“Dat ben ik.”
“We willen u wat vragen stellen,” zei de andere politieman.
“Dat kan, maar ik moet op weg naar mijn werk.”
“U werkt in de supermarkt, klopt dat?”
“Ja. Loopt u mee?” Ik pakte mijn jas van de kapstok en trok die aan.
Toen liep ik naar buiten en trok de deur achter me dicht. De agenten
moesten met me mee naar buiten.
“Kende u Jasmijn Jacobs?” vroeg de grote politieman, terwijl hij achter me aan de trap af liep.
“Wie is dat?”
“Priscilla van Meerendonk?”
“Zijn dat die twee meiden die vermoord zijn? Ik zal ze vast wel kennen, maar niet van naam.”
“U weet niet of ze contacten hadden met die magazijnmanager?”
“Rachid? Nee joh, daar houd ik me allemaal niet mee bezig. Ik kom er om
te werken en wat geld te verdienen. Niet om op dat jonge spul te
letten.”
“Nooit iets verdachts gezien aan Rachid?”
“Nee,” loog ik. “Hij doet z’n werk. Ik ook. Anders nog iets?”
“Waar was u gisterennacht?”
“Hier thuis. En ik was niet alleen. Ik heb een lekker wijf. Dan weet u
wel wat er allemaal te doen is. Of niet, heren? Anders nog iets?”
“Dat was het. Als u wat te binnen schiet, neemt u dan contact met ons op? Hier is mijn kaartje.”
“Doe ik.” Ik keek ze na. Toen ze uit het zicht waren, gooide ik het
kaartje in de dichtsbijzijnde prullenbak. Ik draaide me om en ging
terug naar huis.
– “Tijd voor actie, maat.” Franco wist maar al te goed wanneer hij
op het randje balanceerde. Als er nu iemand binnenkwam of alleen maar
door het raampje naar binnen keek, zouden de problemen pas echt
beginnen. En dat kwam hem niet uit. Hij had nog een aantal zaken op te
lossen. En die ander had hij daar meer dan ooit voor nodig. Maar dan
moest die wel wakker worden en zijn rommel opruimen. “Tijd voor actie!”
Hoe alert je ook bent, je ontkomt niet. Niet aan Franco. Zeker niet als
hij die blik in zijn bloeddoorlopen ogen heeft. Zo kalm als hij is
wanneer hij je dwingt. Verzet is zinloos. Lijdzaam –
De deur klapte achter me dicht. Ik liep de slaapkamer in en liet me op
het bed vallen. Onmiddellijk sloeg de slaap toe. Maar niet voor lang.
Met een droge bek werd ik wakker. Was het een angstige droom? Muriël is
koud en komt achter me aan. Ik droom dat ze dood is. Dan hoor ik een
stem die me oproept tot actie. Ik snap er niks van. Dan schijnt er een
licht in mijn ogen. Het is dag. Als een stortvloed aan beelden, emoties
en fysieke herinneringen komen de gebeurtenissen van vorige avond terug.
Ik stond op en liep naar de woonkamer. Op de bank lag Muriël. Ik hoefde
niet eens te voelen. Ze was echt dood. Dood-dood, niet zoals in mijn
droom.
“Ik heb haar gisteren vermoord,” zei ik hardop tegen niemand. Gelukkig
was Kimberley er niet. “Shit. Ik zit diep in de problemen. Zéér diep.
Het is inderdaad tijd voor actie. De stem had gelijk; ik moet iets
doen.” Werktuigelijk liep ik naar het raam om de gordijnen dicht te
doen.
“Waar laat ik haar?” Onder in de flat had Muriël een kleine kelder met
een grote vriezer waarin ze stukken vlees bewaarde. Als ik al een
ladinkje mee kon nemen uit de supermarkt, moest dat vaak meteen worden
ingevroren omdat het al over de datum was. De laatste tijd was er niet
veel om mee te nemen, dus was de vriezer bijna leeg. – “Het klinkt hard, mijn kameraad, maar een mens moet eten. En je hebt nog een hoop werk voor de boeg vandaag.” – Ik ging naar de kelder en haalde er een behoorlijk stuk ham uit. Weer
boven stopte ik de ham in de oven, zodat ik over een uurtje wat te eten
had.
Ik tilde Muriël naar de gang. Daar legde ik haar even neer. Toen opende
ik in de woonkamer de gordijnen weer om geen argwaan te wekken in de
buurt. Als de hele dag de gordijnen dicht zitten, bellen ze misschien
aan om te vragen of er iets aan de hand is. Ik sloeg een arm van Muriël
om mijn nek en tilde haar op. Nu leek het net of ze dronken om me heen
hing. Gelukkig kwamen we niemand tegen in het trappenhuis. In onze
kelderbox legde ik haar weer op de grond. Ik opende de vriezer. Verdomd,
ze was te groot en een beetje te weinig flexibel om goed in de vriezer
te passen. Ik keek om mij heen. Zou die betonschaar bruikbaar zijn?
– stel ik mij voor hoe het moet zijn als ikzelf zijn slachtoffer
ben. Die vunzige adem van hem in mijn oor. Zijn schurfterige vingers om
mijn nek. Ik kom adem te kort. Volkomen hulpeloos lig ik voorover. Ik
voel zijn andere hand op mijn rug, mijn billen. Dan weet ik dat hij zijn
hoofd terugtrekt. Ik voel zijn speeksel in mijn bilspleet druipen. Alle
spieren in mijn lijf staan gespannen. Dit gaat pijn doen. Daar is zijn
mes. Zonder al te veel kracht te zetten legt hij alle gramschap van de
afgelopen nachten in een houw in mijn buikholte en mijn huid open. Vlees
stinkt, adem stokt. Een grote gapende wond, naar buiten puilende darmen
en –
In stukken paste ze beter in de vriezer, al bleef het stouwen. Het
kostte me ruim een uur, maar uiteindelijk wist ik Muriël in het geheel
in de vriezer te krijgen. De kelder had ik ontdaan van de grootste
bloedvlekken en stank. Voor de vorm gooide ik nog een fles bleekwater en
een fles allesreiniger leeg over de vloer. Ik wist dat het niets
oploste, maar wel dat het een beetje de ergste geur maskeerde. “Aan de
deur zullen ze het niet ruiken,” mompelde ik.
‘Tijd om wat te gaan eten. En dan gaan we op zoek naar Kimberley.
Die moeten we voor de avond gevonden hebben. Dan kunnen we rustig gaan
bedenken waar we heen gaan.’ Weer boven at ik de ham, die me erg goed smaakte. De vleessappen liepen me langs de kin. Heerlijk.
Onder het eten bedacht ik me wat ik moest doen. Kimberley zoeken,
blijkbaar. Iets in me zei dat het belangrijk is. En tot nu toe heeft die
intuïtie, die innerlijke stem altijd gelijk gehad. Hij heeft het altijd
voor me opgenomen. Elke keer dat hij me redde van de pestkoppen en
uitbuiters, had ik rust. De agressieve klootzakken die me al mijn hele
leven hadden gekleineerd, waren nu bang voor míj en dat allemaal dankzij
deze stem. Nu de crisis weer compleet was, kon ik maar beter doen wat
hij suggereerde. Noem me zweverig. Wat kan mij het schelen.
“De bordjes laat ik op tafel staan, moeder. Die ruim ik niet op!” Soms
praat ik tegen niemand. Anderen praten tegen zichzelf. Ik deed mijn jas
aan. Het was vroeg in de middag en ik kon wel een borrel gebruiken. Toen
ik de deurknop vastpakte, zag ik mijn handen. Die waren vies. Er zat
bloed aan. “Zal wel van de ham komen,” mompelde ik. In de spiegel zag ik
dat mijn kleding ook vol vlekken zat van de ham. Met mijn jas veegde ik
de deurknop af. Toen liep ik naar de badkamer om me te douchen. Het is
fijn om weer even helder te worden.
Uit de keukenlade pakte ik een flink stevig koksmes. Je wist maar nooit
wat je onderweg tegen komt. Met schone kleren en fris gewassen haren
stapte ik naar buiten. “Het is best een mooie dag, vriend,” zei ik tegen
niemand in het bijzonder. Het was me nog steeds niet duidelijk wat ik
moest gaan doen.
Na een korte wandeling kwam ik aan bij ‘De Lamme Goedzak’. De deur
klemde. Ik zette mijn schouder ertegenaan en duwde. Zuchtend ging hij
open. Het café was grotendeels leeg. Sommige dingen veranderen gelukkig
nooit.
Rein keek me van achter de toog met een schuin oog aan. Ik liet me op een barkruk zakken.
“Wat zie jij er uit, Johan?” Hij haalde een paar viltjes achter de bar vandaan en gooide ze achteloos voor me neer. “Borrel?”
“Ja, doe maar,” knikte ik naar de jonge klare. “En zet er een biertje naast.”
“Waar is dat mooie mokkel van je?” lachte Rein. “Jullie hadden hem aardig hangen gisteren.”
“Die heeft voorlopig genoeg gehad, zou ik zeggen.” Mijn grijns kon voor alles opgevat worden.
Aan zijn kop te zien koos Rein voor het goede in de mens. Hij zou eens
moeten weten. “Lekker bezig met haar schoonheidsslaapje, dus.” Hij zette
de drankjes neer. “Heb je al wat gegeten? Je ziet bleek.”
“Ja, ik heb een hammetje gehad. Maar ik voel me beroerd.”
“Ga je niet werken vandaag?” Rein keek me indringend aan. “Heb je het
baantje niet meer nodig? Toen ik vanmorgen in de supermarkt was, vroeg
de manager mij naar je.”
Ja, ik was vanmorgen niet gegaan, zonder me af te melden. Makkelijk geld
had het gewonnen van zwoegen voor een hongerloontje. En nu had het
helemaal geen zin meer.
“Ach, Rein,” kapte ik de borrel weg. Ging ik me verontschuldigen? No way. “Je weet hoe het gaat. Doe mij een nieuwe.”
– “Laat die klotehomo toch.” Franco wist dingen van de kroegbaas
waar de honden geen brood van lustten, “Er is een reden dat we hier
zijn.” Hij had geen zin in dat twijfelende gedoe van wie dan ook. Hij
had geen behoefte aan drank en geleuter, hij wilde weten waar Kimberley
was. En hij wilde weer een gewone avond die hij kon besteden aan een
stinkende hoer zoals zijn moeder was geweest. Het mooist was de laatste
zucht; de paniek, die klonk als –
Waar zat Kimberley? Waarschijnlijk ergens in de buurt van Tarkan en zijn
kloterige pa. Dat ik deze borrels nodig had om mijzelf nieuwe moed in
te drinken, dat snapte Rein vast wel. Die was niet voor niets barman.
Het was maar goed dat Rein niet wist waar ik die moed voor nodig had.
Rein was niet gediend van crimineel gedoe. Hij tolereerde het rond zijn
café, maar zijn respect was meteen op als je je ermee in liet. Om het
onderwerp niet te laten hangen begon ik ergens anders over. Hoewel.
“Heb je Kimberley ergens gezien vandaag?”
“Wat die meid uitvreet weet ik ook niet, Johan.” Rein leek ook daar niet
blij mee te zijn. Ik begon me eraan te ergeren. “Maar ik zag haar
vannacht, toen ik besloot hiernaast binnen te gaan.”
“Hoe laat was dat?” Ik negeerde mijn geprikkelde gevoel voor even.
“Om een uur of vier, half vijf.”
In twee korte bewegingen maakte ik korte metten met mijn drankjes en
zonder nog iets te zeggen stond ik op. Vlak voor ik de deur bereikte,
hoorde ik Rein. “Johan, als eh … ik eh …”
“Ja, wat?” Ik klonk meer gespannen dan ik zelf vermoedde. Er stond weer iets groots te gebeuren.
“Laat maar.” Rein keek ongelukkig. “Hou jezelf heel. En die kleine meid ook.” Hij pakte een doek en ging glazen poetsen.
De bel van de hoerenkeet naast het café deed geluidloos zijn werk. Even
later hoorde ik gestommel in de gang. Wat dat betreft had het nog steeds
een gewoon woonhuis kunnen zijn. Het luikje ging open en een van de
dames die daar ‘woonden’ herkende me. Ze deed de deur open en liet me
binnen.
“Ik ben op zoek naar Kimberley.” Het was bedoeld als neutrale mededeling maar ik zag de hoer schrikken.
“Die … eh … is hier niet.”
“Je liegt!” Ik gaf haar een duw de woonkamer in.
– grote ogen. “Hak ze aan stukken!” Franco riep of schreeuwde niet.
Hij zei het gewoon heel beslist. Dit soort figuren waren in zijn ogen
een klein obstakel dat voor het grote probleem lag. Ze zaten in de weg
en dus moesten ze worden opgeruimd. Daar waren zijn handen. Daar was het
angstzweet bij de ander. Daar was de maniakale grijns. “Opruimen die
handel,” vervolgde hij. “Niet twijfelen maar handelen.” En de doodskreet
–
Het was het laatste duwtje overtuiging wat ik nodig had. De hoer sloeg
ik in haar gezicht. Ze viel over een salontafeltje dat midden in de
kamer stond. Het mes lag al in mijn hand toen ik naar haar toe stapte.
Ze probeerde op te staan. Ik herkende haar. Als ik het niet dacht. Hier
bijverdienen. Was het loon van kassameisje niet genoeg? Wat was er mis
met een eerzaam beroep? Met een lange haal van mijn mes maaide ik haar
neer. Ze had een flinke snee over haar gezicht en viel op de grond. Even
was het stil. “Deze is voor mij,” zei de vertrouwde stem. “Waarom zou je het nuttige niet met het aangename verenigen?” De bloedende vrouw lag gillend op de grond. Ik gaf haar nog twee
gerichte steken. Bloed welde uit haar buik. Ze lag met haar benen half
wijd. Ik voelde een aangename sensatie en opende mijn broek. Toen roste
ik het minirokje van het wijf omhoog.
– ” het leukst als ze schreeuwen. Alsof het ze nog zou kunnen
helpen,” vertelde Franco. “Het allermooist is als ze het laatste zuchtje
geven als jij klaarkomt.” Hij genoot er van. Niet een klein beetje maar
veel. Het was zijn hele wezen. Waarom ze hem niet de allerzwaarste
straf hadden gegeven, was een raadsel. Op de een of andere manier was
hij ontsnapt. En voort ging hij. “En dan je vingers langs de zachte
hals, als je de slagader steeds trager voelt pulseren. Je zou er nóg een
keer van komen.” Hij opende zijn broek en spoot een lading sperma over
de betonnen vloer. Van het verhaal alleen al –
Mijn handen gleden om haar hals. Ze opende nog éénmaal haar ogen. Pas toen leek ze te beseffen wat er gebeuren ging. “Haha, ze heeft geen adem genoeg meer om te schreeuwen. Haar ogen beginnen uit te puilen. Vooruit, nu kracht zetten.” Tegelijkertijd ramde ik mijn harde lul haar droge snee in en uit. Lekker was het niet. Ook dit was weer een caissière, die bijklust als hoer. Haar tieten hosten heen en weer op het ritme van mijn stoten.
Ineens hoorde ik een gil. Het was een bekend geluid. Ik brak het wijf haar nek, stond op en deed mijn broek dicht. Snel rende ik naar waar het vandaan kwam. Bovenaan de trap zag ik Kimberley.
“Johan! Wat doe jij hier?” gilde ze. “We moeten weg hier!”
“Kim! Ik kom je halen!” brulde ik, terwijl ik de trap op stormde. Ik zag hoe ze een kamer in werd getrokken. Bijna boven aan de trap zag ik een flits in mijn ooghoek. Daarna kreeg ik enorme hoofdpijn. Even was alles zwart. Ik wankelde en viel op de vloer van de overloop.
“Godverdomme,” kon ik zeggen. Ik deed mijn uiterste best om niet weg te zinken. Blijkbaar had ik een forse klap op mijn hoofd gekregen. Alsof ik door een slecht schoongemaakte bril keek zag ik een bekend gezicht. De pooier die ik zocht boog met een ouderwetse koekenpan in zijn hand over me heen. “Kut, Ahmed ook gevonden, zo te zien,” mompelde ik. Toen ging bij mij het licht uit.
Hier lees je ‘m op FOK!.