“Weer niets op mijn antwoordapparaat,” zucht ik. “En ook mijn msn is doodstil.”
Uit
verveling ga ik boodschappen doen. Of nee, ik zou vanavond koken en
daar heb ik van alles voor nodig. “Wie het eerste thuis is, die kookt,”
is nu eenmaal de regel in huize bazbo. Stomme regel, maar ik kan hem
niet meer terugtrekken. Ik heb hem zelf ingevoerd. Weliswaar toen ik nog
laat thuis kwam. Nu is de situatie veranderd. Ik kom tegenwoordig
namelijk veel eerder thuis. Dat komt zo. Ik heb een nieuwe werkplek. Had
ik al eens verteld van mijn nieuwe werkplek? Nee? Nou, ik ga het nu
niet doen, hoor. Dit verhaal gaat over boodschappen.
Wat heb ik
toch weer veel in mijn karretje liggen, zeg! Waar haal ik het geld
vandaan? Gelukkig werkt Vrouwlief ook en delen we samen de kosten van de
huishouding. Want die nieuwe werkplek is leuk en zo, maar het levert
nog altijd veel te weinig poen op om een butler in huis aan te nemen.
Aan de andere kant: als ik personeel in dienst had, hoefde ik ook nooit
meer boodschappen te gaan doen en zou ik nooit meer in contact komen met
die lieve kassameisjes.
Neem nou Amanda. Die is vandaag de
uitverkorene. De andere rijen bij de kassa zijn veel korter, maar die
kies ik niet. Niet dat die kassameisjes niet leuk zijn, hoor. Maar ik
ken ze te goed. Of nee, ik ken de meisjes zelf niet zo goed, wél hun
ouders. Zij (de meisjes, niet de ouders) zaten ooit op dezelfde
basisschool als mijn zoon. Zo maakten we kennis met ze (de ouders, niet
de meisjes). En verlekkerd kijken naar de kinderen van je kennissen vind
ik niet kies. Maar waar had ik het over?
Amanda is een olijk
meisje. Ze heeft een rond gezichtje en halflang steil haar dat
kaarsrecht is afgeknipt ter hoogte van haar schouders. Altijd is ze
vriendelijk en ze kijkt iedereen aan met haar pretoogjes. Doordat ze een
ruime turquoise uniformblouse aan heeft, kan ik alleen maar gissen naar
hoe de rest van haar lichaam is. Ze is denk ik niet al te groot, en te
oordelen naar haar ietwat mollige armen heeft ze wat vollere rondingen
dan de gratenbalen die je tegenwoordig in de modebladen ziet. Haar
lachje is er een om in te lijsten. Zó’n meisje is het. Ik sta graag bij
haar in de rij. Hoe langer, hoe fijner.
Normaal gesproken besteed
ik veel aandacht aan hoe ik mijn spulletjes op de band neerzet. Het
moet wel een beetje met beleid. Eerst de zware boodschappen, zodat die
ook als eerste in het karretje teruggaan. Dat je niet een tweelitercan
melk bovenop je ribbelchips gooit. Of dat je zachte tarwebroodjes geplet
worden door die plofkip van anderhalve kilo. Maar als er een heerlijk
kassameisje aan het werk is, kan het me helemaal geen berenbal schelen.
Dan maar chipskruimels en tarwekoeken.
Vandaag heb ik geen
tweelitercan melk, ribbelchips, tarwebroodjes of plofkip op de band
liggen. Wél twee schaaltjes met haaskarbonades. Eentje met twee karbo’s
erin en eentje met maar eentje erin. Wat is dat toch dat de middenstand
niet rekent op gezinnen van drie personen?
“Hoi,” zeg ik.
“Hallo,” lacht ze.
“Ik heb weer eens een kratje Dommelsch achterop staan.”
Ze
begint te zoeken op een kaart naar de juiste code. Vervolgens drukt ze
wat toetsen in. Op het display van de kassa verschijnt: “Dommelsch,
€10,49, emballage, €3,90.”
Dan haalt ze het schaaltje met het ene
stuk vlees over de scanner. Een piepje. Nu volgt het schaaltje met de
twee karbonades. Er klinkt geen piepje.
“Heb ik weer eens een goeie? Doet-ie het niet?” grap ik.
Het
meidje haalt haar schouders op en trekt het schaaltje met één
haaskarbonade nogmaals over de scanner. Zou ze denken dat ze hetzelfde
geprijsd zijn?
Vervolgens zijn mijn drie halve gesneden Casino
bruin aan de beurt. De derde doet het niet. In plaats van dat ze me
vraagt of ze er eentje van de eerste twee nog even mag hebben (ik had ze
al in mijn karretje teruggelegd) om die te scannen, blijft ze het
proberen. Als het niet lukt, schuift ze het halve brood gewoon mijn kant
op, zonder hem te hebben gescand.
Een beetje dom. Dat is ze wel. Maar daarom zou je met haar toch wel fijn geile seks kunnen hebben?
“Maar bazbo,” hoor ik jullie Lezers vragen, “wat sta je daar nou te zuchten naar dat meisje? Jij bent toch veel te oud?”
“Als
ik haar niet neuk, doet een ander het,” zou mijn antwoord kunnen zijn.
Maar ik wil haar helemaal niet neuken. Dat zou zonde zijn. Dit meisje is
zo rein, zo puur. Dat moet zo blijven. Dat moet ik koesteren. Ik wil
haar in mijn armen nemen, ik wil haar tranen opvangen en ik wil haar in
haar oor fluisteren dat ze bij mij veilig is voor de Grote Boze Wereld.
Niet dat het zo is. Ik bedoel, het is wel waar dat ik haar in mijn armen
wil nemen en dat ik haar tranen wil opvangen. En ik wil haar van alles
in haar oor fluisteren, maar dat ze bij mij veilig is voor de Grote Boze
Wereld, dat zou een grove leugen zijn. Bij mij is niemand veilig, want
ik poep zelf ook zeven kleuren van angst voor de Grote Boze Wereld. Het
liefst zou ik willen dat het omgekeerd is, dat zij mij in haar armen
neemt, dat ze me tegen zich aan drukt en dat ik mijn hoofd op haar
boezempje mag leggen.
Niets van dat al. “Dat is dan tweeëndertig euro tachtig.”
Ik pin. “Hee, tot kijk,” zeg ik zwoel.
“Fijne dag nog,” is haar antwoord. Meer niet.
Droefgeestig duw ik mijn boodschappenkar naar de uitgang van de supermarkt.
“Meneer!” hoor ik haar vrolijke stem. Ze roept me na! “Meneer?”
Ik draai me verheugd om en kijk in haar lachende gezichtje.
“Wilt u uw bonnetje niet?” vraagt ze. Ze vraagt niet: “Zal ik mijn kleren voor u uittrekken?” De trut.
Apeldoorn, december 2009
Hier lees je ‘m op FOK!.