bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

01-07-2008

Meisjes in het wild

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:27

Leuk hè, zo’n nieuwe werkplek? Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? Vast wel. Lees anders mijn vorige columns nog maar eens terug. Voor mijn nieuwe werkplek moest ik naar een cursus. De les zou een dag duren en ging plaatsvinden in Arnhem. Prachtig, behalve dat de bussen niet reden vanwege een staking van de buschauffeurs en ik niet beschik over een rijbewijs, laat staan een auto. Gelukkig bestaat de trein ook nog! Om half acht fietste ik naar het station Apeldoorn CS. Hoera! Apeldoorn heeft een Centraal Station! Dat betekent dat er op zijn minst nóg een station is. Sterker nog, er zijn er in totaal drie. Welteverstaan. Ja ja, Apeldoorn als metropool. Het wordt nog wel eens wat met mijn geliefde geboorteplaats.
Ik houd van de trein. Daar waar ik in de bus moeilijk tot lezen kom in verband met het gehobbel over straatstenen en verkeersdrempels, daar verslind ik in de trein het ene boek na het andere.

Het aloude boemeltreintje van Apeldoorn naar Zutphen is helaas niet meer in gebruik. In plaats daarvan zijn er nu moderne en comfortabele treinstellen. De reiziger zit niet langer op banken, maar op echte stoelen. Ik nam plaats in een leeg ‘zitje’. Onmiddellijk viel mijn blik tussen de twee stoelen tegenover mij. In het zitje voor mij zat een mooi meisje. Shit, van lezen kwam niet veel meer. In plaats van letters, woorden en zinnen, vulden haar lange donkere haren, bruine ogen en zwarte jurkje mijn blikveld.
Balen, zeg. Vroeger deed het boemeltje wel een kwartier over het stukje van Apeldoorn naar Zutphen. Met dat moderne materieel is de rit binnen tien minuutjes gepiept.

Gelukkig was de aansluiting vloeiend. De dubbeldekker naar Nijmegen zat nogal vol. Ik liep naar de benedenverdieping en koos de eerste lege stoel die ik zag. Het was een enkele stoel. In het zitje naast me, aan de andere kant van het gangpad, zat een meneer met een laptop te werken. Ik peuterde mijn boek uit mijn tas.
Achter mij hoorde ik de deur open gaan en er ging iemand in het zitje naast mij zitten. Ik keek op. Kut, weer geen tijd om te lezen. Het meisje trok haar jas uit en ging onderuit zitten. Ze had oordopjes in met kabeltjes naar iets in haar broekzak. Ze luisterde muziek. Glimmende sportschoenen aan haar voetjes en een spijkerbroek met smalle pijpen. Daarboven droeg ze een grijs truitje met korte mouwtjes. Het truitje had een wijde hals, zodat ik prettig zicht had op haar prachtige decolleteetje. Ze had een fris gezichtje met helder blauwe ogen en blonde haren die over haar schouders vielen. Met twee handen trok ze haar truitje wat strakker naar beneden. Doordat ze onderuit zat, duwde ze haar buikje een beetje naar boven. Ik moest even gaan verzitten.
“Heel misschien bestaat er toch wel een god,” fluisterde ik voor mij uit. “En ik ben blij dat die bussen staken, zeg.”
Ook deze rit duurde te kort. Veel te snel was ik in Arnhem en moest ik uitstappen.

Vijf minuten later deed ik het portier van een auto open. Achter het stuur zat een collega. Ze woont in Velp en zou me bij het station oppikken, zodat we samen naar de cursus konden gaan.
Mijn collega is een leuke collega. Ze heeft een vriendelijk, open gezicht en kijkt vrolijk uit haar stralende ogen. We kunnen het altijd goed met elkaar vinden.
“Wat heb jij nou voor shirt aan?” vroeg ik, toen we weg reden. Op de fikse ronding van haar buik las ik: “If you only knew what I had to do to fit in this shirt”.
Ze is bijna vijf maanden zwanger. Ik ben al bijna zestien jaar vader, dus we hebben wat om uit te wisselen. We lachen wat af.

Niet veel later betraden we het gebouw waarin de cursus plaats vond. Het gebouw was een verpleeghuis, godbetert. Ik keek om me heen om lekkere verzorgstertjes te ontdekken. Helaas, hier werkten alleen maar fossielen.
Bij het binnenkomen van de lesruimte, bleek dat we de laatsten waren. De groep zat aan een grote langwerpige tafel. Ik ging op een lege stoel zitten en keek de kring eens rond. Een hoop te verwaarlozen mannen en vrouwen, maar godallahmachtig, wat zat daar nu tegenover mij?
Bij het rondje voorstellen vertelde ze dat ze Lisa heet. Ze sprak met een zachte g. Geil, hoor. Er zat een slag in haar lange blonde haren. Ze kneep voortdurend haar donkere ogen tot spleetjes, zo leek het. Haar glimlachje week niet van haar mond. Ze droeg een zwart hemdje dat haar heerlijke figuur goed deed uitkomen.
In de pauze zorgde ik ervoor dat ik bij haar aan de kantinetafel kwam te zitten. Al snel waren we in gesprek. Soms denk ik wel eens dat het leven stiekem wél zin heeft.
Cursusdagen zijn net als bepaalde treinreizen. Ze zijn voorbij voordat je het weet of wilt.

Terug op het station zag ik iets prachtigs op de tegels tegen de kiosk aan zitten. Ze had suède laarsjes aan over haar spijkerbroek. Een blauw truitje en blonde krulletjes. Toen ik langsliep, keek ze naar me op. Ik glimlachte en gaf haar een knipoog. Ze lachte terug. Even kwam er iets dierlijks in mij op, maar ik ben te opgevoed om op het station mijn erectie uit mijn broek te halen. Ik moest ook haasten, want mijn trein stond al klaar.

“En, hoe was je cursus?” vroeg vrouwlief toen ik thuiskwam. Ineens realiseerde ik mij dat ik de hele dag naar leuke meidjes had zitten kijken, terwijl ik de allerleukste gewoon thuis heb zitten.
“Hmm, wat voor cursus was het eigenlijk ook weer?” vroeg ik mijzelf hardop af. Ik kon het mij niet meer herinneren. Wel herinnerde ik mij de harde plasser die ik een groot gedeelte van de dag had gehad en die zich nu opnieuw aandiende. Niet heel veel later deelde ik het plezier daarvan met vrouwlief.


Apeldoorn, juni 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Fotograferen verboden – muziekcolumn

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:26

Potjandosie, ik zit in Tilburg in het straatje dat ‘Heuvel’ heet, op het terras van ‘Stoffel’ samen met mijn vrouwlief. Het is dinsdagmiddag 27 mei, het heeft net wat geregend, maar nu is het zonnig en we drinken Erdinger witbier.
“Ik heb er zin in,” zegt vrouwlief.
“Hier? Nu?” vraag ik met mijn tong uit mijn mondhoek.
“Nee joh, in het concert van vanavond.”
We gaan straks naar de zaal 013. De band Asia speelt er vanavond. Vier van mijn jeugdhelden op één podium. In 1982 ontstond deze groep. Vier bandleden die beroemd waren uit andere bands. Geoffrey Downes was de toetsen spelende helft van The Buggles en speelde op een Yes-plaat mee, Steve Howe was de gitarist van Yes, Carl Palmer was de drummer van Emerson Lake & Palmer, en John Wetton speelde bas en hij zong in onder andere King Crimson. Twee platen hebben de heren samen gemaakt en daarna verliet de een na de ander de band. Nu, vijfentwintig jaar na hun debuut als supergroep, toert de band in de originele bezetting de wereld rond en ze zijn vandaag in Tilburg!

“Hee, kijk daar eens!” roep ik bij mijn tweede halve liter Erdinger. “Daar loopt Steve Howe.” En inderdaad. De meestergitarist komt voorbijlopen met een klein tasje over zijn schouder. Naast hem loopt een dikke crewmedewerker die de overige tassen en koffers met zich meesleept. “Leuk, die helden die zo voorbij komen lopen.”
“Jij zit hier gewoon te soppen als een klein jongetje,” zegt vrouwlief lachend.
“Daar! John Wetton!” Hij ziet er goed uit na twee open hart operaties. Opvallend hoeveel hij afgevallen is. De laatste keer dat ik hem zag, gaf ik hem de bijnaam ‘John Vetton’.
“Waarom maak je geen foto’s, schat?” vraagt vrouwlief. Ik zoek in het kleine buideltje dat voor mijn buik hangt.
“Te laat!” roep ik. “Daar gaat Geoffrey Downes al!”
“Nog een te gaan,” zegt vrouwlief. “Hoe heette die drummer ook weer?”
“Daar!” ga ik uit mijn dak.
“Is het hem?” vraagt vrouwlief.
“Jaaaaa!” brul ik buiten zinnen. “Het is TheGrandWazoo!”

We schudden handen, we zoenen, we kletsen, we lachen en we drinken Erdinger. Dan gaan we naar 013.
Bij de ingang mag ik gewoon doorlopen, maar ik zie vanuit een ooghoek dat vrouwlief haar tasje moet laten zien. Ik lach, want ik weet dat ik er veel ruiger uitzie met mijn lange krulhaar en mijn t-shirtje met de bandnaam ‘Yes’ erop.
We droppen jassen en tassen bij de garderobe, kopen munten en halen bier. Dan gaan we de zaal in.

Het is niet uitverkocht. Hoop ruimte om ons heen. En een boel bekenden die we tegenkomen en die ons gedag komen zeggen.
Dan gaat het zaallicht uit en begint de openingsmuziek. Vier jeugdhelden betreden het podium. Ik ril.
Als ik in het rond kijk, zie ik overal telefoontjes en camera’s. Iedereen maakt foto’s. Ik open het buideltje dat om mijn middel hangt en haal mijn fototoestel tevoorschijn. Enthousiast begin ik te knippen.

Ik heb een gaaf cameraatje. Als het licht op het podium goed is, maak ik de mooiste foto’s. Het licht is niet altijd goed op het podium, dus blijf ik mijn wijsvinger op de knop houden. Mislukkingen gooi ik later wel weg. Duizend foto’s op een avond zijn geen uitzondering.
Met mijn camera kan ik ook filmpjes maken. Wat een uitkomst. En de kwaliteit is nog redelijk goed ook. Ik heb al een boel mensen blij gemaakt met mijn beelden van optredens.
Nu maak ik al wel drie filmpjes. Tijdens de opnames houd ik mijn hand op het grote beeldschermpje van de camera. Het display geeft erg veel licht af, en dat kan storend zijn voor de mensen die naar het podium staan te kijken.

Het concert is fenomenaal. Oké, het zijn oude mannen op het podium, maar het plezier, de toewijding en het vakmanschap spetteren ervan af. Veel stukken van de eerste Asia plaat uit 1982, maar ook aandacht voor de muziek die de vier mannen daarvóór maakten.
Ik kijk naar vrouwlief en TheGrandWazoo. Wat een lol hebben we. Ik wil me even goed concentreren op de muziek en stop mijn camera weg in het buideltje dat om mijn middel hangt.

Ineens klopt er iemand op mijn schouder. Ik kijk. Het is een dame gekleed in een kostuum, een pak. Ze ziet eruit als van de bewaking of zoiets.
“Wilt u de zaal verlaten?” zegt ze in mijn oor. Heb ik dat goed verstaan?
“Wat zegt u?” buig ik me naar haar toe.
“Wilt u de zaal verlaten?” herhaalt ze streng.
Ik haal mijn schouders op en laat haar mijn lege handen zien. “Waarom?”
Ze legt een hand op mijn schouder en duwt me in de richting van de uitgang. Ik ga haar voor. We dringen ons door het publiek. Men gaat opzij.

“Wat is er aan de hand?” vraag ik vriendelijk als we de zaal uit zijn.
“Het is niet toegestaan om foto’s te maken.”
“O?” reageer ik verbaasd. “Dat wist ik niet.”
“Meneer, er hangen bij de ingang vier posters dat het niet mag. En een collega heeft u gevraagd of u een camera bij u heeft.”
“O? Ik heb geen poster gezien. Serieus,” zeg ik. “En werkelijk waar: mij is niets gevraagd, bij binnenkomst.”
“Iedereen is gevraagd. Loop mee, dan laat ik het u zien.” Ze gaat me voor naar de ingang. “Daar, wijst ze me op allerlei gekopieerde A4’tjes aan de binnenkant van de deur. “En hier hebben allerlei collega’s gestaan om u te controleren.”
“Echt, ik ben niet gevraagd. Ik moet er dan tussendoor zijn geglipt.”

“U moet alle foto’s wissen,” zegt ze streng.
“Oké. Ik wist echt van niets. Maar oké.”
Ze kijkt op mijn schermpje. Ik laat een foto zien en klik op ‘delete’.
“Kunt u ze niet allemaal tegelijk wissen?”
“Er staan ook nogal wat foto’s van de tuin op,” zeg ik naar waarheid. “Die wil ik graag houden.”
“Dat begrijp ik.”
Ik begin druk op allerlei knopjes te drukken. De mevrouw blijft op mijn schermpje kijken.

“Waarom mogen er eigenlijk geen foto’s gemaakt worden?” vraag ik.
“Policy van de band. Die willen niet dat er foto’s genomen worden.” Ze is afgeleid en kijkt even niet op mijn schermpje. Er komt net een goede foto voorbij. Die wis ik niet.
“Ach zo, als ik dat geweten had, had ik het ook niet gedaan.”
“U had het kunnen zien op de site van 013.”
“Alsof ik daar iedere dag naar kijk.”
“Ik kan er ook niets aan doen,” zegt ze, terwijl ik allerlei foto’s laat staan en verder skip. “Ik moet uitvoeren wat ik moet doen.”
“Ik kan ook wel begrijpen dat een band liever niet heeft dat er foto’s gemaakt worden,” zeg ik. Ondertussen laat ik nog een heleboel foto’s staan en ook mijn eerste filmpje. “Als ik van tevoren had geweten dat de band het liever niet heeft, dan had ik mijn camera helemaal niet meegenomen.”
“Ik begrijp ook niet precies waarom zo’n band het niet wil,” zegt ze. “Het is toch juist mooie reclame voor hun concerten en cd’s?” Ineens lijkt ze minder streng. Ik kijk haar aan en zie dat het eigenlijk een heel mooie vrouw is. “Ik snap ook niet wat ertegen is.”
Terwijl ze praat, zie ik dat ze helemaal niet meer in het schermpje van mijn camera kijkt. Ik zie dat er nog twee filmpjes passeren en klik op het knopje ‘verder’. Ze zei immers dat ik mijn foto’s moest verwijderen, niet mijn filmpjes.
“Je hebt nogal wat foto’s gemaakt,” zegt ze met een glimlach.
“Ja joh,” lach ik terug. “Ik heb een gave camera, maar als het licht niet zo goed is, dan worden die foto’s niks. Dus lig ik voortdurend op de knop te drukken in de hoop dat er een mooie bij zit. Dat maakt dat ik nu al zo’n honderd foto’s heb gemaakt.”
“Je bent een echte liefhebber.”
“Vier jeugdhelden op één podium,” grinnik ik.

“Zo, dat was het,” zeg ik. Ze heeft niet gezien dat ik alle filmpjes en een zwikkie foto’s heb laten staan. Ik laat haar een foto van mijn tuin zien.
“Breng je de camera naar de garderobe?” vraagt ze.
“Oké,” zeg ik. “Sorry voor de verwarring.”
“Het is goed. Geniet van de rest van het concert.”
“Dat zal ik zeker doen.”

Ik stop mijn camera bij de garderobe in onze tas. Dan haal ik bier en ga ik terug naar de zaal. Ik passeer de strenge dame en hef mijn drie bieren. Ze lacht en roept: “Proost.”
Bij vrouwlief en TheGrandWazoo moet ik natuurlijk het hele verhaal vertellen, maar ik wil naar het concert luisteren. Ik heb zo’n kwartier gemist. Waaronder een lied van de nieuwe cd en het hemelsmooie stuk ‘The Court Of The Crimson King’.
Ik kijk, ik luister, en voel me bloot zonder camera. Maar het concert is fantastisch.

Als het afgelopen is, gaan we naar de foyer. Ik koop merchandise: een t-shirt, een cd en de DVD van het concert van de tour van vorig jaar.
We praten. Ik leg uit. We ontmoeten bekenden. Ik vertel. We noteren adressen. We drinken bier. TheGrandWazoo moet een trein halen. Ik ga met mijn vrouwlief terug naar het hotel.
In onze hotelkamer heb ik een wilde nacht met vrouwlief. Dit verhaal gaat over muziek, dus het gedeelte van de wilde nacht moet ik hier helaas overslaan. Jammer, mensen, maar schrijven is schrappen.

De volgende morgen staan we op tijd op. We moeten die middag allebei nog werken. Om half negen betreden we de ontbijtzaal.
Ik wil koffie pakken. Er staat een meneer bij de koffiemachine. Het is Steve Howe, de gitarist.
“Goodmorning,” zeg ik. “That was a lovely concert last night. I really enjoyed it.”
“Thanks, man. Hey, it’s you!”
“Huh?”
“Yeah, you recognize me, but I recognize you! Are you member of the Yesfocus group?”
“I am!”
“You were at my acoustic concert three years ago!”
“I was!”
We praten even verder. Dan zie ik iemand de trap af komen. Het is een man met sportschoenen, een driekwart broek en een groen shirtje. Ineens besef ik wie het is. Het is Carl Palmer. Lieve help, mijn jeugdhelden in hetzelfde hotel.

Ik wil me niet verder opdringen. Deze mensen willen ook gewoon even rustig ontbijten. Net als ik.
Toch draait meneer Howe zich halverwege zijn maaltijd om en begint een gesprek met ons. Meneer Palmer vraagt: “Is breakfast included?”
“No idea,” zegt Howe, “but it’s good.”
We lachen allemaal.
Een half uur later moeten we gaan. We staan op.
“Hey mate,” draait meneer Howe zich nogmaals naar ons om, “see you around.”
“Nice to meet you two, misters Howe and Palmer,” glunder ik. “Hope to meet you soon in concert again.”
Dan moeten we echt gaan.

Een paar dagen later kijken vrouwlief en ik de DVD van het Asia optreden van iets meer dan een jaar geleden.
“Nou, eens kijken hoeveel mensen er hier foto’s maken,” zeg ik.
Vrouwlief zegt na enige tijd: “Kijk, toen dit nummer tijdens ons concert begon, werd je eruit geplukt.”
“Ik heb nog geluk gehad,” is mijn reactie, “want ik hoefde niet bij Steve Howe en Carl Palmer op het podium te komen zodat ze mijn camera aan barrels konden gooien.”


Apeldoorn, mei 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Dit land is DEBIEL!

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:24

Ja hoor, het was weer eens zover. Ik fietste vrolijk naar mijn werk. Nu was ik niet zo vrolijk omdat ik naar mijn werk fietste. Nee joh, het liefst zou ik helemaal niet werken. Lekker de halve dag in mijn nest liggen rotten (samen met mijn vrouwlief) en de andere halve dag wat schrijven, drinken, koken en eten. Maar helaas mag het Leven zo niet zijn. Gelukkig heb ik van alle soorten werk de minst erge weten te bemachtigen. Of had ik dat al eens verteld? Had ik überhaupt al eens verteld van mijn nieuwe werkplek? Ik heb een nieuwe werkplek! Hij is inmiddels al niet meer zo heel nieuw. Meer dan een half jaar oud, mag je dat nog nieuw noemen?

Een dag in de week mag ik naar een andere locatie. Die is gelegen in het beruchte Apeldoorn-Zuid. Zo berucht is Apeldoorn-Zuid niet meer, maar er was een periode (mijn jeugd, zeg maar) dat Apeldoorn-Zuid bekend stond als de ‘ruige buurt’.
Er zijn mooie straatjes in deze wijk: kleine arbeidershuisjes met rode puntdaken, dicht op elkaar gebouwd. Een deel ervan is in de afgelopen jaren gesloopt, maar toch staan er nog genoeg overeind. Genoeg om er met een gevoel van nostalgie doorheen te fietsen.
Het is een gezellig buurtje en de traditionele arbeidersgeest heerst er nog steeds een beetje. En dat uit zich op bijzondere manieren. In de dagen rond Kerst is het zeker aanbevelenswaardig om door de smalle straatjes te gaan. De huizen zijn rijkelijk aangekleed met Kerstversiering; en aan de verlichting moet elektriciteitsbedrijf miljarden verdienen. Als je een blik zou werpen op de elektriciteitsrekening, dan zou de hoogte daarvan een hoop zwartwerken doen vermoeden.

Maar waar had ik het over? Werk. O ja, ik was op weg naar het werk. Fluitend naar de nieuwe werkplek, en niet omdat ik zo graag ga werken, maar gewoon omdat het een mooie dag was. Het zonnetje scheen en het was niet eens koud. Dat was de afgelopen dagen, weken en maanden wel anders geweest.
Met goede zin reed ik het buurtje binnen vol kleine woningen met rode puntdaken.
“Wat krijgen we nou?” mompelde ik ineens. “Je ziet geen fluit meer van die mooie huisjes!”
Ieder huis, zonder uitzondering, was versierd. En nu niet met kerstlampjes, arresledes of rendieren. Nee, het was oranje voor en oranje na. Er waren zelfs oranje leeuwtjes geverfd op het asfalt. Het ronde putdeksel midden op het kruispunt was oranje, met zwarte stippen erin. De TNT brievenbussen waren ook oranje, godbetert. Het deed me allemaal pijn aan de ogen.
“Ach,” stelde ik mij gerust dat dit slechts een incident was, “hoe folkloristisch, die arbeiders.”

Drie minuten later liep ik het gebouw van mijn werk binnen.
“Welke mongool heeft dit nou weer verzonnen?” riep ik uit. Ik moest bukken, want anders zou ik zijn gewurgd door de touwtjes met rode vlaggetjes die door de gang hingen. Op de tafels lagen oranje kleedjes en zelfs de bloemstukjes waren stemmig oranje.
“Leuk, hè?” vroeg een collega.
“Ja, leuk voor de Belgen,” zei ik.
“Huh? Hoezo dat?”
“Die weten nu wanneer ze ons land moeten binnenvallen. Als Nederland speelt!”
Hoofdschuddend liep de collega weg.
“En als ik nou eens wil vieren dat het Roze Zaterdag is, gaan we dan ook weken van tevoren de hele tent in het roze aankleden?” riep ik hem na.
“Ik wist niet dat je homo bent,” zei hij.
“Ben ik ook niet, maar het is bij wijze van spreken.”
“Ga jij trouwens lekker werken op zaterdag, hoor. Maar we zijn wel gesloten.”

Wat een kutdag werd het, zeg. Iedereen lulde maar over voetbal. Ik was blij dat ik om half vier naar huis mocht.
Op de weg terug ging ik nog even de supermarkt in. Het was niet mijn beurt om te koken – wie het eerst thuis is die kookt, is de idiote regel in huize bazbo – maar ik had vrouwlief beloofd om in deze specifieke winkel de weekaanbieding flamingoflatulentiefond te halen.
“Krijg nou de scheurende schapenschijterij,” siste ik, toen ik langs de schappen liep. Nergens een normaal product meer te vinden. Alleen nog maar oranje vla, oranje limonade, oranje chocolade, oranje tompoucen, oranje tampons, oranje mayonaise, oranje shampoo en oranje condooms.
“Als de flamingoflatulentiefond ook oranje is, dan bekijken ze het maar met hun oranje winkel!” Shit, ze moesten het maar bekijken.

Thuisgekomen trof ik vrouwlief op de bank aan. Ze zat televisie te kijken. Normaal houdt ze niet van voetbal, maar nu zat ze naar een voorbeschouwing op het EK te kijken!
“Dag schat,” zei ik.
Ze zei niets en bleef naar het scherm staren.
“Dag schat,” zei ik.
Ze zei niets en bleef naar het scherm staren.
“Dag schat!” brulde ik.
“Hee, dag lieverd,” zei ze. “Is het nog gelukt met de flamingoflatulentiefond?”
“Die hadden ze wel, maar zag er heel smerig uit. Dat wordt zelf bouillon trekken van een flamingo. Maar wat zit jij nou te kijken?”
“Oh, ik zat wat te zappen en toen kwam dit voorbij. Verder is er toch niets op tv.”
“Vertel eens iets nieuws. Dit is toch ook niets? Zie nou eens! Trom-petten, oranje lederhosen met leeuwenstaart, groenoranje hoeden, kaaskoppen en rood-wit-blauw geverfde tronies! En al die vadsige types liggen te zuipen, te lallen en te ruften voor een muur van bierkratten en achter een barbecue op hun oranjecamping. Op zich kan ik het mij voorstellen dat je voetbal een leuk spelletje zou vinden en dat je de ploeg die je aanhangt wilt aanmoedigen. Ik kan mij ook nog voorstellen dat als jouw partij een doelpunt maakt, dat je dan juicht. Maar dit oranje carnaval gaat alle gevoel voor decorum te boven. De gedachte dat dit landgenoten zijn, maakt toch dat je je kapot schaamt!”
“Je hebt gelijk.”
“Kijk, dat is nou het enige zinnige dat een vrouw ooit tegen een man kan zeggen: Je hebt gelijk.” Ik moest ineens bukken, want ik kreeg de afstandsbediening naar mijn hoofd gekeild.

Dat moest even later goed gemaakt worden. Het werd uiteindelijk een hete boel. Echter, toen ik de broek van mijn vrouw uittrok, was mijn opwinding in een klap verdwenen. De schrik sloeg mij om het hart.
“Wat is er ineens?” vroeg ze, terwijl ze mijn plots slappe deel in haar hand had.
“Geil, zo’n string. Hij staat je lekker.”
“Maar?”
“Je had wel eens beter na kunnen denken over de kleur.”

Stel je nou ’s voor dat er buitenaards leven is. En stel je nou ’s voor dat die buitenaardse intelligentie onderzoek doet naar de wereldse beschaving. En stel je nou ook nog ’s voor dat ze net óns land uitzoeken en binnenvallen in de weken van het EK. Wat zou dan de conclusie van die marsmannetjes zijn? Als je het mij vraagt: “Dit land is DEBIEL!”


Apeldoorn, mei 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Woordenbrij – Nóg iets met raapstelen

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:23

“Wie het eerste thuis is, die kookt!” is de stomme regel in huize bazbo. Welke mongool zou dat verzonnen hebben? Ikzelf. Voor mijn kop kan ik mijzelf wel rammen. Tegenwoordig ben ik namelijk vijf keer in de week de lul. Ik heb nogal regelmatige werkuren. Kantoortijden. Vrouwlief heeft onregelmatige werkuren en is vaak laat thuis. En dus kan ik zeker drie keer in de week en twee keer in het weekend bedenken wat de pot schaft. Nu is dat nog niet zo erg; het nog klaarmaken ook is een opgave van een heel andere orde.

“Wat gaat het vandaag weer eens worden?” vraag ik mij hardop af als ik van mijn werk naar huis fiets. Had ik al verteld dat ik sinds een half jaar een nieuwe werkplek heb en dat ik tegenwoordig met de fiets naar die nieuwe werkplek kan in plaats van met die stinkende streekbus? Nee? Nou, ik heb sinds een half jaar een nieuwe werkplek en ik kan tegenwoordig met de fiets naar die nieuwe werkplek in plaats van met die stinkende streekbus. “Wat hebben we ook weer allemaal in huis?”

Zoals ik al in een eerdere culicolumn vertelde, hebben we een abonnement op een groentepakket. Iedere week krijg ik een kratje vol groente, vers en biologisch geteeld. En lekker! Het enige nadeel is dat het seizoensgroente zijn en dus komt de andijvie, witlof en prei ons inmiddels danig de strot uit. Maar wat zat er vorige week weer in het pakket? Jawel, hoor! Daar heb je ze weer: raapstelen!
“Gadver, weer raapstelen,” zei mijn lieftallige vrouw. Ze zei het met zo’n vies gezicht, dat ik haar op dat moment even een stuk minder lieftallig vond.

Ondertussen was het repertoire met raapstelen wel zo’n beetje op. We hadden al raapstelenstamppot, raapstelentaart en raapstelensalade gehad. En twee weken erna weer raapstelenstamppot, raapstelentaart en raapstelensalade. In twee maanden tijd hadden we wel vier keer raapstelenstamppot, raapstelentaart en raapstelensalade gegeten. Tijd voor een afwisselender dieet.
“Dat wordt iets met pasta!” gil ik het bijna uit op de fiets.

“Kook de pasta in elf minuten gaar, giet het af en laat het uitlekken in een vergiet,” lees ik op de verpakking van de spaghetti.
“Een vergiet, wat een stom woord, zeg,” mummel ik, terwijl ik een pan met ruim water op het vuur zet. “Je kunt helemaal niets gieten met een vergiet. Of is dat juist de bedoeling dat je iets vér giet? Aan de andere kant: als je een flinke hoeveelheid vloeistof in een vergiet gooit, vergiet je een flinke hoeveelheid vloeistof. Vergieten zoals in ‘verknoeien’. Woorden die met ‘ver’ beginnen, zijn trouwens altijd lastig. Is het verknoeien of vér knoeien? Vertrouwen of vér trouwen? Verzuipen of vér zuipen? Hou toch op!”

Tip: gooi een scheut olie in het water. Dan blijft de pasta later minder aan elkaar plakken. Zeggen ze. Er zijn ook lui die zeggen dat het onzin is. Weet ik veel. Baat het niet, dan schaadt het niet. Mijn pasta plakt in ieder geval nooit aan elkaar.

Terwijl het water met de pasta voor vier personen kookt, snijd ik het blad van de bos raapstelen in smalle reepjes.
“Raapstelen. Ook een stom woord. Je gebruikt het blad en gooit de stelen weg.” Ik doe de groente in de wasbak en was het goed. “Wie wil er nou zand eten?” roep ik nogal hard door de keuken. “Biologische groente is lekker, maar als je het niet wast eet je modder.”
Ik bak wat spekjes uit in een koekenpan.

“Koekenpan. Nog zo’n stom woord. Er kan maar één koek in je pan. En een koekenpan gebruik ik meer voor eieren en spekjes bakken dan voor koeken. Wat voor koeken, trouwens. Chocoladekoeken, eierkoeken, gevulde koeken, tarwekoeken of moederkoeken. Wees ’s wat duidelijker, zeg! Stom woord.”
Ik krijg dorst. Zal ik als een bouwvakker een fles bier aan de bek zetten of zal ik eens chique een mooie cocktail mixen?
Cocktail is ook een mal woord. Net als volledig. (Afgezaagde woordspelingen, bazbo, die kennen je lezers al lang, hoor!) Hoe kan iets nou vol en ledig tegelijk zijn? Of een zeemeermin: is het nou de zee, het meer; meer of min? En valkuil is ook belachelijk: is het een valk of een uil? Naargeestig net zo: wat is het nu? Naar of geestig? In diezelfde orde, maar dan in het Engels: cocktail.”

Ik pak een stuk of tien kerstomaatjes en snijd die doormidden. Vervolgens zet ik als een bouwvakker een fles bier aan de bek. Dan open ik de koelkast en trek ik de gorgonzola tevoorschijn die ik bij mijn kaasboer heb gekocht. Kaas, daarover moet ik toch nog eens een geweldige column schrijven. (Help me onthouden.)
Zo’n tweehonderd vijftig gram van die heerlijke Italiaanse blauwader is wel genoeg. Ik verkruimel het. Het mes spoel ik af onder de hete kraan. Ik heb het nog nodig voor een frisse salade. Ik droog het mes af met een theedoek.

“Een theedoek. Waarom heet een theedoek een theedoek? Heeft niets met thee te maken. Een handdoek is ook een stom woord. Ja, in de keuken hangt een handdoek om je handen mee af te drogen. In de badkamer gebruik je een handdoek om je hele lijf mee af te drogen. En een badhanddoek dan? Een hoofddoek gebruik je niet om je hoofd mee af te drogen en een omslagdoek is er niet voor je omslag. Gebruik je een theedoek om thee mee droog te maken? Nog stommer: een vaatdoek. De vaat droog je af met een theedoek (lekker logisch) en een vaatdoek gebruik je overal voor, maar niet voor de vaat. Nee, dat zou een lekker onhygiënische bende worden in de keuken, zeg. Heb je net je eettafel ontdaan van alle voedselresten die je naast je bord hebt gekwijld, droog je er daarna de afwas mee af. Meestal gebruik ik een vaatdoek om het aanrecht mee schoon te maken. Dat ding moet dus gewoon aanrechtdoek heten.”

En dan komt het grote slot. De pasta is afgegoten en ik doe die weer terug in de pan. Dan roer ik er de uitgebakken spekjes door en de brokjes kaas. De kaas moet goed smelten. Vervolgens meng ik er de uitgelekte raapsteeltjes doorheen en tenslotte heel voorzichtig de tomaten.
“Jongens, eten!” roep ik naar de woonkamer.
“Wat eten we?” vraagt vrouwlief.
“Raapstelenspaghetti.” Ik neem een grote hap. Het is een zwaar gerecht dat goed vult. De zoutige smaak is prettig. Goede kaas in een wonderlijke combinatie met de nootachtige raapsteel. De brij laat ik even in mijn mond en dan slik ik het door. “En wat vind je ervan, vrouwlief?”
Vrouwlief doet heel voorzichtig wat pasta op haar vork, met een spekje, een tomaatje en wat groenslijmerige groente. Dan brengt ze het naar haar mond. Lang kauwt ze niet.
“Gadverdamme.”
Ik ga naar het aanrecht om de vaatdoek te halen. Je kunt er ook kots mee wegvegen.

Theedoek, handdoek, hoofddoek, omslagdoek, vaatdoek. Stomme woorden.
Volgende keer de logica van de zakdoek. (Help me onthouden.)


Apeldoorn, mei 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Plassende vrouwen

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:10

Het leven is kut. Of had ik dat al eens gezegd?
Het is zondagmorgen en ik lig in bed. Ik draai mijn hoofd naar het nachtkastje en kijk op de wekker. Het is half elf. Vrouwlief ligt tegen me aan. Ze heeft haar ogen dicht, maar ik weet dat ze wakker is. Haar hand ligt boven het dekbed op mijn buik. Ik hoop dat ze straks mijn ochtenderectie zal benutten. Want hoe zal ik dat eens zeggen? Ik heb momenteel een joekel van een toeter.
Ineens laat ze me los. Ze zwaait het dekbed van zich af en stapt uit bed. Door de spleetjes van mijn ogen zie ik haar de slaapkamer uit lopen. Mijn vrouw is naakt. Wat een lekker gezicht. Ik hoor het klikje van het licht in de badkamer. Niet veel later hoor ik een ander geluid. Ons toilet is een diepspoeler. Er klatert iets in de pot. Ik hoor haar plassen.

Plassende vrouwen, daar heb ik wel wat mee. Niet dat ik er seksueel opgewonden van word, hoor. Maar plassende vrouwen hebben iets kwetsbaars. Mannen pissen gewoon van zich af; vrouwen plassen vol overgave. Dat komt waarschijnlijk doordat ze moeten hurken of zitten. Een plassende vrouw is breekbaar en ontwapenend. Plassende vrouwen zijn van een intense rustgevende schoonheid.

De allereerste vrouw die belangrijk was in mijn leven, mijn oervrouw, mijn goede moeder, had een zwakke blaas. Ik herinner me een lange tocht in de auto op vakantie naar Vlissingen. “Pa, ik moet plassen!” riep ze plotseling.
“Ik kan hier niet stoppen,” mopperde mijn vader, die de bui al zag hangen.
“Ik moet nu toch echt, hoor!”
Vader reed de auto naar de kant van de snelweg en stopte. Wij, de kinderen, moesten de berm in. Mama ging tussen twee openstaande portieren in zitten plassen. Vader had geen emmertje bij de hand; wel een groot blik waar ooit chocolaatjes in hadden gezeten. Even later zag ik hem het blik legen in de greppel.

Mijn allereerste echte vriendinnetje had een naam die op Elisa leek. Dat is nu alweer drieëntwintig jaar geleden. Allemensen, wat waren we verliefd en graag bij elkaar. Ik zocht haar veel op in haar kleine flatje.
Die middag wilde ze liever geen seks. Ze was nogal ongesteld. Nogal erg. Ondanks mijn verlangen naar haar lichaam, wilde ik proberen haar te begrijpen. Uiteindelijk waren we lief voor elkaar met handen, vingers, tongen en lippen.
“Je mag wel even douchen, hoor,” zei ze naderhand. Ik ging naar haar badkamer en stapte onder de douche. Even later ging de deur open.
“Mag ik even binnenkomen?” vroeg ze. “Ik moet heel nodig.”
“Tuurlijk, joh. Het is jouw huis.”
Door het doorzichtige douchegordijn heen zag ik hoe ze op de toiletpot ging zitten. Ik liet het water zachtjes op mijn rug lopen en bleef naar haar kijken. Ze deed haar benen wijd en haalde een bloedrode tampon van tussen haar benen vandaan. Die stopte ze in het afvalbakje naast het toilet. Toen hoorde ik haar plas in de pot stromen. Ik realiseerde me dat ik oneindig veel van haar hield. Ze keek op en zag mij.
“Sta je mij een beetje te beloeren?” vroeg ze met een glimlach.
“Ik kijk graag naar je,” zei ik.
Elisa stond op, schoof het douchegordijn opzij en kwam bij me staan. Haar armen waren om mij heen en het water liep over ons tweetjes heen. Plotseling liet ze een wind vliegen. Door het water was het nogal een knetterende. Ze kreeg een hoofd als een boei.
“Sorry,” fluisterde ze zachtjes. “Ik schaam me zo.”
Het was de mooiste wind die ik ooit had gehoord. (Toch maar eens een column over scheten latende vrouwen maken. Help me onthouden.)
“Op sommige dagen heb ik mijn eigen lichaam niet in de hand,” zei ze.
“Joh, het geeft niet. Als ik jouw lichaam maar af en toe in mijn handen mag hebben.” Ik klemde haar stevig tegen mij aan. Wat was ze lief. Dat zei ik haar ook. “Wat ben je mij lief.”

Over Marianne heb ik al heel veel geschreven. Over hoe allemachtig verliefd ik op haar was, maar dat er nooit echt iets gebeurde. Ik was inmiddels bijna drie jaar getrouwd en mijn zoon werd over een paar maanden een jaar oud, toen ik haar ontmoette. Dat is nu vijftien jaar geleden.
Ik ging voor de zoveelste keer mee als begeleider van een vakantie voor vijftig kinderen uit kansarme gezinnen. En Marianne was de nieuwe leidster. Vanaf het moment dat ik haar voor het eerst zag, was ik volkomen ondersteboven van haar.
De vakantieweek ging naar een camping in Drenthe. Natuurlijk regelde ik dat ik naast haar in de tent lag. We gingen ’s avonds steeds als laatsten naar bed en dan kletsten we honderduit. Ook deze keer weer.
De regen striemde tegen het tentzeil. Wij lagen naast elkaar in de tent bij de andere leiding. Mijn hand gleed door haar prachtige lange blonde haren.
“Vertel eens over wat je in het dagelijks leven doet,” zei ik.
Ze sprak uitgebreid over haar opleiding, haar cursus drama en over de vele activiteiten die ze ernaast nog allemaal deed. Ik deed alsof ik aandachtig luisterde, maar ondertussen hoorde ik alleen maar haar zachte stem, de manier waarop ze sprak, de rust in haar woorden, en rook ik haar adem. We hadden samen een fles vodka leeggedronken. De zoveelste al, deze week.
Ik kreeg verschrikkelijk veel zin om heel dicht tegen haar aan te gaan liggen. En dan hoefde ik niet eens met mijn handen aan haar te komen. Gewoon alleen maar vlak naast haar liggen, mijn lichaam tegen het hare, dat zou al geweldig zijn. Alleen maar haar ademhaling nog dichterbij in mijn gezicht voelen. Haar ademhaling, die als een storm mijn leven tot een grandioze puinzooi maakte.
Marianne kroop ineens uit haar slaapzak en stond op. In het donker zag ik dat ze een zwart T-shirt met lange mouwen droeg. Haar blote benen staken er nogal bij af.
“Wat ga je doen?” vroeg ik verschrikt.
“Alleen maar even plassen,” zei ze.
“O gelukkig,” dacht ik, “ze is niet weg. Ze is alleen maar even plassen.”
Ze wilde over me heen stappen, maar kon in het donker niet goed zien waar ze haar voet neerzette.
“Au!” riep ik. “Je staat op mijn been.”
“O sorry,” giechelde ze. Ook zij was aardig aangeschoten. Ze deed de tentflap opzij en verdween naar buiten. Ik volgde haar snelle pasjes door het gras achter de tent. Boven de regen uit klonk het geluid van nog meer klaterend water. Haar plas raakte de harde bosgrond. Ik luisterde zonder adem te halen. Wat een intiem moment! De gedachte dat ze maar een paar meter verderop gehurkt zat, maakte dat ik het warm kreeg.
“Ik ga nu toch echt slapen, hoor!” zei ze gapend, toen ze weer in haar slaapzak lag. Mijn hand vond haar hand. Vingers gleden in elkaar. Ik gaf haar een kneepje en zij kneep even terug. Voor een minuut of twee maakte niemand geluid.
“Bas?” hoorde ik de fluisterstem van Marianne.
“Ja, vrouw, zeg het eens,” antwoordde ik.
“Slaap je al?”
“Nee. Jij?”
Domme vragen. Maar mensen die iets moois voor elkaar voelen, zeggen domme dingen, bedacht ik me.
“Ik wil wel slapen, maar ik kan niet,” zei ze. Ik hoopte dat ze er achteraan zou zeggen dat ze niet kon slapen omdat ze steeds aan mij moest denken. Maar dat zei ze niet. Ik zei ook niet dat ik niet kon slapen omdat ik steeds aan haar moest denken. In mijn geval was dat waar. In haar geval wist ik het niet.
“Zullen we dan nog een interessant serieus gesprek beginnen?” stelde ik voor.
“Nee,” zei ze, “laten we dat niet doen. Volgens mij is het al half vijf. We moeten om zeven uur op en hebben morgen best een zware dag. Ik moet echt gaan slapen.”
“Vrouwen,” begon ik een flauw zinnetje, “ik ben de zoveelste kerel die ze nooit zal begrijpen.”
Ze gaf geen antwoord. Even was het stil.
“Bas?” vroeg ze weer.
“Ja?”
“Welterusten.”
“Welterusten, mijn Marianne.”
Buiten werd het al licht.

Ineens schiet ik wakker uit mijn mijmeringen. Vrouwlief is de slaapkamer weer binnengekomen. Tot mijn grote teleurstelling heeft ze een onderbroek aan.
“O? Ga je er al uit?” vraag ik.
“Ja,” zegt ze. “Hoezo?”
“Ik dacht dat we nog even gezellig samen in bed bleven liggen.” Ik ben er de man niet naar om gewoon ronduit en bruut te zeggen dat ik helemaal paraat ben voor een fikse ochtendwip.
“Nou,” zegt ze, “het is al laat en we moeten nog van alles vanmorgen. Er ligt nog een hele stapel was, en ik wil de tuin doen.”
Het leven is kut. ’t Is ook altijd wat. Zeikwijven.

Apeldoorn, mei 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Boodschappenbelasting!

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:09

“Dat is dan vijfhonderd vierentwintig euro en zeven en tachtig cent,” zei het leuke kassameisje.
“Waaat?” riep ik uit. Ik keek naar een van haar aangename tietjes. ‘Dominique’ stond er op het kaartje.
“Vijfhonderd vierentwintig euro en zeven en tachtig cent, alstublieft,” zei Dominique.
“Lieve Dominique,” begon ik. “Hoe kom je erbij? Ik haal hier al sinds jaren dezelfde weekendboodschappen en altijd betaal ik onder de vijfhonderd twintig euro. Met een dergelijke kassabon kan ik toch niet bij mijn vrouwlief aan komen? Hoe kan het ineens dat alles zoveel duurder is?”
“Verpakkingstaks, meneer,” zei het heerlijke meisje.

“Wat is dit godverdomme nou ineens voor onzin?” vroeg ik.
“Sinds 1 mei zijn we genoodzaakt om verpakkingstaks te berekenen in de prijzen,” zei Dominique.
“Verpakkingstaks, dat is een mooi scrabblewoord, maar wat IS het?”
“U betaalt op ieder product 1% extra belasting vanwege de verpakking.”
“Krijg nou de rottende ratelruft,” zei ik. “Ik ben al zo milieubewust als de pest en koop al geen rommel met veel verpakkingszooi.”
“Ik kan het niet helpen, meneer,” zei het meisje.
“Ik weet het, lieverd. Ik zoek alleen even hardop naar mogelijkheden.”
“Alles staat in de kranten van de laatste paar dagen.”
“Nu je het zegt: shit. Ik heb het gelezen. Twee kranten heb ik maar liefst. Maar ik dacht dat het een grap was.”
“Het spijt me, meneer.”
“Het hoeft jou niet te spijten,” zei ik. “Al zie je er bijzonder leuk en lief uit als je spijt.”
“Dank u, meneer.”
“Hoe zat het ook weer?”

Snel griste ik drie kranten uit het rek. Gretig las ik.
Van de 240 miljoen euro die binnenstroomt via deze manier van belasting, gaat maar 115 miljoen terug naar de gemeenten. Zij kunnen het geld gebruiken om systemen in te voeren om afval te scheiden en te verwerken. 125 miljoen pleuro gaat gewoon naar de staatskas.
Verzet vanuit de politiek is er ook. Er zijn partijen die het zien als een manier om de staatsruif te spekken.
Er is ook nog verschil tussen primaire en secundaire verpakking. Primaire verpakking is bijvoorbeeld het blikje waarin je bier zit; secundaire verpakking het plasticje waarmee die zes blikjes aan elkaar vast zitten. Voor beide soorten verpakking geldt een ander belastingtarief.
“Wat een gelul!” riep ik luid door de winkel. “Zijn ze nou helemaal gek geworden?”
“Wie, meneer?” vroeg het kassameisje.
“Die gasten van de overheid! Die bedenken dit soort dingen. Wat dacht je van verwijderingsbijdrage? En diezelfde overheid heeft eerst al die producenten oogluikend toegestaan om artikelen op de markt te brengen die totaal overbodig verpakt zijn in plastic. Weet jij hoeveel gemeentebelasting ik al betaal om mijn afval, dat grotendeels bestaat uit verpakkingen, af te laten voeren?”
“Geen idee, meneer.”
“En nu komen ze aan met verpakkingstaks! Boodschappenbelasting, dat is het!”

“Oké,” zei ik tegen Dominique. “Ik ga het anders aanpakken.”
“Wat bent u van plan, meneer?” zei ze. Ze kent me een beetje.
“Kijk hier.” Ik pakte de schouderkarbonades en scheurde de verpakking open. “Scan jij de verpakking en gooi hem dan weg. Ik leg ze zo wel in mijn boodschappentas.”
“Ik weet niet of dat zo wel zal gaan.”
“Tuurlijk wel. Voortaan neem ik allerlei bakjes en zakjes zelf mee.”
“Ik denk dat ik even mijn chef erbij moet halen.”
“Hier! Waspoeder! Ik giet het zo in mijn binnenzak! Dan hoef ik niet te betalen voor die kartonnen doos.”
“Meneer?”
“Met de sneeën brood maak ik een mooie zachte bodem onder in de tas voor de tomaatjes die ik wil hebben.”
“U heeft hier nog een grote twee liter can met melk.”
“Ik drink hem hier ter plekke op.”
“Wat is hier gaande?” vroeg ineens een meneer in een pak die achter Dominique was komen staan.
“Meneer wil liever geen verpakkingstaks betalen,” zei Dominique zachtjes.

“Klopt,” zei ik. “Ik koop hier voortaan alleen nog maar spullen zonder verpakkingsmateriaal.” Ik draaide me om en wendde me tot de andere klanten in de rij. “En ik zou jullie allemaal willen aanraden: neem voortaan je eigen tupperware bakjes, je eigen flessen, doosjes en zakjes mee. Ontdoe alles van de verpakkingsmaterialen uit deze winkel voordat je ze koopt. Een procent lijkt niets. Maar het scheelt je ik-weet-niet-hoeveel aan geld op jaarbasis.”
Iedereen knikte.
“Meneer,” zei de bedrijfsleider. “Ik ben bang dat u gewoon zult moeten betalen wat er op de verpakking staat.”
“Maar ik koop de verpakking niet, alleen nog maar de inhoud,” zei ik.
“Ik ben bang dat dit niet gaat werken.”
“O jawel, hoor,” ging ik ongestoord door. “Het systeem is simpel. Ik doe boodschappen, Dominique haalt alles onder de scanner door, en dan verwijder ik alle verpakking. Vervolgens berekent zij de eindprijs met een procent korting.”
“Ik word niet goed,” zei de bedrijfsleider.
“Kijkt u wel uit bij de aankoop van paracetamol?” raadde ik hem aan. “Er is zoiets als het verschil in primaire en secundaire verpakking!”

“Volgens mij was dit het dan zo, meneer.”
“Dag lieve Dominique, tot volgende week.”
Ik wilde haar op haar wang zoenen, maar ze zat net iets te veraf. Nou ja, pech gehad. Ik gaf haar een geile knipoog en deed mijn brood, waspoeder, schouderkarbonades, tomaten en rijst zonder verpakking in mijn tas en verliet druipend en lekkend de winkel.
“Dag, meneer!” riep Dominique mij na. “Doet u de groeten aan uw vrouw?”

Diezelfde avond was ik bij de hoeren.
“Doe mij Rolinda maar weer eens!” riep ik bij binnenkomst. Niet veel later lag de heerlijke roodharige in prettige positie op mij te wachten.
“Deze keer ben ik 1% goedkoper,” zei ik.
“Hoezo dat?” vroeg ze, onderwijl haar lippen aflikkend.
“Vandaag neuk ik zonder condoom,” gromde ik, terwijl ik haar besteeg. “Niks geen verpakkingstaks voor jou.”


Apeldoorn, mei 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het strontstraatje

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:08

Het leven is kut. Dat weet iedereen. Vanaf 21 december is het leven steeds kutter geworden ook, want vanaf die datum worden de dagen nog steeds langer ook. Het wordt steeds vroeger op de ochtend licht. Gelukkig gaat de zomertijd in tijdens het laatste weekend van maart, dus dan is het weer een uur later licht. Daar staat dan weer tegenover dat het ’s avonds later donker wordt, maar de ware hypochonder heeft het dan toch al op een zwaar zuipen gezet.Doordat het vroeger licht wordt, heb ik ’s morgens vroeg steeds beter zicht als ik op de fiets naar mijn werk ga. Ik heb tegenwoordig een nieuwe werkplek en daar kan ik op de fiets heen. Had ik al verteld over mijn nieuwe werkplek? Help me onthouden. Ik heb leuke verhalen. Zeker die over die ene collega met die schitterende bruine ogen.
Drie keer in de week gaat mijn fietstocht via de dezelfde route. Eerst langs het winkelcentrum, dan over wat fietspaadjes en halverwege onder twee fietstunneltjes door.

Het is goed gesteld met de fietsroutes in Apeldoorn. De meeste zijn voorzien van een gladde laag rood asfalt, zodat je zonder al teveel trappen naar je bestemming toe pedaleert.
Vanmorgen reed ik rond tien over acht onder het tweede tunneltje. De trein naar Deventer raasde boven mijn hoofd.
Het zonnetje deed een beetje pijn aan mijn ogen toen ik de tunnel verliet. Nu reed ik over een brug over een vijver, passeerde ik een hondenuitlaatplaats en kwam ik in een plantsoen. Aan de rechterkant staan huizen met een klein voortuintje. Daarvoor ligt een voetpad en een wijkweggetje. Een smalle strook groen scheidt de wijkweg van het fietspad. Aan de linkerkant is een speelveld waar voetbaldoelen staan en verderop is weer een rij huizen.

Ik noem dit stukje fietspad al geruime tijd ‘het strontstraatje’. Aan de rechterkant liggen overal enorme hopen hondenpoep op het asfalt. Je zult maar als onvast lopende oudere met je rollator over het rode asfalt moeten glibberen, of als kind lekker op het speelveld aan het voetballen zijn en je Disneybal belandt op het strontstraatje. Wie zou ooit keeper willen zijn tijdens het spel? En dat terwijl er honderd meter terug een hondenuitlaatplaats is. Wat is dat toch dat mensen zo lui kunnen zijn om even naar de daarvoor bestemde plaats te lopen? Het lijkt me nog goed voor de conditie van mens en dier ook.
Wetenschappers roemen zuurstof als het meest essentiële element in het universum, omdat dat het meeste voorkomt in het heelal, in welke verbinding of samenstelling dan ook. Ik zou hondenstront willen toevoegen als gedegen concurrent. Volgens mij is er meer hondenkak dan zuurstof in het universum.

De zon wierp een verhelderende blik op de drollen die er lagen. Ik passeerde verse, oude, en al bijna vergane excrementen. Kokhalzend keek ik een andere kant op, en toen zag ik niet het zojuist gelegde prachtexemplaar. Ik reed er vol in. Het profiel van mijn band had in een keer geen enkele grip meer. Mijn fiets maakte een schuiver. Ik kon nog maar net voorkomen dat ik omviel, door mijn voet op het asfalt te zetten. Samen met de banden gleed ik met mijn voet door de smurrie. Langzaam pirouetterend kwamen we tot stilstand.

Iets voor mij kwam een man aangelopen. Het was een nogal grote vent met een trainingspak aan en een kaal hoofd. Zoals hij uit zijn ogen keek, leek het erop dat hij nog niet goed wakker was en voor het douchen even snel de hond uit wilde laten. Aan zijn riem liep een minuscuul keffertje. De man stopte midden op het fietspad, hetgeen voor zijn petieterige huisdiertje het teken was om eens uitgebreid door de achterpootjes te zakken. Ik keek het tafereel met afgrijzen aan.
Het beestje produceerde een bolus nog groter dan hijzelf. Er leek geen einde aan te komen. Dat zo’n enorm gevaarte uit zo’n klein rothondje kon komen. De verhouding tussen het formaat van het huisdier en de diameter van de opengesperde aars was totaal zoek.

“Ah meneer,” sprak ik de eigenaar van het kakkerdje aan. “Zou u uw hondje daarginds in de hondenuitlaatplaats willen uitlaten? Die is daar speciaal voor bedoeld.”
“Waar bemoei jij je mee?” was het antwoord van de man.
“Ik glibber en glijd hier weg vanwege de uitwerpselen die hier op het fietspad liggen. Nu ligt de poep van uw hond er ook weer bij.”
“Wou je ’t hebben?”
Op de achtergrond bleef zijn minikeeshond maar in de ontlasthouding. Het fietspad lag inmiddels over de gehele breedte onder gesmeerd. Ik zette mijn fiets op de standaard.
“Meneer,” zei ik, “ik vroeg u vriendelijk of u uw hond ergens anders zijn gevoeg wilt laten doen. Ik heb er nogal last van dat het dier hier op het fietspad poept.”
“Wat kan mij dat nou schelen? Moet je maar een auto kopen.”

Ineens kwam de Freek Torso in mij naar boven. Ik bukte, greep het Duitse holherdertje bij zijn staart en drukte hem met zijn snuit in zijn eigen drek. Woedend kwam de eigenaar op mij af.
“Hee, randdebiel! Wat doe je nou?” riep hij. “Dat beest heeft jou niets misdaan!”
“Ach, ik leer hem even wat regeltjes. De gebrande hand is de beste leermeester. Van zijn baas moet hij het niet hebben.”
“Ik zal jou ’s effe,” begon hij zijn mouwen op te stropen. Verder dan een mouw kwam hij niet. Ik had inmiddels het minuscule kutkeffertje opnieuw bij de staart beet. Met een ferme zwaai zwierde ik de pygmeeënpitbull de lucht in en liet ik hem midden in het gezicht van zijn eigenaar smakken.
De man had mijn beweging niet verwacht. Hij verloor zijn evenwicht en viel samen met zijn pinkeltjespoedel achterover. Met een doffe plof belandden ze beiden in de hopen hondenpoep die daar op het asfalt lagen.

“Goed zo, meneer!” riep ineens iemand naast mij. Het was een mevrouw die uit een van de huizen langs het fietspad was gekomen. Ze had de deur van haar woning open laten staan. “Ik zag wat er gebeurde. Ze laten die honden hier overal maar schijten. Tijd dat we ze een poepie laten ruiken!”
“Inderdaad!” zei een meneer die er ook bij was komen staan.
“Het wordt hier een grote smerige strontstraat!” schreeuwde een oud vrouwtje.
Een andere meneer had een schepje bij zich. Handig lepelde hij een enorme, ietwat halfvergane drol erop. In dezelfde beweging liet hij de lading in het gezicht van de trainingspakvent vallen.
“Hee, wat doen jullie met die arme man?” gilde een jonge vrouw die kwam aanlopen. Ze had een grote bouvier aan de lijn. “Laat hem gaan of ik laat Hector los!”

Ineens ging het snel. Voor ik het wist stond de halve buurt om mij heen. Iedereen stond elkaar met hondenuitwerpselen te bekogelen. Ik zag een man die met zijn blote handen een verse keutel in het gezicht van een hondenbezitter smeerde. Iets verderop stond een vrouw zich te verdedigen met een strontschepje. Hector hapte naar edele delen. Het speelveld werd een waar slagveld. De menigte zwol aan. In de verte hoorde ik sirenes.

Ik maakte van de verwarring gebruik om stilletjes mijn fiets te pakken en me uit de voeten te maken. Tien minuten later was ik op mijn nieuwe werkplek gearriveerd. Ik veegde mijn voeten zorgvuldig, deed mijn jas uit en zette mijn tas op mijn kantoor. Vervolgens verstopte ik mij op het toilet om daar de pot eens goed vol te schijten.


Apeldoorn, april 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Tuba podex est – een culi-column

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:07

“Tuba podex est”
Aristofanes

Zalig getafeld, gisterenavond. Hot chili met veel uien, prei en bonen. Die zijn goed voor je. Pruimen in het toetje. Flesje wijn erbij. Naderhand ging er nog een flesje open. Het smaakte allemaal goed.
De sfeer werd zo prettig en het gesprek zo intiem, dat we deze vrijdagavond in hitsige toestand eens vroeg naar boven gingen.
Niet veel later lag vrouwlief zonder kleren in een verleidelijke pose op het bed. Ikzelf had ook mijn kleren uitgetrokken. Mijn orgaan had zich al helemaal voorbereid en wees fier omhoog. Ik stond naast het bed, klaar voor hete toestanden. Toen voelde ik een lichte druk op het uiteinde van mijn maagdarmkanaal.

Seks en humor gaan zo heerlijk samen. Niets zo goed als lachend de liefde bedrijven. Frank Zappa vroeg het zich ook al af: “Is it possible to laugh while fucking?” Hij vond van wel. Ik zocht naar een manier om het uit te proberen en gaf me intuïtief over aan een aloude bazbo-familietraditie.
Met mijn wijsvinger tekende ik een denkbeeldig koord in de lucht. Toen deed ik net of ik hard aan het touwtje trok, en tegelijkertijd tilde ik mijn linkerbeen een stuk op. Ik zette ietwat druk op de anus en vanuit mijn bilnaad liet ik wat vliegen. Het ging iets harder dan ik had verwacht.
Het leek alsof de aarde open scheurde. Er klonk een alles overrompelend dondergeluid, dat in films het einde van de wereld aankondigt. De bodem schudde op zijn grondvesten. Kortom: ‘Le Grand Tout’.

“Wat doe jij nou!?” riep vrouwlief met een lijkbleek gezicht en verbijsterde blik in haar ogen.
“Gewoon. Dit moet van de ‘GezondNU’.”
“Gadverdamme! Waar kom je nu weer mee aan?”
“Divertikels,” legde ik uit.
“Met wat?”
“Kleine uitstulpingen in de darmwand.”
“Wat lul je nou toch?” Normaal was het vrouwlief die wel eens van zich af knetterde. Zeker in een bepaalde periode in haar menstruatiecyclus toeterde ze er op los. Ik begreep de onthutsing dan ook niet helemaal.
“Divertikels zijn momenteel heel erg actueel,” zei ik. “Vincent Bijlo schreef erover in het AD van afgelopen donderdag. En DriekOplopers in zijn column van gisterenmorgen.”
“Actueel, me reet,” zei vrouwlief. Ik vond het op zich wel een grappige uitspraak.

“Kijk,” begon ik. De docent in mij kwam naar boven. “Het tijdschrift ‘GezondNu’ heeft er belangrijk onderzoek naar gedaan. Divertikels ontstaan door het veelvuldig inhouden van je scheten. Het komt hier op neer. Als je je daverende donderslag inhoudt, ontstaat er extra druk op de darmwand. Hierdoor kunnen afvalstoffen in het bloed opgenomen worden en uiteindelijk veroorzaken die uiteenlopende klachten. De druk in de darmen kan zo hoog oplopen, dat het darmslijmvlies door de gaatjes in de spierwand naar buiten wordt geperst. Kleine uitstulpingen in de darmwand zijn het resultaat. Deskundigen noemen die uitstulpingen ‘divertikels’. Hierin kunnen voedselresten zich opstapelen, hetgeen weer tot nare darmonstekingen kan leiden. De divertikels komen het meest voor aan het eind van de dikke darm. Tot zover het saaie wetenschappelijke gedeelte.”

“O, komt dan nu het praktische deel?” vroeg vrouwlief. Ze gaapte.
“Jazeker!” riep ik enthousiast uit. We weten allemaal dat een riant ratelende reutelruft niets zegt over de darmen, maar alles over je eetgedrag. Je kunt ook aan de geur van je wind bepalen hoe het met je gezondheid gesteld is.”
“Nou ja! Wedden dat je het helemaal gaat uitleggen?”
“Precies! Als je scheet stinkt naar rotte eieren, dan wijst dit op een slechte eiwitvertering door een overschot aan dierlijke eiwitten. Darmbacteriën die van eiwitten leven, gaan extra groeien en veroorzaken klachten als een slechte adem, vermoeidheid en hoofdpijn.”
“Dus van veel barbecue ga je uit je bek stinken. En je wordt er erg moe van.”
“Exact. En als jij ’s avonds laat hoofdpijn hebt, dan komt dat niet van je desinteresse in seks, maar van teveel vlees!”
“Ik geloof niet dat ik het nu nog helemaal volg.”
“Gaan we verder met de zurig ruikende wind.”
“Ik word niet lekker.”
“Gisting in de darmen is de oorzaak, vooral na het eten van een overvloed aan koolhydraten als suiker of fruit.”
“Koffie zwart drinken en die twee stuks fruit per dag van het dieet verwijderen?”
“Zachte fluisterflatulentie daarentegen duidt op een vetverteringsprobleem. Van een bezoek aan de Mac krijg je dat, bijvoorbeeld.”
“Wij komen toch nooit bij de Mac?” vroeg mijn vrouwlief.
“Inderdaad.”
“Vandaar dat jij daarnet geen zacht windje liet maar zo’n knoertharde knaller.”
“Goed dat je erover begint. Hard klinkende winden komen voor bij een slechte koolhydraatvertering.”
“Dus als je je pasta of rijst niet goed gekauwd hebt.”
“Niet goed kauwen is sowieso niet aan te raden. Dan loop je namelijk ook het risico op klonten in de kots.”

“Bah, wat onsmakelijk allemaal,” trok vrouwlief een vies gezicht. Ze verstopte zich onder het dekbed.
“Toegepaste wetenschap is niet voor iedereen weggelegd,” mompelde ik.
Ondertussen was alle kans op fenomenale superseks wel verkeken. Vrouwlief had zich omgedraaid en lag met haar rug naar mij toe. Mijn zo fiere orgaan was inmiddels weer geslonken tot een slap slangetje. Ik sloeg het dekbed aan mijn kant van het lits-jumeaux open en ging liggen. Zuchtend knipte ik het lampje op het nachtkastje uit.
Nog lang lag ik in het donker naar Kaap Kont van Moeder de Vrouw te staren. Wat zat er toch in het eten van vanavond dat dit allemaal had veroorzaakt?

Ingrediënten voor een fantastisch flatulentie-opwekkend gerecht voor vier personen, of voor het aanboren van diepe grotten en spelonken voor twee personen:

olie of boter
500 gram rundergehakt
2 grote uien, gesnipperd
2 grote preien, in ringen gesneden en schoongemaakt
1 rode peper en 1 groene peper, in ringetjes gesneden
1 groot blik bruine bonen
1 klein blik kidneybeans
chili kruiden (veel)
1 blikje ananasstukjes

Bak het gehakt rul.
Bak ook de uien mee.
Voeg de prei en de pepers toe en laat het geheel even doorbakken.
Doe de chilikruiden erbij en roer goed door.
Giet de bonen af, maar bewaar het vocht. Doe de bonen in de pan en verwarm goed door.
Voeg zoveel vocht uit het blik toe dat een smeuïge massa ontstaat.
Giet de ananasstukjes af en doe deze in de pan.
Serveer met rijst of brood en een frisse salade.
Veel van eten en een uurtje wachten. Geheid succes.

PROET!
Apeldoorn, april 2008

(Aanbevolen literatuur: ‘Kakafonie – Encyclopedie van de stront’, samengesteld door Gerrit Komrij, 2007)

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Prins en prinses in de kou

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:06

Het was koud op de fiets. Een felle februariwind sneed door mijn jas heen. Naar je werk op de fiets is leuk. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? (Dat ding blijft niet nieuw!) Tegenwoordig kan ik op mijn rijwiel naar het werk. Nog geen half uur kost het me. Heerlijk als het weer en de wind meezit. Minder leuk als het stortregent.
De tocht leidt me van mijn woonwijk De Maten naar de wijk Zevenhuizen. Onderweg zie ik van alles. Van stukjes weiland tot drukke woonerven. Van forenzenauto’s tot schoolgaande jeugd. In Apeldoorn maak je wat mee.

Het was al bijna licht. Ik fietste door een rustige straat. Op de stoep liepen een jongen en een meisje, allebei van een jaar of tien. Het meisje droeg een rode muts over haar lange blonde haren die over haar schouders hingen. De jongen had een donker kortgeknipt koppie en een baseballpet op. Op hun rug hing een rugzak. Het meisje was een halve kop groter dan de jongen. Ze liepen hand in hand. Toen ik ze inhaalde, zag ik duidelijk dat het geen broertje en zusje waren. De kinderen keken elkaar aan en glimlachten. Zelfverzekerd en trots, bijna koninklijk, zo leken ze.
De wind sneed nog door mijn jas, maar ik had het niet langer koud.

Haar zusje heette Herma en Herma zat bij mij in de klas. Zijzelf zat in de zesde. Zo heette dat toen nog. De zesde was groep acht. Wij zaten in de vijfde. Groep zeven, dus. (Ik val mijn hele leven al op oudere vrouwen.)
Herma en Ellen woonden in zo’n flat aan de Breitnerstraat. Ik was wel eens in die buurt geweest en ik vond het er maar een vieze boel. De huizen waren ongeschilderd en er lag afval op straat. Mijn moeder noemde het wel eens ‘de asociale buurt’, maar ik wist niet wat dat betekende en ik durfde er niet naar te vragen. Later stonden die flats in deze buurt een tijd lang bekend als vergaarbakken van prostitutie en criminaliteit.
In het speelkwartier trok ik veel met de zusjes op. Ik weet niet meer of het een tweeling was of niet. Achteraf denk ik van niet.
Herma was vrij tenger. Ze had een spits snuitje met holle ogen en wild krullend halfblond haar. Ellen was steviger, zachter, ronder en eleganter in haar bewegingen. Ze had diepe waterachtige blauwe ogen en zacht golvend wit haar. Op haar was ik verliefd.
’s Nachts droomde ik met open ogen van blonde prinsesjes met helderblauwe ogen en de glimlach van de wereld. Ze heetten allemaal naar de meisjes van mijn school op wie ik verliefd was en in de vijfde klas heette mijn prinsesje Ellen. Om een of andere reden droomde ik ook dat haar prins Peter heette. Dat was zoals ik wilde zijn: een prachtige prins die Peter heette.
In de vijfde hadden we op school zo’n rage waar alle leerlingen uit alle klassen aan meededen. We deden ouderwetse kringspelletjes. Je kent ze wel. Van die liedjes waarbij iedereen in een grote kring staat te zingen. Eentje staat er dan in het midden, danst wat rond, moet dan een ander uit de kring kiezen, daar wat mee rondhuppelen en dan weer in de kring gaan staan. Het aantal kinderen dat meedeed was altijd erg groot en de kans dat ik eens in het midden zou staan en mijn prinses kon uitkiezen, was dus klein.
Ik was zo’n veel te klein jongetje dat stilletjes in een hoekje van het schoolplein stond te kijken hoe andere jongetjes succes hadden bij de meisjes. Ik stond daar vaak alleen. Soms stond Herma naast me en een heel enkele keer kwam haar zusje er ook bij staan. Dat waren de gelukkigste momenten van mijn leven. Niet dat ik iets tegen Ellen durfde te zeggen. Praten kon ik toen nog niet. Dat heb ik pas veel later, jaren later een beetje geleerd. Herma had het wel door.
“Jij bent op mijn zus, hè?” vroeg ze op een middag.
Ik zei niets en knikte alleen maar.
Herma moest lachen.
De volgende morgen stonden de twee zusjes op het schoolplein bij elkaar te giechelen. Ik was er al bang voor: Herma had haar zus ingelicht. En Ellen vond mij natuurlijk maar een raar klein jochie. Ik was echt heel klein voor mijn leeftijd. Nee, ze stond me vast uit te lachen! Maar iets in haar helder blauwe ogen stelde me gerust. Het was alsof ze wilden zeggen: “Ik vind je wél aardig.”
Dagenlang keken en glimlachten we naar elkaar op het schoolplein. Zij was het. Zij was de liefste en de mooiste en niemand wist het. O, als ik maar een keer in het midden van de kring stond, dan zou ik haar laten zien dat zij mijn prinses was. Dan zou de hele wereld weten dat wij bij elkaar hoorden.
En op een maandagmorgen was het grote moment aangebroken. Ondanks het barre winterweer stond de hele school in het speelkwartier weer in de kring. Het spelletje was weer ‘prins en prinses’. Ik herinner mij niet meer of het spelletje ook zo heette, maar het lied ging wel over een prins en een prinses.
Een dik en vriendelijk meisje stond in het midden. Ze keek rond en koos mij. Daar huppelde ik naast het grote dikke meisje met de bril en het rode haar. Iedereen moest lachen om dit gekke stel. Een grote stevige meid met zo’n klein jochie. Maar het deed mij niets. “Wacht maar,” dacht ik, “ik zal jullie straks eens wat laten zien. Ik kies het liefste en mooiste meisje van de hele wereld.” En daar stond ik alleen in de kring. Iedereen zong.
Ik zocht met mijn ogen naar helder blauw. Daar! Daar waren ze. Ik strekte mijn twee armen uit en reikte haar mijn hand. En… ze ging met me mee!
Uren dansten we. Prins Peter zwierde met zijn prinses Ellen over de wereld. Ik was volmaakt gelukkig. Terwijl we huppelden, keek ik alleen maar in haar ogen.
Veel te snel moest ik haar weer loslaten. Bij de volgende ronde koos Ellen die stomme knul uit de zesde.

Ik was de twee koningskinderen inmiddels voorbij, en keek nog even naar ze om. Nog altijd liepen ze hand in hand. Vol goede moed het leven tegemoet. Of op z’n minst de saaie schooldag van vandaag.
Ze keken elkaar aan. De jongen iets omhoog en het meisje iets naar beneden. De glinsterende blik in hun ogen en hun beider glimlach waren onbetaalbaar.
Ik keek weer voor me uit en zuchtte diep. De tranen op mijn wangen kwamen vast van de kou. Van nergens kwam die grote vrachtwagen die me tot pap zou rijden.

Apeldoorn, april 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Lastig parket

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:05

Maandagmorgen. Ik heb mijn zoon de deur uitgewerkt. Hij moest om half acht op. Traag hees ik mij in de kleren van gisteren die ik op de stoel naast mijn bed had gegooid. Toen liep ik naar de slaapkamer van mijn zoon en maakte ik hem wakker. Beneden bereidde ik koffie voor mijzelf en zette ik zijn ontbijtspullen klaar. Drie kwartier later deed hij de voordeur achter zich dicht. Ik had mijzelf weer naar boven gesleept en uitgekleed. Ik viel uitgeput op bed en onmiddellijk in slaap.”Plok!” hoor ik in het kamertje naast mij. Onmiddellijk ben ik klaarwakker. Ik zit zelfs bijna rechtop. Het kamertje naast mij bevindt zich in het huis van de buren. In het kamertje slaapt hun kindje. Het is een meisje.
“Hoe oud zal ze inmiddels zijn? Een jaar? Anderhalf? Geen idee. Laatst zag ik haar aan de hand van haar vader van de auto naar hun voordeur lopen. Nou lopen; die vader sleepte haar meer dan dat ze zelf liep. Aardige buren, hoor. Kun je niets van zeggen. Ze vangen eventuele postpakketjes voor ons op als we niet thuis zijn, en wij zijn er voor de buren.”

“Plok!” klinkt het nogmaals. Het kindje van de buren ligt vlak naast mij en laat iets uit bed vallen.
“Leuke buren,” zucht ik voor mij uit, “maar waarom moesten ze zo nodig parket leggen door het hele huis heen? Nu horen wij alles. En niet alleen wij, vijf huizen verder hoor je het nog, volgens mij.”
“Plok! Plok!”
“Het lijken wel blokjes uit een doos. Zouden het houten blokken zijn of van die Lego Duplo? Het klinkt nogal massief, maar dat weet je nooit zeker met parket.”

Ik wil nog wat slaap vatten. Het lukt niet. Er blijft van alles uit het bedje van het buurkindje vallen. “Laat ik me concentreren op iets totaal anders.” Van alles schiet er door mijn hoofd.
“Ik lig hier alleen in bed. Hoe lang is het geleden dat er een mooi jong meisje naast mij in bed lag? ’s Even denken. Dat is inmiddels bijna 23 jaar geleden. Tjonge, wat was ze lief. En mooi. En jong. Toen was ik zelf ook nog jong. En twintig jaar geleden kwam ineens die ene vrouw in mijn leven. Sindsdien ligt die naast mij in bed. Niks geen bezwaar, hoor. Of het moet die kreet van Freek Torso zijn. Wat was het ook weer? Potdomme, ik heb die onzin allemaal zelf bedacht, en dan kan ik er nu niet opkomen. O ja: ‘Het is best prettig als er een vrouw in je bed ligt; minder prettig is het dat het altijd dezelfde vrouw is.’ Het is de vrouw met wie ik getrouwd ben, dus eigenlijk telt dat niet.
Waar zijn de mooie jonge meisjes in mijn leven gebleven? Ik weet er nog wel een paar. Dat meisje van mijn vorige werkplek, bijvoorbeeld. Lieve help, die was ook lief en mooi. En dan het meidje dat ik via internet leerde kennen, met wie ik wat heen en weer mail en dat ik een maandje of wat geleden mocht ontmoeten op het station in Utrecht. Wat een heerlijkheidje. Maar naast mij in bed hebben ze niet gelegen. Dat dan weer niet. Het leven is kut, dat blijkt dan maar weer.”

“Plok! Plok! K’dang!” klinkt het bij de buren. Volgens mij gaat nu de hele blokkendoos tegen het mooie parket aan. Het lijkt wel of het geluid iedere keer harder wordt.
“Je krijgt wat van zo’n kind. Dat soort ellende heb ik bij mijn eigen kind er al vroeg uitgeslagen. Slapen, kreng! Zo erg was het bij onze kleine niet. Dat joch was altijd een stille baby en een zeer rustige peuter. Als baby sliep hij als een roos. Tenminste, als hij zijn fopspeen in zijn mond had. In het begin, toen hij nog maar net geboren of een paar maanden oud was, kon hij die speen nog niet goed in zijn mondje houden. Om de haverklap floepte hij tussen zijn tandeloze kaakjes vandaan en dan was hij hem dus kwijt. En wat krijg je dan? Precies! Gejank! In het begin propte ik met veel geduld het speentje weer terug tussen zijn lipjes, maar als je dat een keer of vijfhonderd binnen een uurtje hebt gedaan, komt dat gemekker je goed de keel uit. Ik herinner mij dat ik naar een creatieve oplossing zocht. Nu hadden wij van dat huidvriendelijke plakband in huis. Als je dat een paar keer over je hand haalde, was de ergste ‘plak’ eraf. Het zag er niet uit, zo’n speen vastgelijmd met plakband op de bek van het jochie, maar het werkte wel!”

“Klik klak, klik klak,” klinkt het ineens nogal doordringend bij de lui van hiernaast. De buurvrouw loopt de trap op en af. Het is een open trap met houten treden. En de buurvrouw draagt graag schoenen en laarsjes met hoge hakken.
“Woongeluiden. Tja, dat heb je zo als je in een rijtjeshuis woont,” probeer ik het gedrag van de buren goed te praten. “Dan weet je dat je wel eens iets van de buren hoort. Zij zullen ook heus wel eens iets van mij horen. Als ik mijn King Crimson platen lekker hard door de woonkamer heen knal. Of die laatste Porcupine Tree! Wat een fantastische takkeherrie is dat toch! Vooral tijdens het koken. Beuken in de keuken! Heerlijk!”

“KLIK KLAK, KLIK KLAK!” dendert het op de trap van het huis van de buren.
“Buurvrouw op naaldhakken. Tjonge, dat is best wel een geile gedachte.” Het duurt niet lang of mijn orgaan is volledig overeind gekomen. “Wat een gek gezicht, zeg, die heuvel in het dekbed.” Ineens moet ik denken aan allerlei opwindends. Scènes op stranden en in sauna’s, gebeurtenissen op vakanties, in de woonkamer of in het bed waarin ik nu lig.

“KABAAAAAM!” Weg is mijn harde plasser.
“Het lijkt wel of ze het kind met bakstenen en stoeptegels laten spelen! Zijn ze nou godverdomme helemaal gek geworden? Wat krijgt dat mormel daar voor opvoeding, zeg? Ik probeer hier te slapen! Nog een keer en dan gaat er wat gebeuren!”
Voor de zoveelste maal draai ik me om. Ik begraaf mijn hoofd in mijn kussen.

“BEDEEEEENNGGGGGGGG!!!” Het klinkt als een blok beton dat mede de fundering van de Oosterscheldekering vormt.
“Nu is de maat vol!” schreeuw ik in blinde woede. “Hoog tijd dat ik die buren eens verwittig van wat ze aanrichten! Ze zullen weten welke overlast ze veroorzaken!”
Ik gooi giftig het dekbed van mij af. Briesend storm ik de trap af naar beneden. Ik ben al in het halletje als ik me iets gewaar word. “Shit,” realiseer ik mij. Ik loop nog in mijn blote kont.
“Wat kan mij het schelen!” roep ik uit. “Dit moet opgelost worden en snel!”
Ik open de voordeur en ga naar de schuur. Niet veel later heb ik gevonden wat ik zocht. Hevig schuimbekkend ren ik naar de voordeur van de buren, zwaaiend met mijn allergrootste bijl.


Apeldoorn, april 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »