Helder – Lotgenoten (0053)
Lotgenoten,
Op de hoek van een straat zit een meisje. Ze is een jaar of twintig. Ik bekijk haar gezicht en vind haar leuk om te zien. Haar blonde halflange haren zitten een beetje in de war. Het ringetje dat door een neusvleugel zit glinstert. Er ligt een hond naast haar. Ik weet niet wat voor soort het is; ik weet niet zo veel van honden. Wat ik wel opmerk, is dat het dier er gezond en goed verzorgd uitziet.
Het meisje zit op de stoeptegels, ik denk in kleermakerszit. Dat kan ik niet goed zien, want ze zit verstopt in een vuile en versleten slaapzak. Er liggen wat spullen rondom haar heen. Ik zie een paar vale gympies, twee plastic tassen met nauwelijks nog te lezen naam van een bedrijf erop, een jas en een touw met een stuk leer eraan. Ik denk dat het laatste als hondenriem heeft gediend. Een bakje of bekertje om geld in op te vangen zie ik dan weer niet.
Het meisje heeft haar ogen half dicht. Slaapt ze? Is ze onder invloed van iets? Het is halverwege de ochtend en de zon schijnt fel. Heeft ze het niet warm?
Ik heb mijn pas wat ingehouden om haar zo langzaam mogelijk te passeren. Zo heb ik nog wat tijd om haar, verscholen van achter mijn zonnebril, te bekijken.
Ik vraag me altijd af hoe iemand in zo’n situatie terecht zou kunnen zijn gekomen. Zo’n meisje als dit, daarvan verwacht je niet dat ze dakloos is geworden. Ze ziet er leuk uit, ze zou toch veel vrienden en vriendinnen moeten kunnen hebben, gelegenheid hebben om plezier te maken en geluk te hebben in het leven. Ik gun het haar – en iedereen trouwens – om gelukkig te zijn.
Maar weet ik veel? Misschien hééft ze wel veel vriendinnen en vrienden, misschien hééft ze plezier in het leven en ís ze wel gelukkig. Ik ken haar verhaal niet. Wie ben ik om in te vullen, om te oordelen? Ook al kende ik haar verhaal, dan nog. Dan nog: wie ben ik om er iets van te vinden? Maar ik ken haar verhaal niet. Hoe meer ik naar haar kijk en hoe meer ik van haar krijg te zien, hoe meer ik merk dat ik het graag wíl kennen. Ondertussen heb ik traag doorgelopen en ben ik haar op een afstandje bijna voorbij. Wat let mij om haar ernaar te vragen?
Een oudere meneer nadert haar vlakbij. Als hij het meisje passeert, bukt hij en zet hij een leeg plastic flesje voor haar neer. Dan loopt hij door.
Het meisje opent haar ogen, kijkt op en knikt. De slaapzak zakt deels naar beneden en ik zie haar smalle blote schouder. Ze kijkt de meneer na met heldere blik. Haar ogen zijn grijs, helder grijs. Ze glinsteren, schitteren. Zie ik haar lippen uiteen gaan, haar witte tanden, een glimlach?
Ik weet niet wat ik zie. Mijn blik is troebel.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, juli 2023