Hoog tijd voor een kroegverhaal (28)
Het kan weer. Moest ik dan ook weer? Vooruit, ik waagde het erop. Ik haalde diep adem en liep toen Café Snaar binnen. Nou, nadat ik een halve meter binnen was, moest ik stoppen met lopen. Ik kon niet verder, zo vol was het er.
‘Jij ook weer eens hier?’ hijgde gelijk iemand in mijn nek.
Ik durfde me niet goed om te draaien, hief mijn linkerschouder en wierp met mijn linkeroog een voorzichtige blik naar achteren.
‘Hoe is het jou al die tijd vergaan?’ vroeg Bart, want hij was het. ‘Beetje doorgekomen? Jullie schrijvers kunnen altijd en overal aan het werk, dus jij hebt vast niet te klagen gehad. Schrijf je nog altijd?’
‘Wat is dat voor vieze lucht die mij tegemoet komt?’ vroeg ik. ‘Is dat het zweet van onder je oksels of komt het uit die put waar je ook je voer in propt?’
‘Wat zeg je?’
‘Wat was je vraag?’
‘Schrijf je nog altijd?’
‘Vreemde vraag aan een schrijver,’ zei ik. Ik gebaarde dat ik naar achteren moest en probeerde me door de meute te wurmen. Schrijven? Waarover dan? Ik had nog geen flauw idee.
Allemensen, wat een mensen. En ook zo dicht op elkaar. Had ik dit gemist? Ging dit ooit wennen? Ik kreeg een knie tegen mijn knie, een elleboog in mijn zijde en een heup tegen mijn billen. Maar goed dat er allemaal stof tussen zat, anders had ik een boel meldingen grensoverschrijdend gedrag kunnen doen. Waar was het toilet? Die kant op. Helemaal achter in dit Café Snaar, natuurlijk.
‘Bas!’ zwaaide Werner.
‘Hoe heet jij ook weer?’ brulde ik.
‘Even klaar met het werk?’ vroeg Werner. Welk werk, vroeg ik me af. Tijd om dit te zeggen kreeg ik niet, want Werner was me voor. ‘Altijd goed om je af en toe onder de mensen te begeven.’
‘Het is dat ik mij hier inderdaad staande weet te houden,’ zei ik. ‘Anders zou ik inderdaad onder de mensen liggen.’
‘Jij hebt altijd werk.’ Werner maakte een wegwerpgebaar. ‘Schrijvers hebben altijd iets om over te vertellen.’
‘Geen flauw idee wat je precies bedoelt,’ zei ik.
‘Wat zeg je?’
‘Dat bedoel ik.’
‘Dat moet ik zeggen.’
‘Sinds wanneer bepaal jij wie wat moet zeggen?’ zei ik. ‘Ben jij soms de regisseur van dit onzalige plan in dit café?’
‘Ik geloof niet dat ik je begrijp.’ Werner keek verward. ‘Maar dat is jullie schrijvers eigen. Eenmaal aan het werk leef je in een eigen wereld.’
‘Was het maar waar!’ Dan was ik hier nu niet in deze drukte. ‘Maar ik moet verder.’
‘Tot gauw.’
‘Liever niet.’
‘Wat zeg je?’
Ik gebaarde dat ik haast had en verder naar achteren moest. Daar was het nóg drukker.
Iemand gaf me van achteren een duw. Het voelde niet aan als moedwillig, maar het kwam wel onverwacht genoeg om een stap voorwaarts te moeten zetten. Bam. Daar botste ik tegen iemand op. Of meer tegen de riante boezem van iemand.
‘Hé Bas,’ zag ik de mond van de vrouw bewegen. ‘Heb je me gemist?’
Nog voordat ik nee kon schudden, had ze haar armen al om mijn nek geslagen en haar lippen op die van mij gedrukt. Haar tong drong naar binnen en ze likte mijn huig schoon. Ik probeerde haar zacht doch duidelijk van me af te duwen, maar dat ging lastig, want het kroegvolk stond dicht om ons heen en gaf weinig ruimte. De vrouw trok haar hoofd naar achteren en haar tong gleed uit mijn mond.
‘Hoe heet je ook weer?’ vroeg ik.
‘Ik vergeef het je,’ zei ze. Ze wierp haar lange blonde haren naar achteren en glimlachte. Op het eerste gezicht was ze niet onaardig om te zien. Blauwe ogen, een redelijk gaaf gebit en een smal gezicht. Van de rest van haar lijf zag ik niet veel, behalve het decolleté dat haar zwarte top niet aan de verbeelding overliet. Kende ik haar? ‘Tanja,’ zei ze.
‘Och ja, Tanja. Excuus. Hoe kon ik het vergeten?’ Ik wist het wel; het was totaal niet moeilijk.
‘Ik vergeef het je, zei ik toch?’
‘Och ja, sorry. Ik ben wat slechthorend. Bovendien praat iedereen hier zo luid door elkaar en de muziek staat erg hard.’
‘Daar heb je last van, hè? Ik weet het, want je hebt er wel eens over geschreven. Ik heb dat toen toevallig gelezen. Jij stelt je zo mooi kwetsbaar op. Dat vind ik aantrekkelijk. Schrijf je vaker over je onzekerheden? Waarover ben je nu aan het schrijven?’ Ze keek wat wazig uit haar ogen. Volgens mij was ze zo zat als een zebra.
‘Pardon, wat zeg je?’ Ik gebaarde dat ik haar niet verstond.
Tanja of hoe heette ze ook weer wilde iets zeggen, maar kreeg niet de gelegenheid. Werner was achter haar opgedoken, sloeg een arm om haar heen, greep een borst en trok haar achterover. Vervolgens duwde hij zijn mond op die van haar.
Ik draaide me om en zocht mijn weg verder.
Ging dat eerder ook altijd zo in een café, als ik naar het toilet moest? Dat ik daar alle tijd voor moest uittrekken, wilde ik die wc überhaupt bereiken? En wat vroeg die Tanja of hoe heette ze? Waarover ik nu aan het schrijven ben? Ik zou het niet weten. Ben ik aan het schrijven dan? Of is de serie ten einde? Nee, dat niet. Dit is een eindeloze serie. Ik ben niet aan het schrijven, want ik weet niets om over te vertellen. Ik ben aan het proberen om het toilet te vinden.
Wacht. Ik keek over hoofden en langs lijven. Daar, een meter of vier of vijf verderop was het toilet. Ik wilde me langs de lijven wurmen.
‘Ho ho!’ riep iemand. ‘Op je beurt wachten!’
Ik keek de iemand aan. Die wierp me een boze blik toe. ‘Ik wil niet voordringen,’ zei ik.
‘Wacht dan gewoon op je beurt!’
‘Staat deze ganse menigte in de rij of wat daar voor doorgaat om naar de wc te kunnen?’
‘Ja, als je veel drinkt, moet je ook veel zeiken, hè?’
Ik draaide me om. Ik had nog helemaal niets gedronken. Ook geen water, liefst uit de kraan.
Hoe kwam ik zo snel mogelijk weer terug naar buiten? Café Snaar stond barstensvol. Volgens mij kon er geen mens meer bij. Dat ging eindeloos duren. Was dit als vanouds? Was dit ook al zo toen ik het ooit nog leuk vond in een café? Of was het nu drukker omdat mensen dachten dat ze massaal naar het café moesten gaan omdat het weer kon? Of was het gewoon koningsdag? Ik riep en schreeuwde en gilde en brulde en duwde mensen opzij. Andere lui gingen uit zichzelf aan de kant. Niet heel lang daarna kwam de deur weer in zicht. Gelukkig. Maar wie stond daar pontificaal in de weg?
‘Jij gaat zeker naar huis, hè?’ Het was Bart weer, zo te ruiken. ‘Je hebt vast inspiratie opgedaan,’ schreeuwde hij. ‘Ik weet al waar je verhaal over gaat!’
Ik duwde ook hem opzij, gooide de deur open en ging naar buiten. Daar haalde ik diep adem. Op straat was het ook al zo belachelijk druk en ik had nog altijd geen idee.
–
Apeldoorn, april 2022