingen. Op de markt haal ik mandarijnen en kaas.
‘Werk je op donderdag niet meer daar?’ vraagt de kaasboer. Hij bedoelt dat ik normaal op donderdagmorgen altijd op de Anklaar kom shoppen bij hem.
‘Nee, soms werk ik in Arnhem,’ zeg ik. Waarom lieg ik?
De terugweg gaat via de supermarkt en de Turkse winkel. Ik mag het hele kilo maizena ruilen. Als ik bijna thuis ben, kom ik een bekende tegen langs het kanaal. Het is iemand die ik de afgelopen weken wel vaker heb gezien, maar dan kon ik hem ontwijken door snel een andere weg te kiezen. Ook nu weer denk ik: Fuck. Ik kan hem deze keer niet ontlopen.
‘Dag meneer Bas,’ zegt hij vriendelijk.
‘Hoi,’ zeg ik. Was dit moeilijk? Nee, het was niet moeilijk. Waarom ben ik hem al die tijd uit de weg gegaan? Waarom ga ik voortdurend mensen uit de weg?
Luuk en ik gaan samen lunchen. Ik bak spiegeleieren in het nieuwe pannetje.
Na de lunch ga ik eens achter de computer zitten. Ik werk de webstek bij: ik voeg de laatste columns vanaf 16 november in en maak een begin met de opzet van dit B-log. Nog iets bijzonders: voor het eerst sinds 9 november maak ik een foto: van de auto van Luuk.
Halverwege de middag loop ik via het Matenpark naar de Eglantier. Bij een grote supermarkt kijk ik naar blikgroente en ik koop verschillende blikjes. Misschien hebben die niet de coating/kunststof binnenlaag.
In mijn hoofd de hele dag: de melodie van Miles Behind door Chris Opperman.
Koken: bamisoep. E gebruikt liever geen noedels. Voor haar bak ik omeletjes en die snijd ik in reepjes.
Lezen: Tom Wright verder.

Zondag 12 januari
Ik ben als eerste op. Ben dan ook vroeg. Ik plan mijn stukjes voor de komende week op FOK! en Apeldoorn Direct in en vind een bericht van een medewerker op FOK!. Ik schrijf hem terug:

Bericht aan een kennis, die al zeven maanden met een burn-out thuis zit:

Ik spreek nogal wat mensen om mij heen die ook een burn-out hebben gehad. Bij iedereen kom ik erachter: het is bij iedereen uniek.
Aanpak van de huisarts is wel bij iedereen hetzelfde: 1 goed slapen, 2 regelmaat/dagritme, 3 lopen/wandelen. De eerste twee zijn een voorwaarde dat je de derde goed kan doen.
Ik merkte dat tijdens het lopen mijn hoofd leger en rustiger werd. Dat gaf ruimte om na te denken over van alles en nog wat. Toen kwam de oorzaak snel naar boven.
Omdat bij iedereen de hersenen, geschiedenis, ervaring, karakter, emoties en oorzaak anders zijn, zal de ‘oplossing’ of aanpak ook anders zijn. Ik kreeg van allerlei mensen allerlei adviezen en die heb ik allemaal serieus overwogen, maar toen ook serieus allemaal aan de kant gesodemieterd. Het is mijn probleem; ik heb de oplossing. Ik moet iets zoeken dat bij mij past.

Al na anderhalve week wist ik wel waar het voor mij zat. Het heeft te maken met druk. Niet dat ik druk ben of me druk maak, maar de druk die ik voel dat er op mij ligt. En de meeste van die druk heb ik mijzelf opgelegd. Ik moet van mijzelf van alles. In het werk, maar zeker ook thuis en vooral bij de dingen die ik in mijn vrije tijd doe. Ik wil dit schrijven en dat, dan moet dit klaar zijn en dan dat. Ik krijg vragen of ik met dit project wil meedoen of daarvoor een stuk wil schrijven. Ik wil dat allemaal, want ik vind heel veel leuk om te doen, maar het blijkt nu te veel. Ik schrijf weliswaar onbetaald, het is een uit de klauwen gelopen liefhebberij, maar ik benader het wel professioneel.
Ik ga de komende tijd nadenken over wat ik wel en wat ik niet (meer) ga doen. Het blijkt voor een groot deel te zitten in dat ik geen ‘nee’ kan zeggen.
In het werk: na vier zeer prettige jaren als persoonlijk assistent op inhoud, ging mijn baas weg. Er kwam iemand tijdelijk voor terug. Iemand die erg op afstand is en niet weet wat ik kan, wat mijn talenten en kwaliteiten zijn en die mij dus daarop niet inzet. Ik ben wel de assistent, maar er is niets persoonlijks aan en het is al helemaal niet op inhoud. Ik ben een secretaresse geworden en dat was nou juist wat ik niet wilde. Mijn huisarts noemt het ‘onderstress’: ik word te weinig geprikkeld en uitgedaagd om op mijn niveau te functioneren. Onderbelasting schijnt nog erger te zijn dan overbelasting. Daarnaast: heb ik over drie maanden nog een baan? Ik moet in beeld zijn, laten zien wat ik kan en nu zit ik thuis en kan ik niet laten zien wat ik kan. Ik ben helemaal niet in beeld; heb niet eens van mijn organisatie een kerstgroet ontvangen, laat staan een attentie.

Ik ben nu acht weken thuis. Na anderhalve week dacht ik dat het wel klaar was, maar dat bleek niet zo te zijn. Terugval gehad, opgekrabbeld, verdergegaan. Leek na vier/vijf weken weer heel aardig te gaan; ik was klaar voor de bedrijfsarts. ‘Je moet zo snel mogelijk weer deels terug naar de werkvloer. We gaan een plan maken.’ Weer druk. Terugval. Niet zo’n kleintje ook. Kerst was hier niet leuk. Plots had ik een nogal agressieve bui, smeet dingen door de woonkamer, heb in mijn shirtje een uur lang buiten voor het huis jankend in de regen gestaan, terroriseerde mijn gezin. En sprak uit: ‘Ik ben het zo zat. Ik wil mijn gezin niet meer in de weg staan. Ik wil niet meer.’ Hoppa, aan de oxazepam. Dat bracht rust. Gesprekken met de bedrijfsarts stopgezet.
De afgelopen week leek het toppie te gaan. Veel rust in mijn hoofd. Zowaar, er zat weer muziek in. Donderdag bezocht ik een locatie van mijn werk, dronk er koffie en kreeg weer zin. Kom maar op met die bedrijfsarts.
Gisteren met het gezin even de stad in, markt op, paar winkels in. Te lang, te veel. Thuis bleek er een klein lek bij de wasmachine te zijn, of ik daar even naar wilde kijken … druk. Huilbui, angstaanval. Stik, ik wil te veel, ik moet te veel. Kan nog helemaal niet zo veel aan.
Het blijft leren. Ik ben steeds zo verbaasd van mijzelf. Ik schrik ook steeds zo.

Ik kan van alles niet. Sinds een week of drie kan ik weer wat lezen en ik train mijzelf (boeken!). Sinds drie dagen kan ik een mail (of PM) maken zonder hoofdpijn. Televisie is een ramp (te snel, lawaai, ik kan het niet volgen, alle zenders zijn schreeuwzenders, reclame!, Duits). Maar het allerergste vind ik dat ik nog altijd geen muziek kan luisteren.
Als ik moe ben (lees: voortdurend), dan verwerken mijn hersenen geluid anders. Afzonderlijke geluiden of stemmen komen dan binnen als één soep van herrie die zeer doet in mijn hoofd. In de eerste week kreeg ik van De Vrouw een cadeau: een cd waarvan ze wist dat ik hem graag wilde hebben. Hij ligt nog steeds onbeluisterd naast de speler. We zijn een dagje naar Amsterdam geweest en in Concerto (mooiste muziekwinkel van Nederland) samen mooie dingen gekocht. Ik heb het nog niet gehoord. Mijn kerstcadeaus hebben tot ver na Nieuwjaar ongeopend onder de kerstboom gelegen. Het is stil in huis. Het is iets dat mij heel erg frustreert, pijn doet, boos maakt, verdrietig, wanhopig.
(Toch zijn we de afgelopen twee maanden twee keer naar een concert geweest. Het lukte me om geconcentreerd te luisteren. Ik moet me helemaal afsluiten en dan kan ik luisteren. Dus ik kan het wel; het komt wel. Ik moet alleen zijn. Nog zoiets. Ik moet en wil alleen zijn.)

Heel verhaal.
[…]
Ik kan er soms over schrijven; soms helpt dat ook. Het lost alleen niets op. Zet me wel aan het denken en helpt analyseren. Ik denk erover om op mijn webstek een aparte blog te maken over hoe de dagen momenteel gaan en wat er allemaal door mijn hoofd gaat. (Weer een plan, weer druk. Het is maar een plan, het is maar een plan!)

[…]
Ik heb inmiddels weer koppijn (niet van jou of het vertellen, maar van dat verrotte beeldscherm en mijn zotte kop) en ga een fikse kop koffie nemen.
De zon schijnt; ik wil naar buiten.

Groet,

Dan:
De zon schijnt inderdaad en ik maak een wandeling via de plasticcontainer en de Matenpoort naar het kanaal. Daar is iets gaande. Er staat een kraanwagen en een oplegger. Een man of acht met gele hesjes aan. Ik loop de fietsbrug op en zie hoe een auto uit het kanaal wordt getakeld. Om mij heen barst het van de zondagmorgenmensen.
Thuis ben ik nog altijd de eerste beneden. We brunchen. Daarna ga ik brooddeeg maken en kneden. Het moest met maismeel en tarwemeel, maar ik ontdek dat het maismeel dat ik gisteren bij de Turk heb gekocht helemaal geen maismeel is, maar maizena. Verder heb ik alleen tarwemeel dat eind 2009 over de datum is. Gewoon proberen. Het deeg moet anderhalf uur rusten.
In die tijd heb ik mooi de gelegenheid om via het KanaalZuidpad naar de Oude Beekbergerweg te lopen. In het Zuiderpark zie ik een boomklevertje (als het tenminste een boomklevertje is; dat moet ik nog nakijken). In mijn hoofd zit voortdurend Buoy door Mick Karn en David Sylvian. Het zit er al dagen. Word ik er al gek van? Ik krijg steeds meer zin om muziek te gaan luisteren. Wie weet morgen of overmorgen. Ik hoop het zo.
Weer thuis stop ik de deegbal in een bakblik in de oven. Ben benieuwd.
Ondertussen maak ik een tajine van rundvlees met bieten en sinaasappel. Gewaagde combinatie. Hij smaakt prima. ‘Zo zijn die bieten goed te eten,’ zegt Luuk. Het brood is minder geslaagd. De korst is goed, maar van binnen is het niet goed gaar; volgende keer langer doorkneden, denk ik. Volgende keer?
’s Avonds kan ik weer lezen aan de keukentafel. Het boek van Tom Wright is al halverwege.

Zaterdag 11 januari
Ik ben als eerste op en doe op de fiets wat weekendboodschapjes. We hadden afgesproken dat we om half elf alledrie op de fiets zouden zitten. Het wordt half twaalf. Luuk gaat kijken voor een navigatiesysteem, we halen kerrie op de markt, E wil naar V&D en we gaan ook nog even naar een fiets/autowinkel. In het grote warenhuis wordt het me te druk. Eigenlijk had ik naar huis moeten gaan, maar ik zet nog even door. We gaan via de Turkse winkel terug.
Als we om half drie thuiskomen, blijkt dat er lekkage is bij de wasmachine. Ik moet ernaar kijken. Het is te veel. Ik krijg een huilbui en gelijk kan ik niet eten. Geen lunch, dus. Ik ben vooral boos op mijzelf dat ik te veel wil en moet van mijzelf.
Aan het eind van de middag maak ik nog een korte wandeling door het Kanaalpark. Bij het lopen heb ik de vaart er weer aardig in, maar als ik geklop op een boomstam hoor, moet ik stil blijven staan. Kijk aan, een kleine bonte specht.
De lekkage verhelp ik tijdelijk met wat handdoeken om de afvoerslang en de toevoerkraan. Bij de hete was zit onbekend spul. ‘Ik heb nieuwe kussenslopen gekocht,’ vertelt E. Ze zijn fel groen. ‘Die kunnen afgeven. Misschien moet je ze even apart wassen.’ Dat doe ik niet. Het zal wel meevallen. Niet, dus. Ik heb nu groene sokken en veel handdoeken hebben een goorgroene waas.
Ik maak een spaghettischotel met serranoham, gehakt en tomaten. Tijdens het eten vertelt E dat ze onlangs op een Duitse zender (!) een reportage heeft gezien over groente uit blik. In bepaalde blikken zit aan de binnenkant een soort kunststof laag (Bonduelle!) en uit onderzoek blijkt dat die kunststof laag zeer giftige stoffen afgeeft. In Duitsland en enkele andere EU-landen zijn deze blikken al lange tijd verboden; in Nederland is het nog gewoon te krijgen. Dat wordt op zoek naar alternatieven. Voor kikkererwten en bonen is die er zeker, maar bruine linzen? Die willen we juist meer gaan gebruiken.
’s Avonds lees ik de autobiografie van Neil Young uit en begin ik in het boek Road Work van fotograaf Tom Wright.

• • •
 

B-log: 4-10 januari 2014

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:07

Vrijdag 10 januari
Terwijl E naar haar tweede behandeling is, doe ik op de fiets wat boodschapjes. Rond het middaguur komt oma op bezoek. Van het restje tomatensaus van gisteren heb ik een Marokkaanse tomatensoep gemaakt. Ik fruit een kruidenmengsel met saffraan en ui, voeg de tomatensaus bij en dan gaan er alleen nog wat bouillon, linzen, tuinbonen en kikkererwten bij. Het resultaat is overdonderend.
Ik maak een rondje door het Matenpark en over de Eglantier. Als ik terugkom, neemt oma afscheid. E vertelt dat ze graag wat anders wil gaan eten. Minder rijst, pasta, aardappelen en brood. Het zal lastig zijn, zeker op werkdagen voor haar, maar ik zie er de uitdaging en de puzzel ook wel weer in. Lang leve de zoektocht.
‘Maar morgen moet je nog een keer pasta eten,’ vertel ik.
‘En vanavond maak ik een rijst-/groenteschotel,’ is de reactie.
Mis. Zij maakt het niet. Als ik terugkom van mijn wandeling door het Matenpark en over de Eglantier, is ze druk bezig met het opruimen van papierwinkel. Of ik vast wil beginnen met koken. Vooruit. Ik begin niet alleen, ik maak het af ook.
In de avond vorder ik enorm in het boek over het leven van Neil Young. Het is zo positief allemaal, de man heeft heel wat meegemaakt, is soms een echte etter geweest, maar hij leert en ontwikkelt. Ik krijg zin om zijn box Archives vol. 1 weer te draaien.

Donderdag 9 januari
De wekker staat op zeven uur. Ik fiets naar Zevenhuizen en drink koffie met wat collega´s. Het is er rustig, de medewerkers zijn ook rustig en werken vol vertrouwen aan de toekomst. Dat doet me deugd. Ik krijg zin om weer te gaan werken, maar weet dat ik nog lang niet zo ver ben. De oud-collega’s zijn ook benieuwd naar hoe het met mij gaat en ik kan mijn verhaal goed vertellen. Ze zijn blij me te zien. Ik ben ook blij om hen te zien.
Na een half uurtje of drie kwartier loop ik naar mijn eigen kantoor. De afwas die er weken geleden al stond, staat er nog steeds. Ik bel mijn leidinggevende. Hij vertelt dat hij me gaat overdragen aan de nieuwe manager van de regio. Dat zal volgende week gebeuren.
Als ik thuiskom, komt even later Luuk ook aan. Met de auto! Het is een geweldig gave wagen. Hij is er trots op en terecht.
’s Middags loop ik nog een rondje en haal ik de laatste boodschapjes.
Bij de post zit een heel mooie brief van Tim! Ik ben er heel blij mee. Word er emotioneel van. Tim is mijn goede vriend. Ik zie hem niet zo veel, maar hij betekent veel voor mij.
Tijdens het koken komt Freek binnen. Het is ‘m gelukt! Alle foto’s van voor juni 2011 zijn gered. Ik vind het echt heel tof wat hij heeft gedaan. Dom dat ik er niet aan heb gedacht iets voor hem te kopen, maar dat ga ik snel doen. Dank je wel, Freek!
Het was mijn bedoeling dat ik kleine wraps (ver over de datum) zou vullen met de restjes van Luuks chili en mijn varkensvleestajine. De wraps blijken nogal keihard en niet op te rollen, dus moet ik iets anders verzinnen. Ik bedek de bodem van een ovenschaal met wraps, kwak de chilivulling aan de ene kant en de tajine aan de andere kant en dek de schotel  af met de resterende wraps. Ik maak nog snel een tomatensaus van gefruite uien en gepureerde gepelde tomaten en die giet ik erover. Met een boel geraspte kaas: best te pruimen. Er blijft weer over.
Het boekje over Hans Vandenburg lees ik uit en ik begin in de autobiografie van Neil Young.

DSCN3795 DSCN3796

Woensdag 8 januari
’s Morgens tijdens het lopend boodschappen doen krijg ik zin om de oude 45-toerenplaatjes van mijn moeder te gaan draaien. Het was haar verzameling waarmee ik als kind speelde en die me in contact bracht met allerlei stijlen muziek: klassiek, jazz, volksmuziek, pop, Italiaans, Spaans, noem maar op.
Thuis schep ik eens orde in onze fikse kruidenkast. Allerlei losse zakjes ruim ik op, ik vul potten bij en ontdek dat ik zo goed als alles ruim op voorraad heb.
’s Middags loop ik nog een keer naar het centrum. Deze keer heb ik mijn boekenbonnen in mijn jaszak en ga ik rechtstreeks naar De Slegte. O nee, dat heet tegenwoordig Polare. Gisteren was ik er ook en toen zag ik leuke items die ik nu gewoon koop. Het geheim achter het succes over Hans Vandenburg, Road Work – Rock ’n Roll turned inside out door Tom Wright, en Waging Heavy Peace, de autobiografie van Neil Young.
Als ik thuis ben, wordt er iets bezorgd. Het is een enorme bos bloemen van de vijf dames en heer van de intervisiegroep van het werk. Allemensen, wat gaaf dat ze aan mij denken. Ik heb van veel collega’s en mensen met wie ik mag samenwerken bericht gehad of kaarten. Dat doet me heel erg goed. Van de formele kant van de organisatie heb ik nog niets gehoord, ook nog geen kerstgroet of attentie. Misschien komt die nog.
Dank ga ik koken. Ik maak mijn eerste tajine: met groenten en varkensvlees (!). Erbij: rood druivensap.
We pakken de laatste kerstcadeaus uit: de hele serie kookwekkertjes voor iedereen. Voor mij liggen er nog twee pakjes die ik Eerste Kerstdag niet wilde uitpakken. Nu ben ik er klaar voor: Mike Keneally’s Sluggo (super deluxe editie) en You Must Be This Tall. Zonder te huilen. Want ik kan het nog altijd niet draaien.
Freek heeft vanavond mijn oude harde schijf opgehaald. Het is de oude harde schijf van de PC die we hebben gebruikt tot juni 2011. Mogelijk kan hij alle data eraf halen en op de nieuwe externe harde schijf zetten. Zo red ik al heel wat foto’s die ik kwijt raakte bij de crash op 12 november jl.
Ik lees ’s avonds Theroux’ De grote spoorwegcaroussel uit en begin aan het boekje over Hans Vandenburg. Leuk!

Dinsdag 7 januari
Vanmorgen ga ik naar de dokter. Ze is blij om me in goede conditie en stemming te zien. Ik vertel dat het me zelf zo verbaast niet alleen hoe snel ik zo kon terugvallen, maar ook hoe snel ik ook weer kan opkrabbelen. Vraag is hoe ik nu verder moet. Huisarts vraagt mij daar de komende tijd goed over na te denken: hoe kan ik hulp krijgen en welke hulp is nodig? Ik weet het nog steeds niet. Daarnaast adviseert zij dat ik de oxazepam langzaam ga afbouwen. Nu slik ik nog drie keer daags een heel tablet. Ik moet eerst een paar dagen op één tijdstip een half tablet nemen in plaats van een hele. Dan na die paar dagen op een ander tijdstip ook een halve en dat ook weer een paar dagen volhouden. Ten slotte op het derde tijdstip het tablet halveren. Over twee weken spreken we elkaar weer.
Luuk is in Epe geweest om zijn auto op te halen. Hij mocht hem zelf naar Klarenbeek rijden; donderdag is hij van hem. Nu nog de verzekering en dergelijke regelen!
’s Middags loop ik naar het centrum en ga ik in allerlei boekwinkels op zoek naar boeken over de tajine en de Marokkaanse keuken. In Polare liggen mooie werken over muziek; die moet ik onthouden. Uiteindelijk koop ik bij Nawijn voor een prikkie twee kookboekjes die ik zocht.
Ik kan ze nog niet in de praktijk brengen, want het is de beurt aan Luuk om te koken. Hij maakt een eenvoudige chili. Zonder tomatenpuree smaakt hij wat kaal, maar hij is goed te eten. Er blijft ook wat over.
Lezen: verder in De grote spoorwegcaroussel.

Maandag 6 januari
Terwijl ik naar het centrum fiets, krijg ik in mijn hoofd zin in muziek van Sibelius. Toe maar. Eerst ga ik eens bij Xenos kijken en daar koop ik voor weinig geld een Marokkaanse tajine. Dan naar de markt voor fruit en kaas.
Ik lunch met Luuk en ga dan een rondje lopen door Matenhoeve en Matendonk.
Luuk heeft zijn keuze gemaakt: het wordt de rode Fiësta. Morgen kan hij met een medewerker van het autobedrijf mee naar Epe om hem op te halen.
E is de hele dag zo’n beetje aan het werk en komt pas ’s avonds thuis. Ik heb dan de restjes van de afgelopen dagen opgewarmd: de gevulde kool, de risotto en de aardappelpuree.
Na het eten lees ik Palin’s Himalaya uit en begin ik aan het eerste boek in mijn serie van Paul Theroux: De grote spoorwegcaroussel. Amusant.

Zondag 5 januari
Als ik ben opgestaan vraagt E of ik eens op de weegschaal wil gaan staan. Vooruit. Ik weeg 70,4 kilo. Meer dan tien kilo afgevallen in de afgelopen weken! De truc is simpel: geen alcohol en minder eten.
Ik loop een rondje en na de brunch fietsen we naar Art café Sam Sam. Gerard, Cees, Peter en Lisa openen hun expositie. We komen binnen om 14.45 uur. Eigenlijk gaat het café pas om 15.00 uur open, maar Peter is er ook al en laat ons wat foto’s zien. Ook Lisa geeft een rondleiding. Na enige tijd komt er meer volk binnen. Meer volk betekent meer gesprekken om me heen en ook dat de muziek harder gaat. Het is voor mij het moment dat ik moet gaan. Het is dan 15.30 uur.
Thuis ga ik uitgebreid koken. Luuk had vlak voor Kerstmis een grote spitskool meegenomen van de Stadsakkers. Ik ga de bladeren vullen met een mengsel van gehakt en paddestoelen. Daarnaast maak ik een risotto (!) en die lukt!
Na het eten kan ik nog enige tijd lezen in Himalaya.

Zaterdag 4 januari
Als ik op de fiets zit voor een rondje weekendboodschappen, voel ik dat er weer meer muziek in me komt. Ben ik vrolijk? Ja, ik ben vrolijk! Dan komt er een grote vrachtwagen voorbij. Au, lawaai! Ik zal nog een tijdje moeten wachten met muziek.
’s Middags loop ik een rondje. Als avondeten maken we allerlei deeghapjes op en grillen we de kipkluiven uit Luuks kerstpakket.
In één ruk lees ik O’Hanlon’s Storm uit (blijft een meesterwerk) en aan het eind van de avond begin ik in Michael Palin’s Himalaya.

• • •
 

B-log: 1-3 januari 2014

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:06

Vrijdag 3 januari
Ik maak een korte wandeling in de ochtend. Na de lunch loop ik naar het centrum. Bij Dixons koop ik een externe harde schijf.
E kookt: aardappelpuree met rode kool en hachee.
Na het eten lees ik Sahara uit en begin ik aan Redmond O’Hanlon’s Storm. Wat een een verhaal!

Donderdag 2 januari
Een rustdag.
Pas ’s middags kom ik in actie. Ik loop naar de fysio. Het gaat goed met mijn schouder. Hij zit niet vast; integendeel, ik heb juist meer bewegingsmogelijkheden. Ben ik klaar? Bijna. Over drie weken voor de zekerheid nog een laatste behandeling.
Luuk is met Coen naar een autobedrijf in Klarenbeek geweest. Zijn oog is gevallen op twee modellen Ford Fiësta. Hij denkt nog even na wat het gaat worden.
’s Avonds eten we de restjes soep en Turks brood. Heidi komt de laatste bak soep ophalen.
Ik lees verder in Palin’s Sahara.

Woensdag 1 januari – Nieuwjaarsdag
Ik sta om 08.30 uur op en bots tegen E, die op het punt staat naar bed te gaan. Gelukkig Nieuwjaar, schat.
Na de koffie ga ik naar buiten. Ik wil wat plastic in de container gooien, maar de container blijkt afgesloten. Dom, ik had het kunnen weten. Ik zet mijn zakje naast de enorme berg plastic zakken die toch al naast de container ligt. Dan ga ik door naar het Matenpark. De zon schijnt en het is heerlijk rustig. Hé, hier is weer een paadje en een stukje langs een stroompje waar ik nog nooit eerder ben geweest. Nu wel.
Thuis is het heel stil beneden. Ik maak een brunch en om 14.00 uur E wakker. We eten een broodje en gaan ons open huis voorbereiden. Dat is bijna geen werk. Ik kan zelfs nog een uurtje naar buiten voor een ‘rondje Kanaal’.
Om 17.00 uur begint ons feestje. Andere jaren was het de zoete inval vanaf een uur of drie, maar gezien mijn omstandigheden doen we het dit keer anders. Het kleine groepje dierbaren is er. Iedereen is in de woonkamer, ik zit in de keuken. Slechts heel af en toe komt er iemand bij mij en vraagt hoe of wat. Zo is het goed; ik heb geen last van lawaai. Er is één moment dat het even te veel lijkt te worden: ik heb de Caraïbische pompoensoep klaar en als er meerdere mensen in de keuken staan, vragen er twee door elkaar ook nog verschillende dingen. Ik red het.
We hadden afgesproken dat het tot 19.00 uur zou duren. Om 20.00 uur is iedereen weg. Iets later dan gepland, maar dat is niet erg. Het is ons gelukt. Het is mij gelukt. De schade is te overzien.
Ik ben wel heel moe. Als de meeste afwas is weggewerkt en opgeruimd, is het nog vroeg. Ik kom niet tot lezen en ga ouderwets zitten te zitten aan de keukentafel.

• • •
 

B-log: Hoe het allemaal begon (7) – 28-31 december 2013

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:05

Zaterdag 28 december
Ik ben terug van een rondje lopen, zit aan de keukentafel en bedenk me: Het is alweer zes weken geleden dat het allemaal begon. De tijd glijdt tussen mijn vingers door.
‘Wat draag jij nou?’ vraagt E. Het is een oude kiel. ‘En waarom?’
‘Ik wil even geen shirtjes met muziek erop aan. Misschien kinderachtig, maar voor mij werkt het even.’
E begrijpt het wel.
‘Dan heb ik nog iets geks. Mag dat ding daar weg?’
‘Natuurlijk mag dat.’
Ik sta op en haal de tekening door Simon Drost van de muur. De tekening is een portret. Een portret van mij.
‘Waarom moet-ie weg?’
‘Ik wil er een tijdje niet naar kijken. Ik ben even niet zo trots op mijzelf.’
‘Om wat er de afgelopen week is gebeurd? ‘
Om wat er de afgelopen week is gebeurd.
Vandaag loop ik een paar keer buiten een rondje, haal wat boodschapjes en maak eten.
’s Avonds kijkt E tv en ze gebruikt de draadloze hoofdtelefoon. Het werkt goed, maar ze vindt het niet fijn zitten. Ha, ik zit al meer dan vierentwintig jaar lang iedere avond met een hoofdtelefoon op. Nu zit ik aan de keukentafel.

Zondag 29 december
Opnieuw een rustige dag. Even naar buiten. Het lukt me om de krant te lezen. En ’s avonds zit ik aan de keukentafel en pak ik het boek op waarin ik bezig was vóórdat het allemaal begon. Golf addict door Alice Cooper. Lezen: het gaat weer een beetje! Het boek komt uit.

Maandag 30 december
Redelijk vroeg ga ik op pad. Ik loop door het Matenpark naar de Eglantier. Bij de apotheek haal ik nieuwe medicatie en bij de bakker verse oliebollen. Laat ik ook nog even de supermarkt ingaan. Het is er druk. Gaat het lukken? Overal schreeuwende en krioelende kinderen. Ik hoef gelukkig maar een paar dingetjes. Snel naar de kassa. Daar moet ik even wachten. Er komt een medewerker de lege mandjes ophalen. Ze smijt ze in elkaar en gaat met veel lawaai gepaard. Het doet me zeer. Ze begint ook een gesprek met een collega vier kassa’s verder. Hun gegil doet me nog veel meer zeer. Ik huil. Ik wil alles op de band laten staan en hard weglopen, maar ik ben aan de beurt. De mevrouw achter de kassa kijkt me verbaasd aan. ‘Ik heb nogal last van het lawaai,’ leg ik mijn tranen uit. ‘Als ik buiten ben, gaat het weer goed.’ Ze helpt me met het inpakken van mijn plastic tasje.
Buiten loop ik snel naar het park. Daar is het stil en kalm. Op mijn gemak loop ik over de paadjes terug naar huis. Als ik bijna thuis ben, schiet me te binnen: De oplossing zit in mijn jaszak. Ik had net nieuwe medicijnen gehaald.
E is naar haar eerste behandeling geweest. In plaats van ontspannen, komt ze wat hyper terug. We praten, we lachen. Ik laat haar na de lunch even alleen.
Luuk en ik lopen langs Autohaas en nog een ander autobedrijf in de buurt, om eens te neuzen naar een mogelijk geschikt autootje voor hem. Hij heeft ook contact met Coen, die een dezer dagen met hem mee wil gaan naar een bedrijf in Klarenbeek. Vanmiddag zien we niet echt iets geschikts en we gaan via een supermarkt in Zuid terug naar huis.
’s Avonds begin ik in Sahara van Michael Palin. Ik pak het herlezen van series reisverhalen weer op. Iedere vijftien minuten moet ik het boek even wegleggen, maar het plezier in het lezen is er weer.

Dinsdag 31 december – Oudjaarsdag
Deze dag moet ik goed plannen in verband met mijn medicatie. Ik mag drie keer per dag een tablet oxazepam, als het echt druk in mijn hoofd is kan ik voor het slapen gaan een vierde nemen. Ik sta om acht uur op, neem mijn eerste en zorg ervoor dat ik om negen uur ’s avonds de vierde inneem.
Vanmorgen loop ik langs het kanaal naar de supermarkten. Heen gaat het goed; er staan wat jochies met piraatjes, dat is geen probleem. Op de terugweg gaat het mis; apies van een jaar of acht gooien met halve atoombommen. Huilend vlucht ik naar huis.
Eigenlijk wilde ik ’s middags nog weg, maar E neemt de boodschappentaak van mij over. In de middag is E even de hort op. Ik ga achter de pc zitten en schrijf de basis voor De schrijver (7). Komt-ie:

De schrijver bewoog zich voetje voor voetje door het donker. Het was al ver aan het eind van een middag en doodstil in het grote park. De schemering was overgegaan in duisternis en lichte regen dwarrelde neer. De wind was gaan liggen.
Er klonk geritsel onder de bladeren in de struiken. De schrijver keek, maar zag niets. Het was vast een vogel. Hij zuchtte en vervolgde tergend langzaam zijn weg.

Ik ben moe. Het leek zo goed te gaan, maar het gaat helemaal niet goed. Dacht ik nu dat het doodstil is hier in het park? In het park misschien wel, maar in mijn kop stormt het. Voor mij is het nooit doodstil. Altijd is er die genadeloze pieptoon in mijn hoofd.
‘Bas?’ vroeg De Vrouw van de week. ‘Je houdt je baard normaal altijd heel kort met de tondeuse. Dat heb je de laatste weken niet meer gedaan. Waarom is dat?’
‘Wil je de waarheid of mag ik ook liegen?’
‘De waarheid natuurlijk, schat.’
‘Ik heb er even geen zin in,’ loog ik. De waarheid was: ‘Ik durf het niet, want ik ben bang dat ik dan gelijk m’n hele kop kaalscheer.’
Heb ik al gezegd dat ik moe ben? Ik ben moe. Ik ben voortdurend moe. Ik heb hoofdpijn. Overal vind ik het koud. Mijn rug doet zeer. Ik wil dat het allemaal voorbij is. Maar dan? Laat mij hier maar lopen. Hier in het stille en donkere park. Moet je zien, de lichte regen is voorbij. Het is nu gewoon een flinke bui geworden. Wat is het hier heerlijk rustig. Uren zou ik hier kunnen zijn. Graag. Wat moet ik anders? Thuis zijn? Wat moet ik thuis?

Hoe ziet mijn dag eruit? Ik sta op, drink misschien een kop koffie en ga dan lopen. Soms loop ik langs een winkel en neem ik boodschappen mee. Dan is het middag. Als ik zin heb eet ik een boterham. Meestal niet. Ik heb nu al vier dagen niets gegeten en gedronken. Vaak ga ik weer naar buiten. Lopen. Lekker buiten lopen. Zo rustig. Het mooist is het als het regent. Dan is er geen hond op straat. Geen hond en ook geen baasjes. Helemaal niemand. Heerlijk. Aan het eind van de middag kom ik dan weer thuis. Dan maak ik eten. Ik zorg ervoor dat we laat eten en niet eerder klaar zijn dan een uur of acht. Want dan, wat dan? Ik ben te moe, kan geen energie en aandacht opbrengen om iets te lezen. Van de tv word ik gek, ik kan het niet volgen, het gaat me te snel, het is lawaai, vooral de schreeuwzenders (dat zijn ze allemaal), reclame en Duits. Het doet me zeer aan mijn oren. Achter mijn computer? Weg met dat ding, ik wil hem niet meer. In de afgelopen weken lukte het om maar een paar mailtjes te sturen. Ik kan ze tellen op één hand en dan houd ik nog vingers over ook. Wat moet ik ’s avonds? Muziek draaien? Als ik ernaar zou kunnen luisteren, zou ik dat het liefste doen. Maar ik kan het niet. En dus, ’s avonds na acht uur, ga ik zitten. Gewoon, zitten. Aan de keukentafel. Zitten. En wachten. Ik zit te zitten. Tot de tijd verstrijkt. Tot het elf uur is. Dan neem ik mijn slaappil en ga ik naar bed.

Het regent. Fijn. Eerder baalde ik altijd als het regende. Nu vind ik het heerlijk. Want als het regent, zijn er bijna geen mensen buiten. Of had ik dat al gezegd? Of gedacht? Zondagmorgen heel vroeg is ook mooi. Dan is het lekker stil. Net als nu. Maar wat hoor ik daar? Stemmen! Ik slenter een stukje verder door het park en ga met het paadje mee de bocht om. Ginds is een lantaarnpaal en ik zie drie jongens bij een bankje. Er staan twee bromscooters en een fiets. De jongens dragen petjes en capuchons met een bontkraagje. Ze roken. Een van de jongens zit op het bankje en is een sigaret aan het draaien. Ik kom dichterbij. De jongen haalt spul uit een plastic zakje en strooit iets op zijn hoopje tabak. Maar wat hoor ik nu? Uit een van de scooters komt lawaai. Het zal wel muziek zijn, maar het klinkt als lawaai. Het doet pijn. Pijn in mijn oren. Weg moet ik hier, en gauw. Ik huil en loop de jongens voorbij. Zo snel als ik kan. Dat is langzaam.

Een boodschapje doen, vroeger vond ik dat zo leuk. In een supermarkt, bijvoorbeeld. Nu niet meer. Als het niet hoeft, ga ik geen winkel meer binnen. Ik wil geen mensen meer zien.
Een paar dagen geleden moest ik wel. Zo snel als ik kon (en nogmaals, dat is langzaam) liep ik langs de schappen en zo gauw ik alles van mijn boodschappenlijstje had verzameld in mijn winkelwagentje, ging ik afrekenen.
Een medewerkster stond lege mandjes te verzamelen. Ze gooide ze met veel kracht in elkaar. Tegelijkertijd praatte ze met een collega, vier kassa’s verder. Het lawaai en geschreeuw deed me zeer in mijn hoofd. Ik stond op het punt om al mijn boodschappen op de band achter te laten en in paniek de winkel uit te vluchten. Maar iemand vroeg mijn aandacht.
‘Gaat het, meneer?’ Het was het meisje achter de kassa. Ze had een mooi gezichtje en prachtige rosse krullen.
‘Dank je,’ zei ik. ‘Er is iets niet goed met mij, waardoor ik voortdurend huil. Maak je om mij vooral geen zorgen.’
‘Wat vervelend voor u.’
Ik glimlachte door de tranen heen, legde de boodschappen terug in het karretje en rekende af.
‘Ik wens u het allerbeste, meneer.’
Het liefst wilde ik het kind aan mijn borst drukken en in haar oortje fluisteren dat het wel goed zou komen met de grote boze wereld. Maar ik geloofde niet eens dat het goed zou komen met mijzelf, laat staan met de grote boze wereld. Bovendien zat er een kassa en een band tussen haar en mij in.
‘Dat is lief van je,’ zei ik en zonder haar verder nog aan te durven kijken, duwde ik mijn grotendeels lege karretje de winkel uit.

Vorige week nog zei de huisarts dat het zo veel beter met mij gaat. ‘Ik zie dat wel eens anders bij patiënten in jouw situatie.’ O ja. Zwaar overspannen, dat was het. Totale burn-out. Maar het gaat helemaal niet beter. Het houdt niet op. Ik heb er genoeg van.
Vanuit het donker komt me iemand tegemoet lopen. Ik hoor gehijg. Het is een hardloper. Of nee, kijk. Het is een hardloopster: een jonge meid met blonde haren in een paardenstaart, met een mooi snoetje en met fijne lichaamsvormen in haar zwarte strakke sportpak.
Ik haal mijn schouders op en zucht. Eerder wilde ik nog wel eens wilde fantasieën hebben. ‘Zou ze ook zo leuk hijgen als ze bloot bovenop mij zit?’ Nu niet. Volgens mij is er iets mis met de bloedtoevoer naar mijn orgaan. Hoe lang is het geleden dat ik een ferme jongen had? Ik kan het me niet herinneren. Hoe lang is het geleden dat ik voor het laatst eieren kookte? Dat was zondag. Een paar dagen geleden is dat alweer. Het lijkt of het gisteren was. De tijd, ze glijdt door mijn vingers. Los zand is het. Regenen doet het nog steeds. Het hardlopende meisje is voorbij.

Ik doe nog een paar stappen verder en denk aan De Vrouw. De Vrouw, hoe zou het allemaal voor haar zijn? Zij heeft het ook niet gemakkelijk; ze zit met mij opgescheept. Ben ik nog wel de man op wie ze ooit verliefd was? Alle dingen die ik altijd graag deed en waar ik haar graag bij betrok, die doe ik niet meer. Geen verhalen schrijven, geen letter lezen, geen foto’s maken, geen muziek meer door de kamer, geen gesprek over mijn gedachten. In plaats daarvan zit ik meestentijds aan de keukentafel voor mij uit te staren. Is er nog iets aantrekkelijks in mij? Ik ben bang.
‘Mag dat ding weg?’ had ik vanmiddag aan De Vrouw gevraagd, terwijl ik op de keukenmuur wees. Er hing een tekening, gemaakt door de kunstenaar Simon Drost.
‘Als je dat graag wilt, mag dat natuurlijk.’
Ik stond op en haalde de lijst weg.
‘Zet hem maar achter de bank of zo.’
Ik deed het.
‘Waarom wil je hem weg hebben?’ vroeg De Vrouw voorzichtig.
‘Ik wil het niet meer zien.’ De tekening is een portret. Een portret van mij.
‘Waarom niet?’
‘Ik ben even niet meer zo trots op mijzelf.’
‘Om wat er de afgelopen twee dagen met je is gebeurd?’
Ik knikte en huilde maar weer.

Wat is dat? Wat komt er nu weer aan? Ik stop en draai me om. Wat krijgen we nou? Het is een auto. Een auto, godbetert, over het asfaltpaadje in mijn rustige park. Wat moet die hier? Wacht, die auto heb ik de afgelopen dagen wel vaker door de buurt zien rijden. Het is een zilverkleurige met op het dak een geel zwaailicht dat knippert. En een camera. Dat ding maakt foto’s of filmpjes. Opnames voor op internet, Earth Street View, weet ik veel. De auto toetert! Au, dat doet pijn. Vlammende pijn in mijn kop. Ik doe nog een stap opzij ook! De wagen passeert mij en ik zie de bestuurder uitgebreid met zijn smartphone in zijn poten. Het is godverdomme erg. Overal lopen of rijden de mensen met die telefoons in hun klauwen naar de schermpjes te kijken in plaats van naar elkaar. Ik wil een stuk asfalt uit de grond rukken en die door de achterruit van de auto heen keilen. Bukken lukt me nog wel, maar een stuk asfalt lostrekken gaat niet. Het zwaailicht verdwijnt de bocht om achter bomen en takken. De duisternis keert terug.

‘Ik ben het zo zat.’
‘Je moet naar binnen,’ zei De Vrouw. ‘Je staat hier nu al een half uur voor het huis in je shirtje in de regen. Je kunt hier niet blijven staan.’
‘Ik wil niet meer.’
Ze schrok en sleepte me naar de huisarts.
‘Ik wil mijn gezin niet meer in de weg zitten. Zij moeten verder; mij lukt het niet meer.’
‘Je hebt een terugval,’ zei de huisarts. ‘Dat is heel vervelend, maar het kan gebeuren. Het is ook niet erg dat het gebeurt. Je moet weer terugkrabbelen en daarvoor is het nodig dat je echt rustiger wordt in je hoofd.’
Nieuwe pillen.
‘Je moet drie maal daags een tablet nemen. Als je nou ’s avonds voor het naar bed gaan nog onrustig bent, dan neem je een vierde. Van mij mag je daar een beetje mee spelen.’
Nieuw! Het oxazepam-vlooienspel.

Ik schrik. Wat is dat daar tussen de struiken? Een lampje. Een flikkerend lampje. Roze fluorescerend. Het beweegt. Het maakt geluid. Het blaft! Stik, het is een hond. Wat is dit voor een idioterie? Een hond met een lampje in de halsband! Maar goed dat ik van de overheid niet in het bezit mag zijn van een dubbelloops jachtgeweer.
Met dat jachtgeweer kan ik ook … of nee, dat durf ik helemaal niet. Het liefst zou ik slapen, gewoon inslapen en dan niet meer wakker worden. Maar daarvoor heb ik veel te weinig pillen en ik weet niet of het zal werken en lukken. Bovendien moet ik ze zelf betalen. Over geld gesproken: een tijdje terug kwam de rekening van mijn bezoek aan de huisartsenpost op zondag. Daar was ik omdat ik bang was dat er in mijn hoofd iets niet goed was. Vijf minuten later stond ik weer buiten zonder dat ik geholpen was. Kosten blijken nu: vierentachtig euro. ‘Schat,’ zei ik tegen De Vrouw, die me de rekening liet zien, ‘volgende keer gaan we alleen nog naar de huisartsenpost als mijn hoofd eráf ligt.’
De hond is weer verdwenen. In mijn hoofd blijft de gedachte aan De Vrouw.

De Vrouw, mijn Liefste en mijn Alles, ze zegt steeds dat ze van mij houdt. Heel lief van haar, maar ik geloof er geen fluit van. Zo leuk ben ik niet meer. Zeker niet na vanochtend.
De Vrouw stond te koken en vroeg of ik de kookwekker op vijf minuten wilde zetten. Ik stelde het mechanische dingetje in en zette het naast mij op de keukentafel. Tik-tik-tik-tik. Ik ben moe. Tik-tik-tik-tik. Als ik moe ben, komen afzonderlijke geluiden mijn hoofd niet binnen als afzonderlijke geluiden. Tik-tik-tik-tik. Afzonderlijke geluiden zijn dan één soep van herrie, een lawine van lawaai. Tik-tik-tik-tik. Muziek is dan geen muziek. Tik-tik-tik-tik. Muziek is dan lawaai. Tik-tik-tik-tik. Het doet zeer in mijn hoofd. Tik-tik-tik-tik. Ik wil zó graag weer naar muziek luisteren, maar het kan niet. Tik-tik-tik-tik. Ik wil niet meer in de woonkamer zitten, want dan kijk ik steeds naar de wand met al onze mooie muziek. Tik-tik-tik-tik. Laatst had De Vrouw voor mij een mooi cadeau: een cd waarvan ze wist dat ik ‘m graag wilde hebben; het ligt al weken onbeluisterd naast de speler. Tik-tik-tik-tik. Mijn kerstcadeaus, twee mooie cd’s, zijn tot ver na Nieuwjaar ongeopend onder de kerstboom blijven liggen. Tik-tik-tik-tik. Ik wil zo graag, zó graag, maar ik kan het niet. Al weken, maanden niet. Tik-tik-tik-tik. De muziek, al meer dan veertig jaar mijn troost, mijn toevluchtsoord, mijn thuis. Tik-tik-tik-tik. Ik ben zo bang dat het niet meer goed komt met die geluiden en die muziek. Het is zo frustrerend. Het maakt me zo verdrietig, zo moedeloos, zo boos, zo ziedend, zo… Tik-tik-tik-tik. KEDAAAAAAANG! Het kookwekkertje spatte kapot tegen de muur. Ik stond op en pakte een schaar. Om mijn linkerpols zaten de bandjes die de toegangsbewijzen zijn geweest voor de festivals die we de afgelopen acht jaar hebben bezocht. Ik wilde ze niet meer zien. Wild knipte ik ze eraf, de binnenkant van mijn pols met de punt van de schaar bekrassend tot bloedens toe.
‘Bas! Wat doe je?’
De schrik van mijzelf. De schaamte. De paniek. De ontreddering. De wanhoop. De springvloed van tranen.

Hier is het weer licht. Het eind van het pad komt in zicht. Ik steek een brede straat over en ontwijk de grote plassen op het wegdek. In de plassen zie ik de grote kringen van de regen die nog altijd valt. Het is nog een klein stukje langs de huizen.
In de woonkamers zitten mensen achter schermen: de televisie, laptop, tablet of slimme telefoon. Nergens zie ik mensen met elkaar praten of naar elkaar kijken. Nergens. Ik wil ook nergens zijn. Ik ben een man van nergens, een man van nooit, een man van niets.
Misschien moet ik gewoon maar een tijdje weg, een tijdje alleen zijn. Sluit me ergens op of zo. ‘Heus, het zal wel weer beter gaan,’ zegt iedereen.
Het zal. Maar nu niet, nu niet en ik wil het nu. Het gebeurt niet nu. Ik ben alle hoop kwijt. Een bakker die niet bakt. Een slager die niet slaagt. Een lever die niet leeft. De schrijver die niet schrijft. Dit bestaan kan ik niet aan. Ik wil het niet meer. Helemaal niet meer.

De schrijver opende de voordeur van zijn huis. In het halletje hing hij zijn doornatte jas aan de kapstok en trok hij zijn bemodderde schoenen uit.
‘Dag schat,’ begroette De Vrouw hem. Ze zat in de woonkamer en sprong op uit de bank. ‘Waar was je nou?’
‘Wandelen.’ De schrijver liep door naar de keuken. Hij wilde zo min mogelijk in de woonkamer zijn. ‘Lekker buiten lopen. Het was zo heerlijk rustig.’
‘Ik maakte me heel erg zorgen.’
‘Zorgen? Waarom? Ik was gewoon een stukje lopen. Dat doe ik toch al weken? Een rondje om de vijver in het park.’
‘Normaal red je dat in een half uur of drie kwartier.’
‘Ja.’
‘Je bent meer dan drie uur weggeweest.’
‘O.’
‘Gelukkig ben je er weer. Hoe gaat het nu?’
‘Ik ben zo moe,’ zuchtte de schrijver huilend. ‘Ik ben alles zo moe.’
‘Het komt wel goed.’ Ze nam hem in haar armen.
‘Geloof jij het? Geloof jij het nog?’
‘Ik moet het geloven. En ik wil het geloven.’
‘…’
‘Wil je iets eten?’
‘Ik hoef niet.’ Nog een keer diep ademhalen. ‘Ik hoef niet meer.’
Nee, het ging even niet zo goed met de schrijver.

En dan:
Oudejaarsavond. Ik ben in de keuken en maak het eten voor morgen. Het schoonmaken van twee pompoenen kost me al anderhalf uur. De soep moet een uurtje pruttelen. Luuk en E kijken de oudejaarsconference. Dat moet natuurlijk op flink volume, dat vind ik ook. Ik doe daarom mijn gehoorbeschermers in en lees verder in Palin’s Sahara. Het is doodeng. Ik hoor heel ver weg wat gelach van mijn gezin en nog verder weg af en toe een plopje vuurwerk. Voor de rest ben ik overgeleverd aan de genadeloze pieptoon in mijn hoofd. Over beklemmende angst gesproken.
Om twaalf uur wensen we elkaar een gelukkig nieuw jaar. Ik huil. Durf niet naar buiten. Vanaf de slaapkamers heb ik aardig zicht op het illegale vuurwerk van de buren. Om half een lig in bed en slaap vrij snel in.

.

• • •
 

B-log: Hoe het allemaal begon (6) – 21-27 december 2013

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:05

Zaterdag 21 december
Ik doe mijn rondje boodschappen op de fiets.
Na de brunch gaan we naar het centrum. Even de V&D in, E moet iets ruilen. Dan naar de markt. Wacht, daar was toch kerstmuziek die uit de luidsprekers knalde? Inderdaad, die was er en die is er nog steeds. Kan ik snel weg hier? Nee, dat kan niet. We moeten wachten bij de kruidenman (ellenlang, normaal vind ik dat niet erg, maar vandaag wel). Achter ons staan de medewerkers van de bloemenkraam te schreeuwen. Het doet zeer in mijn hoofd. Alles doet zeer in mijn hoofd. Ik kan me niet concentreren. Als E iets wil zeggen of vragen, reageer ik kribbig. Ik baal, vooral van mijzelf. Ik wil weglopen, maar ben aan de beurt. Ik weet niet meer wat ik nou moest halen, koop de helft nog niet en wil naar huis. Vluchten.
Pff. Thuis. Eindelijk rust. Nee, er zou bezoek komen. Nou, vooruit. Niet te lang.
‘Wat is er nou precies?’ vraagt mijn vader.
‘De dokter noemt het zwaar overspannen.’
‘Ja, dat had ma ook. (Voeg hier een lang verhaal over mijn moeder in.)’
Normaal gesproken zou ik het niet erg hebben gevonden. Ik ben gek op mijn vader. Hoe langer zijn eigen verhalen, hoe beter. Maar nu lukt het me niet om enthousiast voor hem te zijn. Hoe graag ik ook wil.
Als hij is vertrokken, ga ik een rondje lopen. Niet dat het helpt.
Ik eet slecht. ’s Avonds zit ik aan de keukentafel. Ik zit en krijg een huilbui. Oei. Het gaat niet goed.

Zondag 22 december
Vroeg op. Ik doe een rondje Kanaalpark, maar word er niet rustiger van. Ik maak brunch, maar kan zelf niet eten.
‘Was het toch te veel, vrijdag?’ vraagt E.
‘Nee, vrijdag was het juist perfect,’ vertel ik snikkend. ‘Het was gisteren. Dát was te veel.’
’s Middags een nieuwe poging: ik loop langs het grindpad van Kanaal Zuid, stukje Landdrostlaan, paadje Matenveld. Nog altijd ben ik niet rustiger. En wat krijgen we nu in mijn hoofd? Het is een gedachte. De gedachte is: ‘Ik wil niet meer.’
Avondeten lukt niet. E heeft Chinees gehaald voor Luuk en zichzelf. Ik zit aan de keukentafel en ik zit. Ik zit tot half elf en dan ga ik naar bed. Even slaap ik, maar ik ben ook snel weer wakker.

Maandag 23 december
De wekker staat op acht uur. Ik sta op, ga naar beneden en zet koffie. Ik kan geen ontbijt naar binnen krijgen. De koffie laat ik staan.
Iets voor half tien loop ik de deur uit en pak ik de bus naar Arnhem. In mijn tas zit een papier met daarop mijn aantekeningen: mijn verhaal wat er is gebeurd, wat volgens mij de oorzaken zijn en wat ik nodig heb. Met pen schrijf ik erachteraan een lijstje met de gedachten van vanmorgen: ‘Ik ben moe. Ik heb hoofdpijn. Overal is het koud. Mijn rug doet zeer. Ik wil dat het lawaai ophoudt. Iedereen zegt dat het beter gaat, maar het gaat helemaal niet beter. Ik ben bang dat het nooit meer beter wordt. Ik ben alles zo moe. Ik wil niet meer. Ik wil mijn gezin niet in de weg zitten. Zij moeten verder; ik niet. Misschien moet ik een tijdje weg. Een tijdje alleen zijn. Sluit mij maar op.’
Ik ben op tijd in Schaarsbergen en moet wachten in de hal van het Centraal Bureau. Er komen bekenden langs, maar ik wil ze niet zien. Dan word ik door de bedrijfsarts opgehaald.
Op zich kan ik mijn verhaal goed doen. Hij heeft al snel door wat er speelt. ‘Een loopbaantraject,’ concludeert hij. ‘En het is belangrijk dat je snel weer terug aan het werk bent. Voor een paar uur per dag of per week. Korte, afgeronde taken.’
Klinkt leuk, maar ik voel druk. Ik heb ook nog ondersteuning nodig. Blijkt dat de organisatie daar niet meer zo makkelijk in is om die te betalen. Volgende week, 30 december, is de nieuwe afspraak. Dan maken we een probleemanalyse, vervolgens stelt de bedrijfsarts een plan van aanpak op en bespreekt dat met mijn leidinggevende.
Ik hoop dat ik alles goed heb kunnen volgen en sta ietwat verward en overdonderd weer buiten. Onderweg naar huis schiet me muziek door mijn hoofd. Stukjes van de plaat Benefit door Jethro Tull en fragmenten van Camel’s The Snow Goose.
Pas om drie uur ben ik weer thuis. Ik bel mijn leidinggevende en vertel wat ik heb meegekregen van het gesprek vanmorgen. ‘Terug naar de werkvloer,’ vraagt hij. ‘Zie je ertegenop?’ Ik heb gemengde gevoelens. Aan de ene kant wil ik dat dit allemaal voorbij is en dus graag aan de slag; aan de andere kant weet ik dat het op dit moment helemaal niet goed met me gaat en ben ik er nog lang niet aan toe. Hij zegt: ‘Ik hoop dat je de feestdagen niet gaat zitten piekeren en ook een beetje kerst kunt vieren.’ Ik heb het voorgevoel dat dát niet gaat lukken.
Door de regen loop ik nog even voor wat boodschapjes. Terug thuis kan ik geen hap eten.
De rest van de avond zit ik aan de keukentafel.

Dinsdag 24 december
Ik zou met Luuk naar Klarenbeek fietsen of naar Autohaas lopen, om eens te neuzen voor een auto. Het gaat niet. Ik huil. ‘Ik ben zo moe.’ ‘Ik ben het zo zat.’ ‘Ik wil jullie niet in de weg staan.’ ‘Ik wil niet meer.’ E vraagt of ik naar de huisarts wil. Ik haal mijn schouders op. Voor mijn part; mij kan het niet meer schelen.
Ik ga buiten voor het huis staan. In mijn shirtje. In de regen. Huilend. ‘Dit kan zo niet,’ zegt E en ze sleept me naar binnen. Drie kwartier later zitten we bij de huisarts.
‘Je hebt een terugval,’ zegt ze enigszins verbaasd. ‘Dat is vervelend, maar het kan gebeuren.’
E vertelt wat ik heb gezegd: ‘Ik wil niet meer.’
‘Je moet rustig worden in je hoofd.’ Ik krijg Oxazepam voorgeschreven.
Thuis is er lunch, maar ik hoef niets. Ik ga ’s middags een rondje lopen, het lijkt erop dat ik wat kalm word. E heeft avondeten, maar ik kan niet eten. Wel kan ik wat praten en ik haal de eerste cadeautjes onder de kerstboom vandaan. Het zijn drie kookwekkertjes die ik een week terug had gekocht.
Na het eten zit ik aan de keukentafel. Ik merk dat geluid heel vervelend mijn hoofd binnenkomt. De televisie moet nu echt zacht, zodat ik het niet hoor als ik in de keuken zit. Vooral de schreeuwzenders (dat zijn ze onderhand allemaal) zijn erg, maar ook reclame en … Duits.
Ik zit te zitten en ga op tijd naar bed..

Woensdag 25 december – Eerste Kerstdag
Het is Eerste Kerstdag. Normaal ben ik als eerste op. Nu niet. E is in de keuken al bezig met voorbereiden van hapjes. Ik ga aan de keukentafel zitten. Wil ik koffie? Nee, ik wil geen koffie. Ik wil niets. Ik wil zitten. Hier, aan de keukentafel. Niet in de woonkamer, want daar is de kast met boeken die ik niet kan lezen en muziek die ik niet kan beluisteren. Daar wil ik niet zijn. ‘Wil je zo’n kookwekker op tien minuten zetten?’ is de vraag. Ik doe het. Getik. Getik aan mijn hoofd. Ik wil zo graag muziek horen, maar hoor alleen getik. Het is lawaai. Ik word verdrietig, het geluid doet me pijn, ik word wanhopig en boos. Ik smijt de kookwekker van mij af door de kamer. Hij spat tegen de muur in stukken uiteen. Ik barst in een grote huilbui uit. Tien minuten lig ik over de tafel. Dan wil ik in paniek naar buiten. E houdt me tegen. Eerst rustig worden. Ik ga aan tafel zitten. Na een kwartiertje sta ik op en pak een schaar. Om mijn linkerpols zitten de bandjes die de toegangsbewijzen zijn geweest voor de festivals die we de afgelopen acht jaren hebben bezocht. Ik wil ze niet meer zien en knip ze eraf. Het gaat wild, aan de binnenkant van mijn pols. Ik maak diepe krassen op mijn huid, tot bloedens toe.
Lunchen kan ik niet. ’s Middags neemt E me mee naar buiten. We lopen een rondje door het Kanaalpark, maar het werkt niet. Zij loopt te snel en ik weet niet eens waar ik ben.
Het kerstdiner blijkt eenvoudig, maar ik eet toch niet.
Na het eten vraagt E of ik even mee het journaal kijk. Vooruit. We zitten samen op de bank. Ik volg het nieuws met moeite. Daarna komt er reclame, die doet zeer in mijn hoofd. Aansluitend begint een natuurdocumentaire. De dierengeluiden zijn afgrijselijk lawaai. Ineens is het me te veel. Ik sta op en ga huilend in de keuken zitten. Daar valt het geluid mee. Na een tijdje ben ik rustig. De rest van de avond zit ik. Gewoon, zitten.

Donderdag 26 december – Tweede Kerstdag
Om half negen glijd ik uit bed. Zowaar, ik kan een kop koffie drinken. Nog voor half tien sta ik buiten. Ik breng wat plastic naar de container en loop door naar het Matenpark. Een rondje om de vijvers. Het is er heerlijk rustig en ik loop op mijn gemakje. De rust in mijn hoofd keert ook weer. Ik probeer terug te halen wat er de afgelopen twee, drie dagen allemaal is gebeurd, ben het me maar half bewust. De buitenlucht doet me goed.
Als ik bijna bij huis ben, haalt E me plots in. ‘Waar was je nou?’
‘Gewoon. Een rondje lopen. Daar word ik rustig van. Doe ik toch vaker?’
‘Ik maakte me heel erg zorgen. Waar ben je helemaal geweest?’
‘Rondje door het Matenpark. Om de vijvers heen.’
‘Daar doe je normaal toch een half uur of drie kwartier over?’
Het blijkt bijna één uur te zijn. Binnen neem ik een kop koffie. Dan gaat de deurbel. ‘Dat zal Marja zijn,’ zegt E. Ik snap het niet. Op Tweede Kerstdag? ‘Ik maakte me zo zorgen, dat ik allerlei mensen heb gebeld om naar je uit te kijken.’ Ach, zo.
Halverwege de middag zet ik een brunch klaar. Zelf kan ik één half broodje naar binnen krijgen. In de middag loop ik een rondje Kanaal, moet wel beloven dat ik niet zo lang wegblijf als vanochtend.
Ik voel me opgelucht en kalm. Ik kan zelfs een soort kerstdiner maken: taartjes gevuld met knolselderijpuree en paddenstoelen, lamsbiefstukken.
Na het eten ben ik heel moe. Ik zit aan de keukentafel. Waar anders?

Vrijdag 27 december
We hadden met de huisarts afgesproken dat we vandaag contact zouden hebben over hoe het met de medicatie gaat. Vanmorgen loop ik door de stromende regen toch nog een rondje. Na de lunch belt de huisarts: ik moet de oxazepam blijven slikken, daarnaast is het advies om een behandelaar, een psycholoog te zoeken. Ik vraag me af: wat is mijn vraag?
In ieder geval zeg ik de afspraak met de bedrijfsarts voor 30 december af en geef dit ook door aan mijn leidinggevende. Hij reageert snel: hij snapt het wel.
Ook in de middag nog even naar buiten. Het wordt weer rustig. Maar na het eten ’s avonds dingen doen, zit er niet in. Ik zit wel aan de keukentafel en wacht tot het bedtijd is.

• • •
 

B-log: Hoe het allemaal begon (5) – 14-20 december 2013

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:04

Zaterdag 14 december
Mijn oudste broer komt even op koffiebezoek. We zouden gisterenavond naar het concert van Claw Boys Claw in Gigant gaan, maar dat lukte me echt niet. Net als vanavond naar Kayak. Hij is wel geweest. Het was best aardig, maar ik merk wel dat ik niet echt iets heb gemist. We spreken verder over muziek, over vroeger, over Orden, over werk en over niets. Leuk dat hij er was.
E gaat ’s middags naar een wijnproeverij. Ik blijf thuis. Ik mag niet drinken en heb al geen vier weken alcohol gehad. Ik heb er ook geen zin in. Ik mis het niet eens. De lampjes die E vanmorgen heeft gekocht, heb ik zo in de boom. Daarna kan ik veel werken aan de serie De schrijver. De eerste zes afleveringen zijn zo goed als klaar, de achtste is ook al bijna af en nummer zeven, daar moet ik nog op broeien. Komt wel. Vast.
Om 18.00 uur haal ik E op bij de wijnproeverij. We willen met Plonia naar restaurant Het Oude Loo. Die zit echter vol en we belanden uiteindelijk in eetcafé Pardoes aan het Caterplein. Het is er heel rustig en niet lawaaierig. Maar liefst anderhalf uur kan ik het uithouden. Dan rijd ik in mijn eentje terug naar huis.

Zondag 15 december
Dagje rustig aan, zo na een ‘drukke’ zaterdag. E heeft de rest van de boom opgetuigd.

Maandag 16 december
Een ochtend alleen. Ik fiets naar de markt om mandarijnen en kaas te halen. Tot mijn grote schrik zijn er luidsprekers bevestigd op het stadhuis. Uit die luidsprekers klinkt kerstmuziek: lawaai! Ik weet niet hoe snel ik weer weg moet. Bij verschillende andere winkels in het centrum (Xenos/Blokker/V&D) koop ik kerstcadeautjes: kookwekkers in allerlei soorten en maten. Op onze combioven zit er eentje, maar die geeft geen geluid meer. En dat mechanische dingetje begaf het van de week.
Ook even naar de Lidl voor de beruchte Britse kaasplank: cheddar, stilton, weynesdale met cranberry’s, en red leicester.
Rest van de middag regent het en loop ik.

Dinsdag 17 december
Ik ben weer bij de dokter, alleen.
‘Mooi om te zien dat het goed gaat. Fijn dat je van de bijwerkingen van de medicatie af bent en dat de andere slaappillen goed werken. Ik laat je even los en zie je na de feestdagen in januari weer terug.’
In de middag wandel ik via Matenhorst en [hoe heet die weg langs de Americahal?].
Als ik net thuis ben, belt mijn leidinggevende. Hij vindt dat ik goed bezig ben en dat ik zo snel al helder heb waar het allemaal vandaan komt. Hij gaat een afspraak met de bedrijfsarts regelen.

Woensdag 18 december
Tijdens het lopen bedenk ik: ik wil mijn oude LP’s luisteren. Ik kan het niet, nog niet. Ik moet alleen zijn en me goed concentreren, dan zou ik het misschien kunnen. Niet te snel, ik moet niet te snel willen. Het komt, het komt. Maar niet nu. Toch verlang ik naar muziek. Plots zitten er melodieën en platenhoezen van Gandalf in mijn hoofd. Maar wat waren ook weer de titels van die zes LP’s en twee cd’s die ik van hem heb? Werk van Gandalf, wat zou ik dat graag willen horen. En Vangelis, dat soort spul.

Donderdag 19 december
De Vrouw heeft het er moeilijk mee. Niet alleen met mij, maar met alles. Ze is nu even de spil van het gezin. Dat was ze altijd al, maar er komt nu nóg meer op haar schouders. Dat trekt ze even niet. Ze gaat vanmorgen naar de dokter voor advies en wordt doorverwezen naar iemand, met wie ze gelijk een afspraak maakt voor maandag 30 december.
Voor het eerst sinds vrijdag 15 november ga ik weer naar de fysio. Ik zit in het staartje van een slijmbeursontsteking in mijn linkerschouder. De afgelopen tijd heb ik nauwelijks kunnen of willen oefenen. Toch gaat het al wel wat beter, ook al moet ik wel uitkijken voor een vastzittende schouder. Over twee weken ziet ze me weer.
’s Avonds komt Peter spontaan op bezoek. Het is prima, het is rustig, het is fijn. Peter is een schat die me niets oplegt.

Vrijdag 20 december – Ensemble Insomnio in Amsterdam
Vanochtend fiets ik met E mee naar het ziekenhuis. Zij heeft vorige week een mammografie gehad en krijgt nu de uitslag. Alles is gelukkig oké; ze is weer een jaartje schoon.
Opgelucht rijden we naar het station. Rond 12.00 uur komen we aan op het Centraal Station in Amsterdam en nemen we tram 24 naar de Aalbert Cuyp. Daar ergens nemen we koffie en een lunch. ‘Wil je nog even naar Concerto?’ vraagt E en ik weet dat ik van haar houd.
We wanden door de Utrechtsestraat. Ik kan uren in Concerto zijn, maar E lukt het niet om zo lang te staan. We kopen Frank Zappa’s Road Tapes, Yes’ Close To The Edge in de nieuwe mix van Steven Wilson en het nieuwe album van Mayra Andrade Lovely Difficult. In een café schuin tegenover nemen we iets te drinken. Ik bekijk mijn aankopen en: de Road Tapes is faut! Het is deel 1 en ik wil deel 2. Deel 1 heb ik al. Snel ga ik terug; ruilen is gelukkig geen probleem.
Via een pub op het Rembrandtsplein wandelen we naar het Spui en de Nieuwezijds Voorburgwal. We eten bij een steakhouse. Dan is het nog maar een klein eindje naar het Muziekgebouw aan ’t IJ.
Er zijn intromuziekjes in de foyer. Ik kom er niet uit of dit nu muziek is of herrie. Mijn hersenen verwerken geluid momenteel anders, dus mijn mening telt niet. We gaan de grote zaal in en vinden de beste plekken: vooraan in het midden van het balkon. Schitterend uitzicht en geluid.
Het Ensemble Insomnio vertolkt Frank Zappa’s The Yellow Shark. Potver, wat mooi en goed. Wat zit er toch veel humor in deze muziek. Het scherm met beelden/filmpjes boven het podium vind ik te veel afleiden, maar het lukt me om mijn concentratie en aandacht bij de muziek te houden. Dit is echt prachtig. Als ik thuis ben, moet ik toch snel eens de plaat uit de kast halen.
Na het concert ontmoeten we in de mensenmenigte Hoeheetieookweer (Rob?) (Het is Wim!) en later ook Eric. Helaas kunnen we niet lang blijven kletsen; we willen de trein terug halen. Dat lukt. Om 11.40 uur zijn we terug in Apeldoorn. Ik ben heel moe, maar het voelt goed.

• • •
 

B-log: Hoe het allemaal begon (4) – 7-13 december 2013

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:03

Zaterdag 7 december
E is de hele dag weg. Ze is vrijwilliger bij het project ‘Help-portret’.
Ik doe wat boodschapjes en zowaar, ik kan achter de computer zitten. Verhip, we hebben nog geen Office-pakket. Dan maar in Wordpad. Geen probleem. Ik typ de vele ideeën en invallen die ik de afgelopen weken in mijn hoofd heb verzameld. Het is de eerste opzet voor de serie De schrijver. Al flink wat fragmenten leg ik vast.
Luuk en ik eten samen. Dan is het 20.00 uur. Auke viert vanavond zijn verjaardag. We gaan naar zijn feestje. E komt rechtstreeks erheen. Als ik binnenkom, blijkt zij er ook net te zijn. In de kamer zijn veel mensen (twaalf ongeveer). De radio staat aan en men praat door elkaar. Iemand vraagt hoe het met mij gaat. Ze heeft gehoord dat ik ziek ben. Ik vertel over hoe eng geluid mijn hoofd binnenkomt. ‘Maar vind je het dan wel leuk om hier te zijn?’ is de vraag. ‘Nee,’ is het antwoord. Uiteindelijk kan ik er net een uurtje zijn. Dan moet ik weg. Het regent, maar dat is neit erg.

Zondag 8 december
Na mijn ochtendwandeling en de brunch, gaan E en Luuk kijken naar de dvd van de film De Marathon. Ik kijk mee, maar kan het helemaal niet volgen.
Dan, na het avondeten, om een uur of acht, gaat E de film The Hobbit kijken. In vol surround-bioscoopgeluid. Ik zit in de keuken aan de tafel en het lawaai doet me pijn aan mijn oren. Ik moet weg. Ik ga huilend naar bed.

Maandag 9 december
Eindelijk doe ik vanmiddag wat ik al weken gepland heb. Ik spring op de fiets en rijd naar Orden. Daar maak ik een wandeling door de buurt en de straten waarin ik ben opgegroeid. Ook loop ik door een stuk van het Orderbos.

De schrijver (6)

De schrijver bleef voor het huis staan kijken. Kijk nou, de voordeur zat er nog in. Het was een zware hardhouten eiken deur met een dwarsbalk halverwege en daarboven en onder een raam erin. Op die dwarsbalk zat aan de linkerkant de grote vierkante deurknop met daarin de twee om elkaar heen zwemmende vissen uitgesneden. In het portiek zat links nog een voordeur: die van de buren. Het was de deur die meneer Engelenburg altijd zó hard in het slot liet vallen, dat in het ouderlijk huis van de schrijver de ramen in de sponningen trilden.
De schrijver knipperde met zijn ogen. Gelukkig kwam hij niemand tegen.

Ik had mijn fiets gestald op het Ordenplein, tegen de snackbar aan. Aan de achterkant (voor ons was het de achterkant) verliet ik het kleine winkelcentrum. Er stonden containers en er klonk lawaai. De bouwactiviteiten waren in volle gang. Over niet al te lange tijd zou het nieuwe plein klaar zijn en ging dit oude tegen de vlakte.
Ik liep naar de hoek van de Laan van Orden met de Germanenlaan en Rembrandtlaan. Hier was de levensgevaarlijke oversteek waar mama altijd zo voor waarschuwde. Nu was er in geen velden of wegen een auto te bekennen.
Het gebouw van de Rabobank leek ongeschonden, maar het heette nu Pluspunt. Iets verderop stond het woonhuis dat bij de wasserij hoorde leeg. Uren kon ik kijken naar de modeltrein die uit een gat in de gevel tevoorschijn kwam en over de rails tussen de planten in de voortuin door slingerde. Van die voortuin was niet veel meer over. Van de grote achtertuin helemaal niets meer. Er was een heel nieuw woonblok gebouwd en het gebouw van de oude wasserij was jaren geleden al afgebroken.

Het tankstation was ooit een Mobilpomp, maar nu werd er een ander benzinemerk verkocht. Zouden ze mama’s sigaretten nog in het assortiment hebben? Ik durfde niet naar binnen te gaan en te vragen om een pakje Belinda met filter.
Bij de verkeerslichten moest ik wachten. Ik keek naar rechts en zag de gebouwen van de Koning Willem III-kazerne staan. Vroeger waren die verscholen achter bomen en struiken; nu waren ze volledig te zien. Het licht werd groen. Ik stak over en liep rechtdoor de Ordermolenweg in. Al jaren had je hier rechts een serie seniorenhuisjes staan. Daarvoor lag het lange tijd braak en daarvoor weer stonden er de houten lokalen van Prot. Chr. Basisschool De Bron. Hier had ik de eerste anderhalf jaar van de lagere school doorgebracht, bij juffrouw Karreman in de klas, tot de school verhuisde naar nieuwbouw aan de Morinistraat. Naast de seniorenwoningen had je nog altijd de Permekestraat. Daar woonde Yvonne. Ik ging linksaf. Dit was ‘m.

Allemachtig, wat was de Govert Flinckstraat een klein benauwd straatje. In mijn beleving was het een koninklijk ruime straat met fikse voortuinen. Na een paar stappen al had ik aan mijn rechterhand het Jozef Israëlplantsoen bereikt. Ik bekeek het. Vroeger kon ik hier verdwalen, maar het was nu niet meer dan een paar vierkante meter gras met een enkele struik erop en een paar huizen eromheen.
Ik slenterde verder door mijn zo vertrouwde straat. Al snel was ik bij het laatste huizenblok aan de linkerhand vóór de Pieter de Hoochlaan. Paula woonde in de hoekwoning op nummer 33, ernaast op 35 de familie Engelenburg en daarnaast weer, daar was het.

Alle tijd had ik om hier rond te kijken. Ik moest dan ook wekenlang volledige rust houden. ‘Zwaar overspannen,’ had de huisarts gezegd. ‘Totale burn-out.’ Wat moest ik al die tijd doen? Ik kon geen muziek aan mijn kop verdragen en kon me al weken niet concentreren op teksten om te lezen. Televisie interesseerde me ook niet; het meeste geluid dat eruit kwam vond ik lawaai. Wat deed ik dan wel? Zitten aan de keukentafel en lopen. Dat lopen, daar werd ik wel rustig van. Toen ik na drie weken zo ongeveer alle buurten, straten en paadjes in mijn eigen woonwijk al meerdere keren had bewandeld, wilde ik eens in een ander deel van mijn woonplaats gaan kijken.

Ik stak de Pieter de Hoochlaan over en kwam nu in het stille stuk van de Govert Flinckstraat. Het was het geasfalteerde deel van de straat en ik had hier ooit mijn rolschaatsen versleten. Eerder leek het altijd een eindeloos lang stuk weg, tot aan de bocht. Het bleek nu nog geen tweehonderd meter te zijn. Links had je de Jacob Marisstraat. Daar woonde Jeroen. Rechts zag ik het eerste veld. Hier organiseerde de speeltuin iedere zomer Jeugdsport Orden. Ik deed mee met voetballen. Speeltuin Kindervreugd zelf lag een halve kilometer verderop. Voor de zomerse sportactiviteiten voor de jeugd maakte men gebruik van de drie velden die hier langs de Govert Flinckstraat en Pieter de Hoochlaan lagen. Ik bekeek het eerste veld. Er stonden blauwmetalen goals zonder net. Wat was het een klein veldje. Zou je nog via een bruggetje naar het erachter gelegen grote veld kunnen? Op het veldje schopte papa de bal het hoogst van de hele wereld.
Hier links, tegen de zijgevel van het blok eengezinswoningen aan, stonden nog altijd dezelfde prikkelstruiken, leek het wel. Vaak kwam onze voetbal erin terecht, dus dan moest ik er doorheen om ‘m terug te vinden. De struiken zagen eruit of ze pas waren onderhouden en op hoogte geknipt. Ze waren kaal en lichtbruin, de bodem was dor en droog.
Iets verder bevond zich aan mijn linkerhand de Van Miereveldstraat. Alja woonde daar en een paar huizen daarnaast Bert.

De bocht in de straat was een heel scherpe. Grappig, op de hoek stond een paal met daarop twee bordjes dwars op elkaar. Het ene wees in de richting vanwaar ik kwam en zei: ‘Govert Flinckstraat’; het andere dat in de richting van het Orderbos wees zei óók ‘Govert Flinckstraat’. Ik kwam nu in het héél stille stuk. Moet je zien, hier links had je nog altijd een hondentrainschool. In de bomenrij die de afscheiding vormde tussen de straat en het weiland, hoorde ik gekwetter van vogels. Het waren tientallen vinken en koolmezen.
Aan mijn rechterhand zag ik de oude kleine vrijstaande huisjes staan. Ze leken me wat vervallen, maar waren nog altijd bewoond. Ze stonden op een mooi rustig plekje, zo onder de bomen.

Na het laatste huis lag Het Bos Van Meneer Vos. Eigenlijk heet het Bronpark, meende ik. Wij noemden het thuis Het Bos Van Meneer Vos. Meneer Vos woonde hier ergens in de buurt, waar wist ik niet, en hij was de eigenaar van de Vivo-supermarkt aan de Aalbert Cuyplaan en van dit bosje. Zou hij nog leven? Vast niet.
De grote kuil met de poel vol bruin water was er nog altijd. Het paadje eromheen ook. Er stond een bordje. ‘Rode beek’, zei het. Onzin, het is Het Bos Van Meneer Vos. Vanuit de poel liep een klein stroompje. Een bruggetje ging eroverheen. Ontelbare keren had ik hier rondgecrost en ik had mijn fiets er nogal eens kaduuk gereden.

Ik liep het paadje verder langs de beek en moest door modder en tussen struiken door. Nu kwam ik bij het derde veldje. Stik, het derde veldje was een achtertuin van een huis geworden. Er stonden wel picknicktafels. En wat was het veldje klein! Tijdens Jeugdsport Orden speelde ik hier korfbal; hoe heeft dat ooit gekund?
Het tweede veld, het grote veld, was een hondenuitlaatplaats geworden. Zou dat bruggetje naar het eerste veldje er nog zijn? Het was er nog. Durfde ik eroverheen? Ik durfde het en niet veel later stond ik weer op de Govert Flinckstraat.

Ik liep terug naar de Pieter de Hoochlaan en sloeg die links in. Hoeveel huizen stonden er hier links? Even tellen. Een, twee, kijk, het huis van René de Boer is weg. Het was een klein wit boerderijtje. Meneer De Boer was een oude, kleine man met een kromme rug die altijd klompen droeg en een alpinopet. Hij verzamelde schillen met zijn kar en reed met een trekker en een heel oude auto. Zijn zoon heette René. Als je langskwam en iets lelijks tegen hem riep, bekogelde hij je met vers geraapte kippeneieren. In het weitje naast de boerderij stonden altijd geiten. Nu stond het wilde gras er tot aan mijn middel.
Aan mijn rechterhand stopten de vrijstaande huizen en begonnen de twee rijtjes. Hier ergens woonde Marloes, de mooie welpenleidster. De Pieter de Hoochlaan kwam met een bocht uit op de Ordermolenweg. Ik sloeg opnieuw linksaf en bereikte nogmaals Het Bos Van Meneer Vos, maar nu vanaf de andere kant. Rechtdoor ging ik en de Ordermolenweg werd onverhard.
De manege was er nog. Een stuk of tien paarden, groot en klein, stonden in de blubber. Het ellenlange grindpad legde ik in minder dan vijf minuten af. Hoog boven mijn hoofd hoorde ik ganzen vliegen. Ik zag ze niet door de grijze sluierbewolking in de lucht, maar aan het gegak wist ik dat ze er waren.

Vlak voor de spoorwegovergang ging ik rechtsaf het bospad in. Wacht. Waar was het bos? En waar is het huis dat hier links langs het spoor stond? Het was weg. De blokhutten stonden er nog wel. Het pad boog naar links en liep langs de voetbalvelden van Victoria Boys. Er waren ooit bomen langs het pad, nu niet meer. Vlak voorbij de velden kon ik rechtsaf het bos in. Hier was het. Het bos. Het Orderbos. Ik hoorde geruis dat luider werd. Voor mij, een paar honderd meter verder, zag ik tussen de kale bomen door een trein langskomen. Het bos was niet zo groot als het vroeger altijd leek.
Ik bleef even staan. Hier was toch ook de motorcrossbaan? Er was nog wel een open plek, maar van het circuit zag ik niet veel meer. Ooit heb ik hier Ton van Heugten zien winnen op z’n motor met zijspan. Hoe heette zijn bakkenist ook weer?

Ik wilde verder en liep in de richting van De Sprengen. Althans, wat wij altijd De Sprengen noemden. Op zondag namen onze ouders ons vaak mee voor een wandeling in het Orderbos. De Sprengen waren een geliefd rustpunt. Hier ergens moest het toch zijn? Kijk, daar had je een hele pluk sparrenbomen bij elkaar, daar zou je het hebben. Ik herinnerde mij dat de oevers van De Sprengen waren begroeid met sparrenbomen. Hier dus. Nee, hier was het niet. Iets verder dan?
Ik liep een heuveltje op en weer af. Verroest, wat was dat daar nou? Op een grote open plek zag ik diepe geulen die met elkaar waren verbonden. Helemaal onderin iedere geul stroomde water. Waren dit De Sprengen? Maar waar waren de sparrenbomen dan gebleven? Wacht, mijn grote broer had een paar jaar geleden verteld dat hij eens was wezen kijken en dat de bomen waren weggehaald.
De boomstronken stonden er nog wel. Het waren er tientallen en allemaal wezen ze erop dat de sparren heel groot en dik waren geweest. Er was een houten afscheiding om het terreintje geplaatst. Ginds was een hek dat open kon. Was het toegankelijk of afgesloten? Ik liep erheen. Het bleek open.
In het midden was nog altijd een klein veldje dat in een punt toeliep, daar kwamen De Sprengen bij elkaar en liepen ze als een grote beek verder het bos in, langs het spoor in de richting van de bebouwing. Op het veldje speelden we met elkaar. We voetbalden en deden stand-in-de-mand. Vaak rolde de bal onder de bomen door naar beneden en moesten we erachteraan klauteren om hem uit het water vissen.
Langs het hek stond een bordje: dit hier heette de Orderbeek. Lulkoek, het zijn De Sprengen en daarmee uit.

Ik vond het grote pad en volgde het net zo lang totdat het verharde weg werd. Dat was minder lang dan ik had gedacht. De oude politieschool stond leeg. De verharde weg heet de Kleiberg. Hier gleden we in de winter met de slee naar beneden. Als ik het nu zou fietsen, zou ik bij moeten trappen, zo weinig was de helling.
Rechtsaf liep ik, de Berghuizerweg op. Als je linksaf zou gaan, zou je om de Koning Willem III-kazerne heen gaan. ‘Een rondje langs de kazerne,’ dat duurde vroeger uren. Ik denk dat je het nu binnen een halfuur redt.
Toen de bomen rechts van de weg ophielden, zag ik de ingang van Fikkieboys en ik dacht terug aan mijn glansrijke carrière bij de voetbalclub. Dat duurde niet zo lang, want ik had nauwelijks één enkel seizoen bij de E’tjes gespeeld. Snel keek ik links. De damherten bij de ingang van de kazerne hadden plaatsgemaakt voor geparkeerde auto’s. Ook geen gezicht. Maar moest je hier eens zien, hier weer rechts: kale velden. Hier stonden toch huizen? Oude boerderijen toch? Ze waren er niet meer.

Ik ging linksaf het paadje van de Tooropstraat in en liep langs de straatjes en pleintjes waar ik op donderdagmiddag de krantjes voor de katholieke kerkgangers rondbracht. Die krantenwijk was een hele toer, want het waren er in de goede tijden wel dertien. En dan moest je het exemplaar voor ons eigen gezin er nog aftrekken. In de Tooropstraat moest ik bezorgen op nummer 12. Daar woonde Martin, zoon van de visboer. ‘Mijn vader verpakt de vis altijd in jouw krantje,’ zei Martin vaak.
Terug op de Ordermolenweg. Waar was het huis van de tweeling Cora en Annette uit mijn klas? Hier ergens, aan mijn rechterhand. Hun vader was een lange man met een zwarte baard tot op zijn borst. Buiten droeg hij een boerenpet en hij reed op een heel hoge zwarte herenfiets. Cora was de praatgrage van de tweeling. Ze had een smal, ietwat hard, maar knap en fijn gezicht. Annette was molliger, ronder en zachter. Haar volle lippen waren de mooiste die ik in mijn tienjarige leven ooit had gezien en ik zou ze graag … heel graag. Het heeft nooit mogen gebeuren. Ik zuchtte en liep verder.
Het oude Ordenplein kwam weer in zicht. De viskraam was al afgebroken.

De zitkuil, die zijn vader ooit in de voortuin had gemaakt van grote grindtegels, was gedempt. De schrijver wierp een blik door het raam van de woning. Alle binnenmuren waren weggebroken en hij keek door het hele huis heen de achtertuin in. Hij wilde het niet zien en wendde zijn hoofd af.
Ooit, heel lang geleden, maakte de schrijver verhalen over zijn zwerfavonturen met de houten step door de wijk, over het stoepranden met Paula, over de fietswedstrijdjes in Het Bos Van Meneer Vos, en over de leuke achterkant van de mooie welpenleidster Marloes. Tegenwoordig lukten dat soort verhalen hem niet meer. Andere verhalen trouwens ook niet. Nee, van schrijven kwam het al weken niet en het zou nog lang duren voor er weer eens iets uit zijn vingers zou komen.
De schrijver dacht er niet langer over na en doolde verder door de wijk, door het buurtje, door de straat en langs het huis waarin hij de eerste drieëntwintig jaren van zijn leven had gewoond. Wat was ik hier gelukkig, dacht hij. Of maakte hij zichzelf dat maar wijs? Niemand zag hem huilen.

Dinsdag 10 december
Maar weer naar de dokter. Deze keer ben ik alleen. Ik vertel over de bijwerkingen van de slaapmedicatie. Ik sta zeer onvast op de benen en als ik moe ben, loop ik als een dronkenman.
‘Dat is niet goed,’ is het advies. Ik moet de zoplicon stoppen en overgaan op Trezepam 20mg.
‘En je zou eens iets moeten zoeken wat je helpt je lijf rustiger te maken. Yoga of zo. Niet een huisvrouwenclubje, maar een extreme vorm.’
Oké.
‘En ik wil dat je gaat koffiedrinken op je werk.’
‘Dan zit ik in mijn eentje in een kantoor koffie te drinken.’
‘Huh? Hoe moet ik dat zien?’
‘Ik werk heel veel alleen. Heb een kantoor voor mijzelf. Maar ik vind wel een ploeg oud-collega’s in het gebouw ernaast.’
Als ik thuiskom, ben ik de rest van de dag alleen. Ik kan veel intikken voor de eerste afleveringen van De schrijver.

Woensdag 11 december
Donderdag 12 december
Deze donderdagmorgen moet ik naar het ziekenhuis. De afspraak stond al maanden. Ik heb een genadeloze pieptoon in mijn hoofd. Nu krijg ik een uitgebreide gehoortest. Aansluitend kan ik de KNO-arts spreken.
‘Inderdaad hoor je de hoge tonen niet goed,’ zegt hij. En daarnaast: tinnitus. Daar is weinig aan te doen, of ik zou een tinnitusmasker moeten willen – een gehoorapparaat dat de hoge tonen wegfiltert. Zonder dat ik iets zeg, neemt hij aan dat ik dit inderdaad niet wil. ‘Je zult ermee moeten leven.’ Hij adviseert om overdag zacht de radio aan te zetten en ’s avonds in bed een klokje. Ik vertel maar niet dat ik op dit moment helemaal geen geluid kan verdragen, laat staan muziek of getik van een wekker.
Post van de organisatie waarvoor ik werk. Of ik op het spreekuur van de bedrijfsarts wil komen. Maandag 23 december is het zover. Oké. Ben benieuwd of ik een kerstpakket krijg.

Vrijdag 13 december
Vroeg op! Ik fiets naar Zevenhuizen en ga op een locatie van het werk koffie drinken. Er zijn twee of drie collega’s die ik ken. Het is leuk er te zijn, de mensen te zien. Maar ik hoor er niet bij. Men weet ook niet goed wat er precies met mij is gebeurd.
Na een halfuur ben ik weg. Ik rijd langs het huis van Rob&Diane en breng de kandelaars terug. De kandelaars? Jazeker, de kandelaars die Peter en ik hebben gebruikt bij het derde fotoschot van ons project De rubberen poedel.
Met E fiets ik dan naar de Lidl voor de kerstboodschappen. Op de terugweg houd ik een fietstas leeg en rijden we langs de benzinepomp aan de Matenpoort. Daar staat de kerstbomenverkoper. We vinden een mooi exemplaar en fietsen naar huis voor de lunch. De boom staat in de kamer, maar onze voorraad lampjes blijkt kapot.
In de middag kan ik wandelen. Langs de Action in Zuid en de Praxis, op zoek naar kerstboomlampjes. Wel gevonden, maar veel te veel voor een kleinere boom. Morgen gaat E naar andere winkels. Zij heeft ondertussen ons hele huis vol versierd.
’s Avonds begin ik dan eindelijk te lezen in de PROG. Het zijn steeds korte stukjes, maar het lukt.

• • •
 

B-log: Hoe het allemaal begon (3) – 30 november-6 december 2013

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:03

Zaterdag 30 november – van Heerlen naar huis
Goed geslapen. Opstaan, uitchecken, op het plein bij een lunchroom nemen we in alle rust samen een ontbijt. Dan lopen we een halfuur lang een rondje door het centrum van Heerlen. Ik merk: ‘Overal is lawaai.’ Ik ga zelfs even de kerk in.
In een kroeg bestellen we koffie. Niet veel later komen Heidi, Auke, Tim en Chantal erbij. ‘Er zitten hier heel wat jaren detentie aan de bar,’ zegt Tim. We drinken nog wat koffie en ik kan wat kletsen met Tim. Dan lopen we naar de auto en gaan we naar huis. De reis is voorspoedig, maar lijkt een eeuwigheid te duren. Als we om 16.30 uur thuiskomen, ben ik moe, op, kapot. Waar ken ik dat van? En krijg nou wat. Ik moet huilen. Het gaat niet.
Vandaag viert schoonmama haar vierentachtigste verjaardag. Ze geeft een etentje. In restaurant Bogart’s in Apeldoorn. ‘Weet je zeker dat je meegaat?’ vraagt E.
Ik zeg: ‘Ik ga alleen feliciteren. Jullie bestellen en als het eten geserveerd wordt, ga ik naar huis.’
Om 19.00 uur verzamelen we in het restaurant, is het idee. Bij binnenkomst merk ik het al: het is één krioelboel van mensen. Iedereen loopt en rent en beweegt. De akoestiek is verschrikkelijk. Hierdoor praat men niet, men schreeuwt! Dit is één helse kakafonie. Ik weet het twintig minuten vol te houden. Dan moet ik naar buiten in een enorme paniekhuilbui.
Eten? Kan ik niet.

Zondag 1 december
Als ik opsta, huil ik nog steeds. Ik maak een wandeling door het Kanaalpark. Het kleine geheim weet me niet rustig te maken. Als ik eind van de ochtend weer thuiskom, doe ik het heel rustig aan. Ik maak brunch, maar krijg zelf geen hap door mijn keel.
Aan het eind van de middag moet ik toch even naar buiten. Ik loop door het donker in het Matenpark. Voor het eerst denk ik: ik hoef niet meer. Ik schrik niet eens van de gedachte. En dáár schrik ik dan weer wel van.
(Een aantal gedachten en invallen heb ik verwerkt in De Schrijver (7).)
Ook ’s avonds kan ik niet eten. E vraagt of ik kom kijken naar de televisie. Er is een aflevering van de serie over Redmond O’Hanlon en zijn helden. Ik wil het dolgraag zien, maar merk dat ik het niet kan volgen. Mijn hoofd kan het niet aan.
Ik heb duidelijk een terugval.

Maandag 2 december
In de ochtend loop ik door Zuid naar de supermarkt. In mijn hoofd is het nog niet rustiger. Zowaar, ik kan een boterham eten. ’s Middags loop ik de paar honderd meter naar de Turkse winkel. Ik doe bijna een uur over de terugweg. Het lopen gaat moeilijker. Het kost me veel energie. Ik sta onvast op de benen. Pootje over. Ik lijk wel een dronkenman.

Dinsdag 3 december
Weer bij de dokter. E vertelt dat ik trager ben gaan lopen. Kan het een bijwerking zijn van de medicatie?
‘Je moet de slaappillen toch nog even blijven slikken,’ is het antwoord.
‘Ik las de bijsluiter,’ zegt E, ‘en zag dat bij langdurig gebruik die zoplicon verslavend is.’
‘Verslaafd is hij al.’
Pardon?
‘Maak je daarover geen zorgen. Het gaat er nu even om dat je goed slaapt. Hoe je van die pillen afkomt, zien we later wel. Ik heb er vertrouwen in dat het geen probleem zal zijn.’
O.
Post. De PROG is er. Ik heb sinds kort een abonnement op dit Britse tijdschrift over progressieve rockmuziek. De editie van december heeft een hoofdartikel over FZ. Ik kan nog niet lezen. Het tijdschrift blijft nog zeker een week ongeopend in de verpakking liggen.

Woensdag 4 december
Een fazant in de buurt. Ze loopt over het fietspad langs het kanaal. Ik zie haar op de terugweg van mijn boodschapje bij de Turkse winkel.
Ik maak ’s middags een rondje door het Kanaalpark. Als ik terugkom, tref ik De Zoon aan. Hij is geslaagd voor zijn rijbewijs! In één keer gehaald. Weliswaar meer dan tweeënhalf jaar lessen gehad, maar toch. Nu een autootje?

Donderdag 5 december – Sinterklaas
Ik wandel naar de biologische markt op het Leienplein. Daar heb ik met E afgesproken. Ik had verwacht dat ik er een half uur of drie kwartier over zou doen. Nu ben ik moe en het kost me bijna anderhalf uur. We kopen kaas en champignons; aansluitend drinken we koffie in een tentje. Het lukt. Dan gaat E naar haar werk en sleep ik me terug naar huis. Ook dat lukt.
Laat in de middag doe ik nog een rondje. Ik loop over het grindpad langs het kanaal en ga dan rechts over het bedrijventerrein. Nu begint het te regenen. Na een kwartiertje gaat het harder regenen. Ik ben weer bij het kanaal als het gaat stormen, bliksemen en stortregenen. Het is niet erg. Ik ben snel thuis.
’s Avonds na het eten: E heeft cadeautjes gekocht voor iedereen. Een boel dvd’s. Voor Luuk hadden we een studentenkookboek, dat ik zelf doorlees. Zowaar: ik kan iets lezen. Ik kijk er zelf van op. Al in geen weken kan ik de krant inzien, maar nu lees ik wat stukjes uit het kookboek.
Zelf krijg ik de bluray van The Hobbit 1. Leuk, mooi. Ik denk dat het nog wel even duurt voordat ik ‘m ga en kan kijken.

Vrijdag 6 december
Aan het eind van de ochtend komt Reinier op bezoek. Het is fijn om hem even te zien en te spreken. Het boekje van Bas, Willem en ik is bijna klaar. Met Reinier zelf gaat het goed; natuurlijk is het verdrietig dat zijn relatie is afgelopen, maar hij heeft er vrede mee en kan verder in het leven. Dank je dat je er even was, Reinier. Het betekent veel voor me.

• • •
 

B-log: Hoe het allemaal begon (2) – 23-29 november 2013

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:02

Zaterdag 23 november
Ik sta op tijd op en ga wat boodschapjes doen. Na de brunch maak ik een wandeling. Een lange. Ik loop via het Kanaalpark naar Matenveld. Dan het fietspaadje rechtsaf, het Apeldoorns Kanaal over, door het bedrijventerrein Aruba, langs sportvelden naar de Oude Beekbergerweg. Ik ga de componistenbuurt in, door de Chopinlaan en over het Schubertplein. ‘Hier ben ik allemaal nog nooit echt geweest,’ mompel ik voortdurend. De tocht gaat door de Hofveld, over het Adelaarsplein en door het oude rodedakendorp van Zuid.
In mijn hoofd: alle stukken van Dreams of reason produce monsters door Mick Karn. Er is muziek. Dat is fijn. De acht klankschilderijtjes blijven dagen-, zo niet wekenlang door mijn hoofd denderen.

Zondag 24 november
’s Morgens vroeg ga ik nogmaals naar het Kanaalpark, maar nu loop ik er rondjes. Wat een klein geheim is dit parkje toch. Een oase van rust. Ik zal er nog vaak terugkeren.
Voor ’s middags heb ik gepland dat ik een rondje om de wijk De Maten heen wil lopen. Het is het rondje dat ik jaren geleden veel reed op mijn ATB. Nu dan een keer lopen. Het mag niet zo zijn. De reden is wél mooi: Aar en Jolande vallen binnen. Ze zijn er een uurtje en we kletsen wat bij. Merk ik het goed? Kan ik wat lachen? Ja.
Als ze vertrokken zijn, ga ik toch nog naar buiten. Ik loop door het donker langs het Kanaal in de richting van Beekbergen. Heen over het fietspad. Als ik bij de Landdrostlaan ben, ga ik via het grintpad langs het Kanaal weer terug.

Maandag 25 november
’s Middags maak ik mijn geplande rondje om De Maten. Het valt me mee, het is niet zo ver/lang als ik had gedacht. Tijdens het lopen merk ik: het huilen is voorbij!

Dinsdag 26 november
’s Morgens naar de dokter. Ze vraagt: ‘Waar zou het van kunnen komen dat je er nu zo bij zit?’
Ik denk dat ik het wel weet. Het heeft alles te maken met druk. Ik doe veel dingen in mijn vrije tijd (schrijven) en die geven veel druk; ik leg me die druk zelf op. Daarnaast speelt er het nodige op mijn werk. Heb ik over een half jaar nog wel een baan? Ik moet in beeld zijn en niet thuis zitten. Bovendien zijn het afgelopen half jaar mijn werkzaamheden langzaam veranderd. Het is heel sluipend gegaan. Ik ben niet langer de persoonlijk assistent op inhoud, maar doe simpele taken ver onder mijn niveau. De huisarts noemt het ‘onderstress’. Ik word op het werk te weinig geprikkeld en uitgedaagd. Vraag is nu: wat heb ik nodig? Wat en wie kan mij helpen? Hierover moet ik nadenken.
Het slapen gaat nog niet goed, vertel ik. Ik krijg nu zoplicon voorgeschreven. De huisarts noemt het ‘mokers’.
In de middag loop ik via het Matenpark over kleine paadjes door de wijken Matendonk en Matenhoeve naar Matenveld. Ik moet kijken bij Rentmeestersveld 214. Hier hebben we gewoond van augustus 1993 tot en met mei 1996. Het hofje ziet er een beetje uitgeleefd uit; de achtertuin is slecht onderhouden en overwoekerd met grote planten. Er is een vijvertje dat wij er niet hebben aangelegd, maar de grote wallen met grond liggen nog altijd tegen de schutting aan.

Woensdag 27 november
Een boodschapje doen ’s morgens, dat is al bijna gewoonte. Ik koop per dag en zorg ervoor dat ik alles in één plastic tasje kan meenemen. Met dank aan de Turkse supermarkt (voor de plastic tasjes).
’s Middags ga ik weer lopen. Deze keer langs het kanaal in de richting van het centrum. Bij de Deventerstraat volg ik De Grift en ga ik De Parken in. Het Prinsenpark, daar was ik nog nooit echt geweest. Via de Koninginnelaan ga ik naar het centrum, om Coda heen over de Mathilde Wibautstraat onder het spoor door naar de  Arnhemseweg. Nog een klein stukje door Zuid.
Als ik terugkom, ben ik alleen. Zal ik ’s muziek draaien? Ik pak het album Gone To Earth van David Sylvian en speel eerst Wave. Ik ga ervoor zitten en luister geconcentreerd. Het gaat. Dan zet ik de hele plaat vanaf het begin op en ik wil iets gaan doen. Opruimen, afwas of zo. Het lukt niet; de muziek bezorgt me hoofdpijn. Au. Dit doet zeer en niet alleen lichamelijk. Een van mijn dierbaarste platen doet me pijn.

Donderdag 28 november
Na de lunch ga ik maar weer wandelen. Via Zuid kom ik op de Oude Beekbergerweg. Die volg ik tot aan Het Hooge Land. Dan sla ik af naar Lieren en loop ik naar het Kanaal. Langs het water ga ik terug. Het is best een eind en ik ben dan ook goed moe als ik weer thuis kom.
Luuk en ik zijn alleen met het eten. E is laat terug van werk. Ik ga kijken of ik toch nog iets aan muziek kan luisteren: het album van Storm Corrosion. Ik ga er weer goed voor zitten, concentreer me en … het lukt.

Vrijdag 29 november – The Magic Band in Heerlen
’s Morgens ga ik op de fiets een rondje boodschappen doen. Dan lunchen we. Het is 13.30 uur als Heidi en Auke ons met de auto ophalen. De reis verloopt op zich rustig, maar ik heb last van de autoradio. Diep in Limburg hebben we file en we zijn pas om 17.00 uur bij ons hotel in het centrum van Heerlen. Als E en ik onze spullen in de kamer hebben gezet, moet ik gaan zitten. Ik ben op/moe/kapot en het feest moet nog beginnen.
Emile en Cynthia hebben ook een kamer in hetzelfde hotel en komen ons ophalen. Samen lopen we naar plein in het centrum. We hebben met een hele groep afgesproken in café Pelt. Het is wel tweehonderd meter lopen.
In het café komen al snel Heidi, Auke en Chantal erbij. Niet veel later volgen Clint, LudzNL, Eric, Petter, Daggie en Tim. Iedereen bestelt vrolijk een boel bier en ik drink water. Twee glazen. Al sinds zaterdag 16 november heb ik niet meer gedronken. Ik bestel ‘herfstlasagne’. Dit is een schaaltje ongekruid gehakt, afgedekt met één lasagnevel. Waar is de andijvie?
Het café wordt drukker en eigenlijk ben ik al veel te lang gebleven. Het geluid doet me zeer, ik volg niets en niemand meer en kijk veel voor mij uit.
Om 20.30 uur lopen we de honderd meter naar De Nieuwe Nor. De voorprogrammaband is lawaai; ik doe mijn gehoorbeschermers in en vrees het ergste voor de rest van de avond. Het valt mee. E en ik gaan al snel naar het kleine balkon. We hebben goed uitzicht op het podium en goed geluid. Bovendien is het er niet al te druk. Het lukt me om twee keer een uur lang geconcentreerd te luisteren. The Magic Band speelt het werk van Captain Beefheart en dat vraagt nogal wat aandacht van de luisteraar. Er is één moment dat het fout dreigt te gaan. Aan het begin van de tweede set komen twee kerels zes meter verderop staan en die beginnen te praten (lees: schreeuwen). Weg is mijn concentratie. Ik sta op het punt om de zaal uit te rennen, als Clint ze aanspreekt (hij neemt het concert op) en de heren vertrekken. Oef.
Na afloop van het concert blijkt de bar dicht. Met E ga ik naar buiten, op zoek naar een andere bar. De rest van onze ploeg komt zo, zeggen ze. We gaan café Pelt weer binnen en een mooie vrouw spreekt me aan: ‘U moet niet huilen, hoor.’ ‘Da’s van de kou,’ lieg ik. We ontvluchten het lawaai en gaan even buiten op het terras zitten. Daar komt de rest van onze club ook weer aan. Laten we naar de Irish Pub gaan! Die is in het hotel waar we anderhalf jaar geleden logeerden. E en ik lopen vooruit, zijn er als eersten en willen bestellen. Als de rest binnenkomt, vinden ze het niets en moeten we weer weg. Ik word moe. Heel moe. We gaan weer naar De Nieuwe Nor. In de foyer bestellen we één drankje en dat was gelijk de laatste ronde. Zelf hoef ik niks. Met volle glazen wijn, whisky en bier loopt onze ploeg naar buiten. Op de hoek spreken we Denny Walley en als we uiteindelijk een café op het plein binnenkomen, haak ik af. Het is er één oorverdovende rotherrie van ontzettende kutmuziek. Bovendien is het half twee en moet ik slapen.

• • •
 

B-log: Hoe het allemaal begon (1) – 16-22 november 2013

Filed under: B-log 2014 — bazbo @ 13:01

Zaterdag 16 november – Hoe het allemaal begon

Vooraf:
De dinsdagavond ervoor, 12 november, deed de pc het niet meer. We hadden het apparaat die woensdag op laten halen door een bekend bedrijf. Donderdag kwam het bericht: de harde schijf is kapot. Alle bestanden verdwenen. Geen back-up. Natuurlijk niet. Wie maakt er nu een back-up? Het bedrijf plaatste een nieuwe harde schijf en leverde de computer vrijdagmiddag 15 november weer af.
Dat programma’s verdwenen waren, daar kon ik mee leven. Maar alle foto’s? Oei. Veel foto’s staan op de website, maar er is zo veel meer dat ik niet geplaatst heb: de ziekte van E, het overlijden van mijn moeder, jeugdfoto’s.
Die vrijdagavond krijg ik een ingeving, een idee, een inzicht. Wat ben ik afhankelijk van dit apparaat. Wat stel ik me afhankelijk op. Wat legt het me veel druk op. Ik schrijf, mail, download. Het gaat me te snel, het is te veel. Ik moet ermee stoppen. Dat zou heel veel druk weghalen. Ik stop.
En dan wordt het zaterdag 16 november. ‘Ik stond op en stapte een wereld in die de mijne niet was.’ Hieronder deel 1 van De schrijver.

De schrijver (1)

De schrijver kreeg een huilbui. Het was de zoveelste al vandaag. Gelukkig had niemand het nog gezien.
Buiten was het donker geworden en de gordijnen waren dicht. De schrijver zat aan de keukentafel. Hij wilde zijn wangen droogvegen, maar voor een paar tranen was het al te laat. Enkele druppels waren op het tafelblad gevallen. Waar was De Vrouw? Boven. De was ophangen. Het was zaterdag en zaterdag is wasdag. Op het fornuis stond een pan. Het eten was over een halfuurtje klaar. De schrijver keek voor zich uit.

Ik was opgestaan in een wereld die de mijne niet leek. Alles was ver weg. Heel even draaide ik mij om en keek ik naar het bed. De Vrouw lag nog altijd te slapen. Het was half tien, vertelde de wekker. Ik stapte uit bed, pakte mijn kleren en ging naar de badkamer. Geen zin om mijn haren te wassen en te douchen, dus sopte ik mij uitgebreid bij de wastafel. Ik poetste mijn tanden, trok kleren aan, deed mijn lange grijze haren in een staart en ging zachtjes naar beneden. Het was koud en ik deed mijn vest dicht.
Terwijl de koffie liep, haalde ik de kranten uit de brievenbus. Ik legde ze op de keukentafel. Toen ik voor de boeken- en platenkast stond, haalde ik mijn schouders op. Geen trek in muziek. Liever dat het stil was. Vreemd. Ik draaide me naar de computer. Meestal was de zaterdagochtend het moment dat ik allerlei ideeën en invallen intikte. Nu niet. En wat konden mij die mail en die fora schelen? De computer bleef uit.
De koffie was vies, maar misschien werd ik er wakker van. Niet, dus. Ik voelde me nog altijd moe. Dat was niet gek, want ik had de hele nacht niet geslapen. Even legde ik mijn voorhoofd op tafel. Er sprongen tranen in mijn ogen. Wat was dit? Dit kende ik niet. Het was leeg. Oneindig leeg. Niets interesseerde me. Ik liet het gaan.

Wat moest er gebeuren vandaag? Boodschappen. Zowaar, ik was op de fiets gestapt en naar een winkelcentrum iets verderop gereden. Ik kocht brood, tomaten en zonnebloemolie.
‘Zo?’ vroeg de leuke lieve mevrouw van de Turkse winkel. ‘Is het allemaal weer op?’ Ze keek me olijk aan. Ik glimlachte flauwtjes. Ze was klein met een rond gezicht. Ze droeg platte schoenen, een zwarte broek, een bordeauxrode blouse, daaroverheen een vest zonder mouwen, een sjaaltje en op haar hoofd een even bordeauxrode doek. Haar donkere ogen glommen. Ze lachte. ‘Een fijne dag, nog,’ zei ze. Ik hield mijn hart vast.

Tijdens de lunch wist ik me goed te houden. Het brood was smaakloos. ‘Ik wil straks naar het centrum,’ kondigde De Vrouw aan. ‘En naar de markt. Wie gaat er mee?’
Even later reden we door de kou. Gelukkig hadden we wind tegen. Dan viel het niet op dat de tranen mijn baard in liepen. We stalden de fietsen en liepen door de Hoofdstraat. Voor mij uit wandelden De Zoon en De Vrouw, vrolijk kletsend. Ik slenterde erachteraan, als een vreemdeling in een onbekende stad.
Hier, een winkel. Ik bleef buiten staan.

‘Hé Bas,’ hoorde ik. Ik keek op. Wie was het? Het was iemand. Kende ik hem? Ik kwam hem wel eens tegen in het café. ‘Geld uitgeven is goed,’ zei hij. ‘Zo gaan we de crisis tegen.’ Ik knikte maar wat. ‘Je kunt wel binnen blijven zitten, maar daar wordt de wereld ook niet beter van.’ Hij bleef maar praten. Net als in de kroeg. Hoelang duurde dit gesprek? Geen idee. Was het een gesprek? Het ging nergens over. ‘Nou, straks ga ik naar het café. Je moet je geld toch ergens uitgeven.’ Ik knikte hem gedag. Wat had hij mij allemaal verteld? Wat kon mij het schelen?

Ik staarde voor mij uit. De lamp boven de keukentafel brandde. Het eten. Nog een kleine twintig minuten en we konden aan tafel. Alles deed me zeer.
‘Bas, wat is er?’ hoorde ik. Het was De Vrouw. Ze was de keuken binnengekomen. De was hing. Ze kwam naast mijn stoel staan en nam mijn hoofd in haar armen. ‘Er is iets. Ik zie het.’
‘Ik weet het niet,’ zuchtte ik. ‘Maar het is niet goed.’

Mijn kop. Mijn kop. Draaien. Pijn. Klem. Alsof mijn hersenen te groot zijn voor mijn schedel. Of andersom. Dat mijn hoofd te klein is voor mijn brein. Het is niet goed. Het is gewoon niet goed. Wat overkomt mij hier? De beklemming. En de angst. Straks heb ik wat mama had. Beroerte. Iets mis in mijn hersenen. Mama is dood. Ik krijg geen adem. Díé angst. Ik bibber.

‘Je bent de hele dag al zo stil.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Er is niets.’
‘Er is wel wat.’
‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel: er is niets. Er is niets dat ertoe doet.’
‘Huh? Dat begrijp ik niet.’
‘Het kan me allemaal geen zak schelen.’
‘Sinds wanneer heb je dat?’
‘Sinds vanmorgen.’
‘En wat voel je dan?’
‘Niets. Dat is het rare. Het is leeg. En ik wil alleen maar janken.’

Nu kon ik het laten gaan. Ik huilde. ‘Het idee dat ik alle dingen die ik doe, niet meer leuk vind.’
‘Welke dingen?’
‘Alle dingen.’
‘Het heeft toch niets met ons te maken?’
‘Nee. Juist niet.’
‘Waarmee dan?’
Ik haalde weer mijn schouders op.
‘Welke dingen vind je dan niet leuk meer?’
‘Alles. Schrijven. Lezen. Werk. Muziek.’
‘Nu je het zegt: je hebt de hele dag al geen muziek op staan. Dat hoort écht niet bij jou.’
Ik keek voor mij uit. Veel zag ik niet. Alles was troebel.

‘Wil je iets drinken?’
‘Nee.’
‘Waarom niet? Het is weekend.’
‘Geen zin.’
De Vrouw opende een biertje en schonk zichzelf in.
Het was kil in huis, vond ik. Mijn vest zat nog altijd hoog gesloten.
‘Ik vind het vreemd,’ zei De Vrouw. ‘Waar komt het zo plotseling vandaan?’
‘Als ik dat wist.’
‘Had je de afgelopen dagen niets gemerkt?’
‘Nee. Ik heb vannacht niet geslapen.’
‘Misschien is het dat.’
‘Misschien.’

‘En nu?’
Weer haalde ik mijn schouders op.
‘Je weet het niet?’
‘Ik begrijp het niet. Wie weet gaat het wel weer over.’
Ik stond op. Langzaam roerde ik door de pan.

Veel at de schrijver niet. Nog geen half bordje. Er zat geen smaak aan. Hij stopte iets in zijn lijf, dat was het. Meer niet. Aan tafel was het stil.
Toen alles weer opgeruimd was, keek de schrijver op de klok. Het was kwart voor acht. Hij kuste De Vrouw en zei: ‘Ik ga ’s kijken of ik wat kan slapen.’
In bed had hij het koud. Zijn hoofd deed pijn. Pijn van leegheid. Alsof zijn geest vacuüm werd getrokken. Slapen zou hij weer niet. Zijn kussen werd nat.

Zondag 17 en maandag 18 november

De schrijver (2)

De schrijver had het licht zien worden. Het deed hem niets. Toch huilde hij. Lang. Heel lang.
Het was nog altijd koud in bed. Hij merkte beweging naast hem. De Vrouw sloeg een arm om hem heen.
‘Volgens mij gaat het nog niet zo goed, hè?’
Hij snikte en dook tegen haar warme lijf. Ze knuffelden, ze zoenden. Er kwam zelfs fijne seks van. Maar de leegheid bleef.

‘Och, mijn lieverd. Wat scheelt er toch?’
Ik haalde mijn schouders op. Bijna automatisch goot ik de koffie mijn mond in. Het huilen hield niet op.
‘Je weet echt zeker dat het niets met ons te maken heeft?’ De schat.
‘Nee, echt niet. Ik weet niet waarom ik huil. Het gebeurt gewoon. Let er maar niet op.’
‘Alsof ik dat zou kunnen.’
‘Dat snap ik. Maar heus, met ons is echt niets. Ik weet ook niet waar het dan wél vandaan komt. Het gaat vast weer over.’
‘Je bent bang, hè?’ Ze zag dat ik dat laatste zelf niet geloofde.
Ik knikte.
‘Bang dat je hetzelfde hebt als je moeder.’
Ik huilde.

‘Ik vind het eng.’
‘Oh.’
‘Ik vind dat je naar de dokter moet.’
‘Het is zondag. Dat kan niet.’
‘Dan gaan we naar de huisartsenpost.’ Ze stond op en ging bellen.

Lieve vrienden hadden ons gebracht.
‘Zeg het eens. Wat is er aan de hand?’ vroeg een jonge dokter.
Wie is hier godverdomme de dokter? vroeg ik mij af. ‘Ik huil,’ vertelde ik. ‘Ik weet niet waarom en het houdt niet op.’
‘O? En wanneer is dat begonnen?’
‘Gisterenmorgen. Sindsdien is het nog niet gestopt.’
‘Je vertelde dat je helemaal niet geslapen had,’ vulde De Vrouw aan. ‘En dat je hoofd leeg is en zwaar aanvoelt.’
‘Zwaar van leegheid.’
‘En je bent heel onverschillig. Hoe noemde je het zelf? Totale desinteresse.’
‘Vreemd,’ zei de arts. Hij trok zijn wenkbrauwen omhoog. ‘Heeft u verder lichamelijke klachten?’
‘Nee.’
‘Behalve je slijmbeursontsteking in je schouder.’ Waar zou ik zijn zonder De Vrouw? ‘Je slikt diclofenac. Ik heb de bijsluiter zitten lezen. Een mogelijke bijwerking is depressiviteit.’
‘Maar ik was ze juist aan het afbouwen.’
‘En hoe heeft u vannacht geslapen?’
‘Niet. Nauwelijks.’
‘Ik zal uw bloeddruk even meten.’ Hij deed het ook nog. ‘Die is normaal.’ Gelukkig. Was er tenminste nog íéts normaal.
‘Ik kan op zondag geen onderzoeken voor u regelen. Het lijkt me daarom verstandig dat u morgen naar uw eigen huisarts gaat.’
O. Wat doe ik hier?
‘Wilt u dat ik u iets geef waardoor u rustig wordt?’
‘Ik ben rustig.’ Ik doe helemaal niets, want ik vind niets de moeite waard om te doen.
‘Dan wens ik u het allerbeste.’

Thuis was het kil, al stond de verwarming op een aangename temperatuur. Ik had mijn armen strak om mij heengeslagen en mijn vest weer hoog dichtgeritst.
De Zoon kwam naar beneden. ‘Gaat het?’ vroeg hij.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik huil nog steeds,’ vertelde ik met natte wangen. ‘En ik weet nog niet waarom.’
‘O. Als ik kan helpen, dan vraag je me maar.’ De lieve jongen. Hij was echt begaan.
Eten lukte maar half. Het was negen uur toen ik de trap naar boven beklom. In bed wachtte ik.

Ik stuurde een mail naar mijn leidinggevende op het werk. Dat ik vanmorgen naar de huisarts ging en hem verder op de hoogte zou houden.
‘Wat is dit nou?’ vroeg de huisarts toen ik tegenover haar zat. ‘Zó ken ik je niet.’
‘Ik mezelf ook niet,’ wist ik uit te brengen.
‘Sinds wanneer is dit zo?’
Ik vertelde het hele verhaal nog maar eens een keer.
‘Dit is raar,’ zei ze.
‘Hij is écht zichzelf niet,’ zei De Vrouw naast mij. ‘Hij heeft al twee hele dagen geen muziek gedraaid, geen kranten of boek gelezen en zijn computer niet aangeraakt. Dat zijn dingen waar hij normaal niet zonder kan. En hij slaapt al twee nachten niet.’
‘We gaan uitzoeken waar het vandaan komt.’
‘Je moet nog vertellen waar je zo bang voor bent,’ zei De Vrouw.
‘Mijn moeder,’ sprak ik voor mij uit. ‘Zij is drie jaar geleden overleden. Ze had een tweede of misschien wel derde beroerte gehad. Daarnaast speelden diabetes en depressieve klachten.’
‘En nu heb jij de angst dat jou dat nu ook gebeurt?’
‘Het is gewoon niet goed in mijn kop.’
‘We gaan eerst wat neurologische testjes doen.’
Ik kende ze wel. Jarenlang had ik gewerkt met mensen die hersenletsel hadden opgelopen. Ik wist waar mijn angst vandaan kwam. Ik kon mijn armen gestrekt voor mij uit houden en met mijn ogen dicht het puntje van mijn neus aanraken.
‘Je reageert goed,’ was de conclusie. ‘Dan ga ik nu overleggen met een neuroloog of je een hersenonderzoek kunt krijgen.’ Ze pakte de telefoon en begon te bellen.
Ik huilde.
‘Denk wel aan je ademhaling,’ zei ze terwijl ze wachtte. ‘Ik zal je iets geven waardoor je beter in slaap valt.’ Ze legde de hoorn weer neer. ‘Ik kom er nog niet doorheen, maar ik probeer het straks nog een keer. Dan bel ik je thuis. Goed?’

De telefoon ging.
‘Neem jij op?’ vroeg De Vrouw.
Ik rilde, sloeg mijn armen nog wat stijver om mij heen en schudde mijn hoofd.
Ze stond op van de keukentafel en liep de woonkamer in. Even later was ze weer terug. ‘De dokter heeft overleg gehad met de neuroloog. Alleen spontaan huilen duidt niet op een cva, volgens hem. Maar hij wil je wel zien. Het ziekenhuis belt zo voor een afspraak morgen.’
‘O.’
‘Dan ga ik nu naar mijn werk.’
‘Goed idee.’ Toen De Vrouw weg was, ging ik ook. Een stukje fietsen, dat zou me goed doen. In het kantoor zette ik de computer aan, maar ik liet de gordijnen dicht. Vervolgens stelde ik huilend een afwezigheidsbericht in, handelde de urgente mail af en deed het apparaat weer uit. Snel reed ik naar huis. Hoe haalde ik het in mijn malle hoofd?

De schrijver had het koud. Hij was nog vóór negen uur naar bed gegaan met een zo goed als lege maag. Dit is mijn wereld niet, dacht hij nog. Zijn hoofd zat vol. Vol met leegheid.

Aanvulling:
Van de huisarts krijg ik slaapmedicatie voorgeschreven. Slaapmedicatie! Ik? Ik. Ik, die geen pillen kan slikken. Ik slik Trezepam 10mg.
Diezelfde morgen denk ik: Ik wil voorlopig van alle druk rondom het schrijven en publiceren af zijn. Ik zet alle stukjes voor FOK! en Apeldoorn Direct vast klaar, plan ze in. Ik heb zeker tot half december genoeg materiaal.

Dinsdag 19 november

De schrijver (3)

De schrijver keek naar de coassistent.
‘Fijn dat ik eerst met u in gesprek mag. Ik zal u een paar vragen stellen en een lichamelijk onderzoek doen. Ik maak aantekeningen en die overleg ik straks met mijn supervisor. Daarna wil de neuroloog u zelf even zien.’
‘Het is goed,’ zei de schrijver. Het was helemaal niet goed. Zeker niet met de schrijver.
‘Vertelt u eens: wat is er gebeurd?’
‘Niets.’
‘Dat lijkt me sterk. Anders zat u hier niet.’ De coassistent was een jonge knul met pukkels. Hij had zijn lange haren in een bespottelijk knotje achterop zijn hoofd. De schrijver kreeg de behoefte om zijn eigen grijze manen ter plekke af te knippen. Hij zag zo gauw geen schaar liggen.

In korte zinnen vertelde ik maar weer. Afgelopen zaterdag na een nacht zonder slaap opgestaan met een gevoel van leegheid, beklemmende angst en totale desinteresse. De ene huilbui na de andere. Het hield niet op; het was nog steeds zo. En waar het vandaan kwam?
‘Zijn er spanningen in uw omgeving? Uw gezin? Uw werk?’
‘Nee. Ik ben wel onzeker over de toekomst van mijn baan, maar dat is in deze tijden niet zo vreemd en daar maak ik me niet echt druk om.’
‘Waar maakt u zich wél druk om?’
‘Nergens om. Dat is het ‘m. Of nee, wacht. Dat dit allemaal maar voorbij is en alles weer gewoon.’
‘Je bent wel heel angstig,’ vulde De Vrouw aan.
‘Angstig. Waarvoor?’
‘Dat je hetzelfde hebt als je moeder. Toch?’
‘Vertelt u eens iets over uw moeder.’
‘Ze had in de laatste jaren van haar leven twee of meer beroertes. Kon uiteindelijk weinig tot niets meer. Was ook niet meer de moeder die ik kende. Aan het eind kreeg ze nog een cva en een paar weken later is ze overleden.’
‘En nu bent u bang dat u hetzelfde heeft als uw moeder?’
‘Er is iets niet goed in mijn hoofd. Ik ben bang dat het niet meer goed komt.’
‘Hoe is het contact met uw familie? Uw vader? Heeft u broers en zusters?’
‘Goed.’ Ik zie ze weinig.

‘U komt wat apathisch over.’
Goh. Vertel ’s wat nieuws. ‘Ik voel me waardeloos en overbodig, zeker zoals ik nu ben.’
‘Gebruikt u drugs?’
‘Nee.’ Het klamme zweet brak mij uit.
‘Alcohol? Hoeveel glazen per week?’
‘Een stuk of tien? En alleen in het weekend. Vijftien? Maar nu niet.’ De afgelopen dagen had ik, op een paar koppen koffie na, helemaal geen druppel gedronken.
‘Ik wil nu een kort lichamelijk onderzoek doen.’

Daar stond ik in mijn onderbroek. Het was koud in de kale kamer. De coassistent liet het gordijn rond de onderzoekstafel open.
‘Zijn ze weer,’ zei ik zacht.
‘Wat bedoelt u?’ De jongeman klonk wantrouwend.
‘De neurologische testjes. Ik ken ze.’
‘O. Hoezo?’
Ik zuchtte. ‘Jarenlang in de gehandicaptensector aan het werk, vooral met mensen die op latere leeftijd hersenletsel hebben opgelopen.’
‘Gaat u hier voor mij staan.’ De ene opdracht na de andere volgde, in een razend tempo. ‘Voelt dit rechts anders dan links?’ Het leek wel of ik aan iedere zijde een harde stomp kreeg. ‘Gaat u hier liggen. En dit? Voelt dit hier anders dan daar? Waarom heeft u de ogen gesloten?’
‘Om me te concentreren.’ Ik kan je niet volgen, Jan Doedel. Zó snel gaat het.
‘En dit?’
Ik schudde verward mijn hoofd.
‘Kleedt u zich maar weer aan. Ik werk mijn aantekeningen uit en overleg met mijn supervisor. U kunt weer plaatsnemen in de gang, dan wordt u zo geroepen.’

‘Meneer Langereis?’
Ik stond op. Helse paniek maakte zich van mij meester. Een man in witte jas maakte een uitnodigend gebaar zijn kamer in. ‘Gaat u zitten.’ We gingen hem voor.
‘Vreemd verschijnsel,’ zei hij. ‘Ik wil een uitgebreider hersenonderzoek. Een CT-scan. Ik heb met de afdeling radiologie overlegd en u kunt even tussendoor. Daarna komt u weer bij mij terug. De assistente zal u uitleggen waar u naartoe moet.’ Hij hield de deur weer voor ons open.
Ik zat nog niet eens.

‘Dag,’ zei ik tegen de dame achter de balie. ‘Ik kom voor een CT-scan; ik mocht even tussendoor.’
Getik op een toetsenbord. ‘Uw naam? Langereis? Hm, klopt. Neemt u plaats.’
Vijf minuten later kwam een kleine grijze zuster mij ophalen. Ze bracht me naar een smal gangetje. ‘Hier kunt u uw jas ophangen, dan haal ik u zo aan de andere kant op.’
Ik hing mijn jas op en wachtte. Daar was ze. In de grote kamer achter haar stond een enorm apparaat met een ligbank en een buis, waarin de hele bank kon verdwijnen. Een team van een man of vier keek vanuit een andere kamer door een raam toe. ‘Gaat u liggen.’
Ik deed het en sloot mijn ogen. Er klonk gezoem, de bank waarop ik lag bewoog, er was geruis. Het duurde seconden, minuten, uren, dagen.
‘Dat was het,’ zei een stem.
Ik keek op. Aan mijn voeteneind stond een heel andere vrouw. Deze was jong en blond en had haar haren in een paardenstaart. Ik wilde naar haar glimlachen, maar ze was me voor: ‘U mag daar eruit.’
‘O.’

‘Hoe was het?’ vroeg De Vrouw.
‘Snel voorbij.’ We wachtten weer bij de neuroloog.
‘Kijk daar,’ wees ze de gang in. ‘Wat een mooie lamp.’
Ik knikte. Wat kon mij die lamp nou schelen?
‘Meneer Langereis? Komt u binnen, neemt u plaats.’ We stonden op en liepen de kamer weer in. ‘De scan is normaal,’ zei de neuroloog nog voordat ik kon gaan zitten. ‘Ik verwijs u terug naar de huisarts.’
‘Dat is toch een opluchting,’ vond De Vrouw. We konden weer opstaan en naar huis. ‘Toch?’
‘Het zou een opluchting moeten zijn,’ zuchtte ik toen we buiten in de kou liepen.
‘Maar?’
‘Dus nu ben ik gewóón gek?’

‘Je scan is normaal, dat sluit wel wat uit.’ De huisarts keek op van haar computer en richtte zich weer tot ons. De Vrouw had gelijk gebeld voor een afspraak toen we uit het ziekenhuis terugkwamen. Gelukkig konden we deze zelfde middag nog terecht. ‘Nu moeten we gaan kijken wat het wel is. Er is een druppel geweest die de emmer heeft doen overlopen.’
‘Welke emmer?’ vroeg ik. Ik schudde verward mijn hoofd. ‘Ik weet ook van geen druppel.’
‘Je moet tot rust komen,’ zei ze. ‘Je gaat minimaal drie weken niet werken.’
‘O?’
De Vrouw grinnikte. ‘Hij is gisterenmiddag nog naar kantoor geweest.’
‘Alleen maar even urgente mail afhandelen en een afwezigheidsmelding aanzetten.’ Ik leek wel een schooljochie dat betrapt was op kattenkwaad.
De dokter schudde haar hoofd. ‘Drie weken niet werken,’ benadrukte ze. ‘En ook geen contact hebben met het werk. Je moet helemaal loskomen.’
Ik knikte maar wat.
‘En ga vooral leuke dingen doen, alsof je op vakantie bent.’
‘Maar …,’ begon ik.
De dokter zette grote ogen op. ‘Wat?’
‘Leuke dingen,’ zei ik voor mij uit.
‘Dan heeft hij een probleem,’ wist De Vrouw. ‘De dingen die hij normaal gesproken leuk vindt, die vindt hij momenteel helemaal niet leuk. Hij heeft nog geen muziek aangehad, nog geen boek aangeraakt of iets kunnen lezen, zijn pc is nog niet aan geweest.’
‘Toch doen.’ De dokter keek me indringend aan. ‘Dat komt wel weer, dat je het leuk vindt. Maar zorg wel voor regelmaat. Je moet vroeg je nest uit en op tijd er weer in. Regelmatig eten en ga vooral naar buiten. Ik wil dat je gaat lopen. Maak wandelingen, ga fietsen.’
Oké. Nee. Helemaal niet oké. Toch stemde ik in.
‘En ik wil je over een week weer zien.’
Ik stond weer op en trok mijn jas aan. ‘Maar wat heeft hij nu?’ vroeg De Vrouw. ‘Is er een diagnose te stellen?’
‘Dit is wat ze in de volksmond noemen: zwaar overspannen. Totale burnout.’
Ik draaide me om en zei: ‘Dat kan niet.’
Even was ze stil.
‘Dat kan iedereen gebeuren,’ ging ik verder, ‘maar er is een iemand op de wereld die dat niet overkomt. Dat ben ik.’
‘We zien elkaar volgende week,’ zei ze. ‘Je bent toe aan de volgende stap als het huilen stopt.’

‘Uitgebrand.’
‘Wat zeg je, schat?’ vroeg De Vrouw vanuit de woonkamer. Ze zat achter de pc.
‘Niets.’ Er vielen tranen op het blad van de keukentafel.
Ze kwam naar de schrijver toe, streek hem door zijn haren en ging tegenover hem zitten. ‘Het komt goed. Heus, vroeg of laat kun je er vast mooi over schrijven.’
‘Denk het niet.’
‘Ik heb het die-en-die verteld,’ zei ze. ‘Vind je dat goed?’
‘Als die-en-die het weet,’ zei de schrijver, ‘dan weet iedereen het. Het is nu al gebeurd. Kan mij het schelen.’
‘Je moet ook je vrienden wel blijven zien, hoor. Zij willen je zeker tot steun zijn en komen je vast opzoeken en beterschap wensen.’
Mooi. Het zal. ‘Dat zou heel lief van ze zijn. Echt waar,’ zei hij. ‘Maar daarna moeten ze weer opsodemieteren.’
De Vrouw grinnikte. De schrijver lachte door zijn tranen heen.

Aanvulling:
Na het doktersbezoek ’s middags lopen we op de Eglantier de Blokker in. De weegschaal is kapot en E wil een nieuwe kopen. Dat doen we. E staat te kijken bij een of ander schap. ‘Schat,’ zeg ik. ‘Dit zijn de bakblikken. De weegschalen staan ginds. Ík ben degene die hier gek is. Niet jij.’
Als we weer thuis zijn, testen we het ding uit. Ik ga erop staan en weeg 84 kilo. Met kleren aan. Dus netto ongeveer 82 kilo.
’s Avonds weet ik al waar een groot deel vandaan komt. Het heeft te maken met druk. Niet dat ik druk ben of me druk maak, maar er ligt druk op mij. Die druk die heb ik mijzelf opgelegd. In mijn vrije tijd schrijf ik veel, voor FOK! en Apeldoorn Direct. Alles eromheen, het is zo veel. Ik kan geen ‘nee’ zeggen. Misschien moet ik een tijdje stoppen en nadenken over welke dingen ik wel en niet ga/blijf doen.

Woensdag 20 november

De schrijver (4)

De schrijver liep op straat. Althans, hij zette de ene voet voor de andere. Toen verlegde hij zijn evenwicht van het andere been naar het ene en zette hij de andere voet weer voor de ene. Dit herhaalde hij. En nog eens. Hij moest zijn hoofd er goed bij houden, anders zou het fout gaan, dacht hij. Hiermee was zijn aandacht even verslapt en verstapte hij zich. Gelukkig bleef hij op de been, al was het maar nét.

Een boodschapje doen, dat was waar ik mee bezig was. De heenweg naar het winkelcentrum was nog geen kilometer, maar ik deed er bijna een uur over. De omweg was slechts een kleine. Het was stil op straat. Godzijdank.
Het verkeerslicht stond op rood. Ik drukte op een knopje. Er klonk een tikkend geluid. Huilen moest ik ervan. Een dikke traan liep over mijn wang mijn baard in.
Dat huilen leek ondertussen de gewoonste zaak van de wereld. ‘O, huil je weer?’ had De Vrouw vanmorgen gevraagd, toen ik vertelde dat ik naar buiten ging. Toch wende het niet en ik wist dat het nooit zou wennen ook. Wennen aan wenen. Klonk leuk, maar was het niet.

Het getik uit de paal veranderde plots in luid geratel, dat pijn deed in mijn oren. Het verkeerslicht was op groen gesprongen. Ik stapte de stoep af en begon de straat over te steken. Het groene licht knipperde nu; weldra was het rood. Ik was nog niet halverwege. Gelukkig bleven de auto’s staan. Eindelijk, ik was op de vluchtheuvel. Het licht voor het tweede deel van de oversteek was al lang weer op rood. Ik diende opnieuw op een knop te drukken.
Dat ik een eeuwigheid moest wachten, kon me geen bal schelen. Ik had alle tijd. Niet alleen vandaag, maar ook nog zeker de komende weken. ‘Zwaar overspannen. Totale burnout,’ galmde de stem van de huisarts van gisterenmiddag door mijn hoofd. ‘Minimaal drie weken volkomen rust.’ De eeuwigheid duurde korter dan ik had verwacht. Ik liep naar de overkant.

Honderd meter en een kwartier later sloeg ik rechtsaf. Er stond een flat langs de straat. Was ik hier ooit wel eens geweest? Volgens mij niet. Nu dan wel. Wat een avonturen toch.
Kon ik iets zien van wat er in de woningen plaatsvond? Ik wierp een blik op een balkon dat zich op mijn ooghoogte bevond. Er stond een oude plastic tuinstoel en een rood driewielertje. Meer niet. Door het raam in de balkondeur zag ik een kindje en een vrouw. Ik vermoedde dat de vrouw de moeder van het kindje was. Of was dat al te creatief bedacht? Het kindje was een meisje van een jaar of drie of vier. De moeder stond in haar hemdje en ze was druk doende om de lange haren van haar blonde dochter te borstelen. Leuk, lief. Weer huilen.

Hier links. Er kwam iemand op het trottoir me tegemoet. Een mevrouw. Snel naar de andere kant van de straat. Stel je voor dat ze me zou begroeten. Bovendien liep er een gehandicapte jongen naast haar te strompelen met wild spastische armbewegingen. Nu even niet.
Weer een hoek van de straat. Aan de overkant van de weg was een winkel. ‘Friet van Piet,’ stond er op de gevel. ‘Beter is er niet.’ De cafetaria was gesloten.
Ik stak niet over, maar ging rechtsaf. Stik, daar had je een oude meneer die mijn richting op kwam. Hij had een hond aan de lijn. Ik keek de andere kant op en bleef de andere kant op kijken tot ze mij allebei waren gepasseerd. Dat duurde lang. Ik liep nog langzamer dan zij.

Opnieuw rechts. Een kleine omweg was het. Iemand stond bladeren uit zijn voortuin te vegen. Ga je gang. Ik heb geen bezwaren. Zelf zou ik het nooit doen. Niet dat ik een voortuin heb. Ik heb wel een achtertuin. Blad laat ik er liggen of veeg ik onder de planten. Dat vormt een beschermlaag tegen de vorst en wordt later humus. Voeding. Ik heb dat niet van mijzelf. Van wie ik het wel heb, weet ik niet meer. Huilen maar weer.
Zal ik hier oversteken? Ja, laat ik het doen. Het zonnetje scheen, dat was wel van belang. Aan de overkant van de weg kwam een vrouw aanlopen. Zo van een afstand zag ze er goed uit. Ze had lange, donkere haren, droeg een spijkerbroek en een shirt met inkijk. Haar jas hing open en dat met die kou. Achter zich aan trok ze een boodschappentrolley. Ik was al halverwege de grote oversteek en kwam nu dichterbij. Allemensen, wat had deze vrouw van dichtbij een verlopen kop. De groeven stonden in haar gelaat. Snel keek ik de andere kant uit. Toen ik haar passeerde, klonk er gerammel van een heleboel lege flessen uit haar trolley. Ach zo. ‘Weten we dat ook weer,’ zei ik voor mij uit.

‘Oud ijzer brengen en halen,’ las ik op een handgeschilderd bord in een kleine voortuin. Erachter, in het raam van het huis, stonden allerlei metalen bekers en bokalen uitgestald. Welke prijzen kon je winnen met oud ijzer in- en verkopen? En welke prijzen kon je vragen? Ik wist het antwoord niet en moest huilen.
Zie, ik was nu bijna bij het winkelcentrum. Uit het buurtcafé klonk een Nederlandstalig lied. Het deed me pijn aan mijn horen. Niet omdat ik niet van Nederlandstalige levensliederen houd (dat ook), maar omdat het niet klonk als muziek. Ik had daar al een paar dagen last van: geluid kwam mijn hoofd binnen als één brij van lawaai die me zeer deed. Vandaar dat ik thuis nu al bijna een week geen muziek had gedraaid. ‘Dat komt wel weer,’ had De Vrouw gezegd. Ik geloofde er geen fluit van.

Het was rustig in de Turkse winkel. Alleen de jonge bediende zag ik. Hij stond een schap te vullen. Ik zocht naar brood, vond bosuien en paprika’s en hoopte dat de leuke lieve mevrouw van de Turkse winkel er ook was. O, wat had ik nu graag op haar schouder gehuild. Ze zou me vast hebben getroost en bemoedigend hebben aangekeken met haar olijke ogen, zo lief was ze wel. Ze was er niet. Huilen deed ik evengoed wel.
Ik pakte een klein brood en legde dat ook op de band. De jongeman kwam eraan en nam plaats achter de kassa. ‘Hallo,’ zei hij. Wat was dat ook weer in het Turks? Merhaba, wist ik, maar ik durfde het niet te zeggen. ‘Hallo,’ antwoordde ik zachtjes.
Twee paprika’s, bosuien en een brood kostten samen nog geen twee euro. Ik liet mijn bankpas zien, als teken dat ik graag wilde pinnen. In mijn broekzak zat alleen maar een muntje van vijftig cent, dus ik moest wel.

Daar ging ik weer op weg, een lange terugtocht tegemoet. Ik moest een stukje langs het plein terug en wachtte bij de straat. Er kwam allerlei verkeer aan en ik wilde oversteken, vandaar.
Een rode auto en een zwarte auto van de ene kant, een vrachtwagen en een paar fietsers van de andere kant. Ik zag een vrouw aan komen rijden. Naast haar reden twee kindjes op kleine fietsjes. Het was een mooie vrouw, dat zag ik wel door mijn tranen heen. Ze was lang en droeg haar lange donkerblonde haren in grove krullen over haar beige regenjas.
‘Hé, dag Bas!’ riep ze opeens lachend naar mij.
Ik schrok. Ze was al voorbij. Riep ik ‘Hoi!’ terug? Nee, natuurlijk niet. Ik keek een andere kant op. Bovendien ging het me allemaal te snel. Toen ze voorbij was, keek ik haar na. De vrouw keek niet meer om. Ze sloeg rechtsaf, haar kindjes volgden haar en ze verdwenen uit mijn zicht. Wie ís dit? Volgens mij heb ik haar nog nooit gezien, maar ze kent mijn voornaam. Zou ik mij gruwelijk vergissen? Ik was bang, heel bang en barstte in snikken uit. Wie is zij en waar ken ik haar van of beter: waar kent zij mij van?

Ik liep een andere route terug. Door straatjes die ik niet kende, langs bedrijfsgebouwen, voorbij het kanaal en tussen huizen door. Toen herkende ik het weer.
‘Dag schat,’ begroette De Vrouw mij. ‘Was het druk in de winkel?’ Ze veegde de tranen van mijn wang. Het was onbegonnen werk, want er kwamen weer nieuwe. ‘Ik moet nu even weg naar het werk.’
‘O. Hoe laat ben je weer terug?’
‘Hoe laat is het nu? Kwart voor vier. Dan ben ik er om kwart voor zeven weer. Tot zo.’
De voordeur sloeg dicht. Wat moest ik doen tussen kwart voor vier en kwart voor zeven? Schrijven? Ik moest er niet aan denken en liet de computer uit. Huilen was misschien een idee. Een andere keuze had ik toch niet.

De deurbel ging. Ik stond op van de keukentafel en strompelde naar de hal. Naast de deur zag ik door het raampje een stukje van een zwarte jas. De Vrouw, dacht ik. Ze is vast iets vergeten. Ik deed de deur voor haar open.
Het was Joop. Kut. Ik had nog opengedaan ook. Joop had een heel grote bos bloemen in zijn handen. Hij kwam binnen. Ik líét hem nog binnen ook. Hij liep naar de keukentafel, ging zitten en begon te praten.
Ik weet het: het is goed bedoeld, dacht ik. Het is heel lief van je. Echt waar. Maar ga weg. Ga weg.
Joop ging niet weg. ‘Wat zit je hier stilletjes te somberen?’ vroeg hij met een lach op zijn gezicht. ‘Zou je niet een lekker muziekje opzetten?’
Ik ga nu de grijze container naar binnenrijden, overwoog ik. Die zet ik voor de platenkast en met een paar handige bewegingen veeg ik alle cd’s en dvd’s erin. Past jouw gelul er ook nog in?
Joop bleef maar liefst een kwartier en hij zat een kwartier lang te praten en te lachen. Ik deed net of ik het hoorde en probeerde op de juiste momenten instemmend te knikken. Maar voortdurend denderde het door mijn kop: so-de-mie-ter op.
Pas na een kwartier stond hij op. Ik deed de voordeur achter hem dicht en barstte maar weer eens in huilen uit. Hoe erg kon ik van mijzelf schrikken?

Wat moest ik toen doen? Het duurde nog lang voordat De Vrouw thuis zou komen. Ik zat aan de keukentafel en keek voor mij uit. Veel zag ik niet.
Wacht. Ik zou voor eten zorgen. Fijn, dan had ik wat te doen. Ik haalde de pompoen uit ons biologische groentepakket tevoorschijn. Gelukkig is het schoonmaken een langdurig werkje. Ik sneed het vruchtvlees in kleine blokjes. In een grote pan bakte ik spekjes en stukjes varkenslappen. Toen gingen er uisnippers, knoflook en peperringetjes bij en uiteindelijk ook de pompoenblokjes. Anderhalve liter bouillon erop en dit liet ik drie kwartier zachtjes koken. Drie kwartier zat ik aan de keukentafel te wachten. Toen deed ik spaghetti in de pan erbij, kookte die gaar en roerde vervolgens wat slagroom erdoorheen. Ik hoorde de voordeur opengaan. Het was kwart voor zeven.

Eindelijk, daar kwam De Vrouw thuis. ‘Van wie heb je die bloemen?’ vroeg ze.
‘Van Joop en dat weet je. Je bent hem toen je vertrok tegengekomen.’
Ze lachte. Zó gek was de schrijver dus ook weer niet. ‘Het zijn mooie bloemen,’ zei ze. ‘Lief van Joop dat hij even langs kwam.’ Ze keek hem aan. ‘Of vond je het niet zo leuk?’
‘Erg, hè?’ snikte de schrijver. De tranen stroomden over zijn wangen.
De Vrouw nam hem in haar armen. ‘Och, dat is het, hè?’
‘Mag ik slapen?’ vroeg de schrijver. ‘Mag ik slapen en hoef ik dan niet meer wakker te worden?’

Aanvulling:
E komt terug van haar werk en vertelt: ‘Aar heeft je een mail gestuurd. Wil je nóg een reden om te huilen? Je website is gehackt.’ Hij vertelt dat hij z’n best gaat doen om alles weer terug te krijgen.
’s Avonds komt Peter op bezoek. Hij is de rust zelve, vraagt, is geïnteresseerd, legt me niets op. Hij is geweldig. Ik heb veel aan hem, al was het maar dat hij er gewoon even is. Dank je, Peter.

Donderdag 21 november

De schrijver (5)

De schrijver bleef even staan en keek om zich heen. Veel bomen waren kaal. Aan zijn voeten lagen bruine bladeren. Slechts op enkele plekken kon je erdoorheen het grijze asfalt van het paadje zien. Het was stil in het park, maar niet doodstil. Ver weg hoorde je een enkele auto, er klonk gekras van eksters wat verderop en hoog boven zijn hoofd meende de schrijver het geluid van een vliegtuig te ontwaren.
Zijn blik viel op een partijtje struiken. Op de koude grond groeide wat mos. Er zaten rode bessen in het struweel. Op een tak, tussen de laatste geel met rode bladeren, zag hij een vogeltje. Het was een klein bruin beestje, met glimmend zwarte oogjes en een knaloranje borst. Een roodborstje was eigenlijk een vreemde naam voor deze vogel. Het hipte over de tak naar het uiteinde ervan en fladderde toen naar de grond. Op de zwarte bodem lag een plasje. Het roodborstje dook erin en fladderde met zijn vleugels. Oud regenwater spatte op.
De schrijver bleef nog even kijken naar het allerlieflijkste tafereeltje en dacht toen: Wat kan mij die fuckvogel verrotten?

Ik had mijzelf de laatste dagen wel vaker betrapt op onverschilligheid. Daarom liep ik hier ook: om rustig te worden in mijn hoofd. Hoe noemde de huisarts het ook weer? ‘Zwaar overspannen. Totale burn-out,’ was haar diagnose. ‘Je moet volledig tot rust komen.’
En dus moest ik naar buiten. Lopen, wandelingen maken. Ik deed het nog ook. Het was gelukkig mooi weer. Het waterige zonnetje prikte in mijn ogen. Ze traanden ervan. Dat was niet erg; huilen deed ik toch al de hele dag.

Er klonk geluid van achter mij. Het waren stemmen. Dames, hoorde ik. Ik liep door. De stemmen kwamen dichterbij en ik werd ingehaald door twee oudere dames, ieder met een rollator. Maar goed dat ik geen trein hoefde te halen.
Ik volgde het asfaltpaadje dat een heuveltje op en af slingerde. In een kale struik met rode takken hing iets. Het waren fel goudkleurige slierten, waarmee je een cadeautje kon versieren. Hedra klom vanaf de bodem hoog de bladloze berkenbomen in. Het paadje ging verder langs een vijver en een stroompje. Er zwommen wilde eenden in het bruine water. Misschien was het water helemaal niet bruin, maar leek het alleen zo. Ik kwam op een heel rustig stukje, een landschapje op zich. Bomen, struiken, gras, vogels en zacht geruis van de wind. Hier is het mooi, dacht ik. Ik moest huilen.
Eerder zou ik hier een heel verhaal over hebben geschreven. Dat lukte nu al weken niet. Ik had ook nog niet de energie gehad om mijn pc aan te doen de laatste zes dagen. ‘Een schrijver die niet schrijft,’ grinnikte ik voor mij uit, door de tranen heen. ‘Hoe heet het ook weer als je niets op papier kunt krijgen? Een schrijfblok?’

Verder maar weer. Het paadje kwam uit bij een groter veld. Links zag ik de kinderboerderij liggen. Daar waren me te veel mensen. Ik wilde geen mensen zien. Rechtsaf liep een zandpad over het veld. Het was een grote hondenuitlaatplaats. Het pad liep langs de paar bomen die er aan de rand ervan stonden. Ik stapte op het halfnatte zand en voelde de grillige boomstronken door de dunne zolen van mijn schoenen heen.
Plots werd ik ingehaald door een grote hond. Ik wist het merk niet. Erachteraan kwam een man mij voorbij. Ik draaide mijn hoofd de andere kant op, maar vanuit een ooghoek kon ik zien dat hij iets jonger was dan ik. Hij droeg de pijpen van zijn vale spijkerbroek in zijn hoge schoenen. Dat deden wel meer kerels van rond de veertig. Was dat hip of zo?

Aan het eind van het veld liep weer een geasfalteerd pad. Ik stampte het zand van mijn schoenen en wandelde verder. Weer een vijver. Het park was niet écht groot, maar er waren allerlei bosjes, velden en waterpartijen. Open ruimtes en dichtere begroeiing wisselden elkaar af.
In een boom hing een bierblikje. Onder de boom lag een hele berg blikjes. Ernaast wemelde het van de plastic zakken, drinkpakjes en andere verpakkingen. Ik keek verder rond en ontdekte dat er overal veel afval lag: onder de struiken, op het veldje, in de beken en de greppels.
Er kwam een ploegje jongelui aangelopen. Coole jongens en poppige meisjes van een jaar of vijftien. Ze schreeuwden naar elkaar, sloegen met hun schooltassen, duwden en trokken. Was het ruzie? Nee, ze lachten ook. Het deed pijn in mijn oren. ‘Lach maar,’ bromde ik toen ze me gepasseerd waren. ‘Wacht maar tot later. ’s Zien wie er dan nog lacht. Ooit krijgen jullie je eigen portie ellende.’

De vogels hipten en fladderden en zongen vrolijk. Waar haalden die beesten het gore lef vandaan? Eigenlijk had ik zin om die vogels met stenen te bekogelen. Ik deed het niet, want ze konden er toch niets aan doen dat zij wél vrolijk waren en ik niet? Bovendien zag ik zo gauw geen stenen liggen.
Het paadje kwam langs de rand van het park. Hier stonden huizen. Ik keek door een raam naar binnen. In de woonkamer zag ik een meisje met lang zwart haar. Ze was een jaar of twaalf en stond met haar rug naar mij toe. Aandachtig keek ze in een spiegel en ze maakte vlotte dansbewegingen. Haar hoofd hield ze scheef. Ik kon een weemoedige glimlach niet onderdrukken. Even leek het of het meisje mij via de spiegel in de gaten kreeg. Ze stopte met dansen. Ik begreep het wel. Die zombie met die lange grijze haren, die glimlach en die tranen op zijn wangen, die engerd die naar binnen loerde: alles bij elkaar moest dat schrikken zijn. Ik vervolgde mijn weg en liet de huizen achter mij.

Niet veel verderop kwam ik bij de grote vijver. Ik liep eromheen, moest een bruggetje over en kwam zo aan de overkant. Kijk, er was een steiger. Een smal paadje liep erheen. De steiger zelf was duidelijk bedoeld voor mensen in een rolstoel. De balustrade was slechts een centimeter of dertig hoog, zodat je vanuit je karretje niet tegen houten balken aan zou zitten kijken. Grappig: op de steiger of in enkele honderden meters ervandaan stond geen bankje. Dat was dan zeker om de validen te pesten.
Mijn pad liep dicht langs het water. Een aalscholver zwom met me mee. Af en toe dook hij onder en leek hij verdwenen. Plots verscheen hij weer, vaak tientallen meters verder. Angstvallig hield hij me in het oog, zo leek het wel.
Het water en het pad maakten een bocht. Een reiger stond langs de kant, maar klapte met zijn vleugels en steeg op. Met grote slagen werkte hij zich in veiligheid. In het riet, een stukje voor mij uit, streek hij neer. Even later kwam ik opnieuw dichtbij en de hoogpotige vogel vluchtte wederom, ditmaal naar oorden die achter mij lagen.

De heemtuin was gesloten. Een dikke ketting met een verroest slot eraan lag om de palen van het toegangshek. In dit stukje van het park had ik ooit nog eens mijn gevoeg gedaan. U weet het vast nog wel: als ik het gevoel heb dat ik naar de wc moet, dan moet ik ook meteen of binnen een paar minuten, anders gaat het fout. Nee, als het op poepen aankomt, dan weet ik niet van ophouden.
Wacht, wat gebeurde daar? Ginds bewoog iets. Iets was vanaf de oever de vijver in gedoken. Maar wat? Langzaam sloop ik dichterbij, in de hoop onopgemerkt te blijven en te kunnen zien wat er zich zo stiekem uit de voeten maakte. Was het een waterrat of een otter? Misschien wel een bever, een krokodil, een nijlpaard, een potvis? Hoe lang ik ook bleef turen: het was niets. Althans, het liet zich niet meer zien.
Er kwam een fietser van achteren, hoorde ik. Ik werd ingehaald door een jonge vrouw op een mountainbike. Ze droeg een lange zwarte wielrenbroek en had een ongelofelijk mooie kont. Ik keek naar de ongelofelijk mooie kont en dacht: Die ongelofelijk mooie kont zal me een biet zijn.

De schrijver slenterde nog even door. Hij bevond zich nog altijd langs een deel van de vijver. ‘Heet dit nu met je ziel onder je arm lopen?’ vroeg hij zich hardop af. ‘Was het maar waar, dan flikkerde ik ‘m nu met beide handen de vijver in.’
Een groep meeuwen die langs de oever stond, schrok van zijn aanwezigheid en vloog krijsend als één zwerm op. ‘Toe maar,’ fluisterde de schrijver naar de kudde vogels. ‘Ik begrijp het wel. Vlucht voor mij.’

Aanvulling:
Tijdens die wandeling in het Matenpark schiet me van alles te binnen. Bijvoorbeeld over het schrijven. Op dat moment loopt op FOK! en Apeldoorn Direct mijn serie Sjaak. Ik had al ideeën voor een volgende serie, getiteld De schrijver. Deze zou moeten gaan over een oudere man, een schrijver, die geen ideeën heeft om te schrijven. Hij gaat de straat op, doet boodschappen, ontmoet mensen en raakt betrokken bij gebeurtenissen (een moord?). Nu, tijdens het lopen, verandert dat idee. De serie De schrijver moet heel anders: hij moet gaan over mij en wat ik nu meemaak. Ik moet vastleggen en vertellen wat er in mijn hoofd gebeurt.
Wat vreemd is, is dat er al dagen geen muziek meer in mijn hoofd zit. Al slenterend wil ik iets zingen. Vooruit, een van mijn lievelingsmelodieën: Wave van David Sylvian. Ik doe het huilend. Het lukt niet.
Als ik terug ben van de wandeling, heb ik nog een groot deel van de middag. ‘Leuke dingen doen,’ had de huisarts gezegd. Ik werk een enorme stapel strijkgoed weg. Leuk?

Vrijdag 22 november

E is vandaag vrij. We gaan samen naar het centrum om een cadeau voor oma te kopen. Oma wordt volgend weekend vierentachtig jaar, vandaar. We doen boodschappen bij de thuiszorgwinkel. Ook gaan we langs de Free Record Shop. Ik wil niet naar binnen. Ze draaien er muziek en die doet me pijn in mijn hoofd. E gaat wel en ik zie dat ze iets koopt.
Als we thuis zitten te lunchen, zegt ze: ‘Ik heb een cadeau voor je. Ik wilde je iets geven.’ Ik open het geschenk. Het is het album The Theory Of Everything van Ayreon. Afgelopen zaterdag waren we ook in die winkel geweest en had ik ‘m aangewezen: ‘Die wil ik ooit nog ’s hebben.’ Nu krijg ik ‘m. Ik ben er heel blij mee, maar ik zeg: ‘Snap je dat ik ‘m even niet kan draaien?’ en ik moet spontaan heel erg huilen. (Hij heeft uiteindelijk meer dan acht weken onbeluisterd naast de speler gelegen.)
‘Aar heeft je een mail gestuurd,’ vertelt E. ‘Je site is weer terug.’ Gelukkig. Dank je, Aar!

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »