bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

01-07-2008

Raapstelenstamppot – een culi-column

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:03


“Raapstelen! Een kilo voor een euro!”
De marktkoopman riep het hard van achter zijn kraam. Niet dat veel mensen erop in gingen. Jammer.

“Jaaaaaaaa!” riep ik vrijdag enthousiast.
“Wat is er?” vroeg mijn vrouw.
“Ze zijn er weer!”
“Waar heb je het over?”
“Raapstelen in het pakket!”
“Gadverdamme. Nee, hè?” zei mijn vrouw fijntjes.

Iedere vrijdag komt er een grote vrachtwagen bij mij voorrijden. De bestuurder is een werknemer van een biologisch-dynamische boerderij uit de omgeving. Al een paar jaar heb ik een abonnement op een groentepakket. De boerderij levert mij iedere week een portie biologisch geteelde groenten. Inmiddels fungeert mijn carport als distributiecentrum voor de buurt. Allerlei mensen uit mijn omgeving die ook een abonnement hebben, komen iedere vrijdagmiddag hun pakket bij mij afhalen. Onder de carport staat een grote stapel blauwe kratten.
Zo’n groentepakket is geinig. De echte smaak van de producten is geweldig; dit is groente zoals groente moet smaken. En iedere week is het weer een verrassing wat er in het pakket zit. Tuurlijk, in de winter word je doodgegooid met kool en witlof, maar buiten de winter is het iedere week anders. Niet zelden sta ik in de keuken met een product in mijn hand en vraag ik mij hardop af: “Wat is dit en wat moet ik ermee?”
Postelein en schorseneren, aardperen en pastinaken, wortelpeterselie en snijbiet. Nu waren er dan weer eens raapstelen.
“Gadverdamme,” zei mijn vrouw nogmaals. Toch houd ik van haar.

Wie weet (nog) wat raapstelen zijn? Niet veel mensen, ben ik bang. Raapstelen behoren steeds meer tot de ‘vergeten’ groente, net zoals schorseneren, postelein en pastinaken. En dat is onterecht, want het is niet alleen een goedkope, maar ook een zeer gezonde en smakelijke groente, die zich leent voor allerlei toepassingen. Qua gebruik en verwerking kun je raapstelen vergelijken met andijvie; de smaak is echter heel anders.
De tijd dat ze bij de groenteman of in de supermarkt liggen is relatief kort. Het is een echte voorjaarsgroente. Meestal verkrijgbaar vanaf eind april tot begin juni. Maar nu zaten ze al begin april in het pakket.

Raapstelen, ook wel bladmoes geheten, behoren tot de orde van de brassicales, en is daarmee verwant aan de kool. Het is een groente waarvan het jonge blad en de bladstelen gegeten worden. Het gewas is snel groeiend en wordt hoofdzakelijk in de glastuinbouw geteeld.
Raapstelen zijn gevoelig voor smeul en rot. Tijdens de teelt mag er daarom niet te veel water worden gegeven. Ook aardvlooien kunnen schade aan het gewas toebrengen.
De groente moet kort na aankoop genuttigd of verwerkt worden, omdat de bladeren snel verleppen. Het best bewaar je de raapstelen in een plastic zak in de koelkast. Zijn de bladeren slap, dan kun je ze nog wel ‘oppeppen’, door ze een tijdje in water te leggen. Voor gebruik moeten de bladeren goed gewassen worden.

Genoeg technisch gewauwel nu; het belangrijkste is toch wat je ermee doet. Opeten, natuurlijk. Maar in welke vorm?
Veel mensen gaan voor een zonnige salade van raapstelen met tomaat, appel en pijnboompitten, maar ikzelf zweer bij de raapstelenstamppot.

Benodigdheden voor vier personen:
750g raapstelen, 1,5 kg aardappelen, 1 dl melk, scheut olijfolie, peper, eventueel gerookte spekblokjes.

Snijd of hak de raapstelen fijn en verwijder de worteltjes. Was het blad goed.
Bak eventueel de spekblokjes uit.
Kook de aardappelen gaar, giet ze af en pureer ze. Voeg de melk en een scheut olie toe. Roer alles goed door elkaar, zodat een gladde puree ontstaat. Roer er dan eventueel de uitgebakken spekblokjes door. Breng op smaak met (veel) peper.
Meng er tenslotte de raapstelen doorheen. Dien onmiddellijk op.

Eventueel bestrooien met geraspte oude kaas. Lekker met verse worst en een frisse salade met veel rode paprika erin. Vergeet ook niet de mosterd op tafel te zetten.

“Raapstelen! Een kilo voor een euro!” Geen geld voor zoveel oergevoel.
Het voorjaar is nu waarlijk aangebroken. Grijp uw kans.
Ik wens u smakelijk eten.

“Gadverdamme!”

Apeldoorn, april 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

PC-gedonder: van alles naar de bliksem (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 22:00

Inhoud van het voorafgaande:
Mijn modem ging naar de bliksem. Vervolgens kreeg ik een hoop gedonder met medewerkers van de KPN-Klantenservice. Dood moeten ze! Die aambeien van ergernis trouwens ook.
Ik ben klant bij een fijne internetprovider. Zij bestelden een nieuw modem. Ik zou het gratis krijgen. Binnen een week zou het bij mij binnen zijn.

Ik krijg zowaar binnen een week mijn nieuwe modem binnen. Op een prettige regenachtige avond trek ik – na het avondeten en het inpakken van de vaatwasmachine – de doos open en pak ik mijn nieuwe Speedtouch 541 i v6 uit. “Wat een klein dingetje! De techniek staat toch voor niets,” mompel ik. “En hee, hier is de ADSL-installatie cd-rom van de KPN ook weer!”
“Lukt het niet, schat?” vraagt mijn vrouw.
“Bek dicht, demente koe,” zeg ik iets te hardop.
“Wat zei je?”
“Geen problemen tot nog toe,” bedoel ik.
Ik sluit alle kabels op de juiste manier aan, zet het modem aan en druk de installatie cd-rom in de pc.
“Welkom bij de installatie cd-rom van KPN,” lees ik in beeld. “Wij gaan jou door het installatieproces helpen. Als jij de aanwijzingen precies opvolgt, zal dit probleemloos verlopen.”
Branderige jeuk rond mijn aars dient zich aan. Ik krijg er wat van als ik door een apparaat getutoyeerd word.
Al bij het derde scherm gaat het mis. Het installatieprogramma probeert een verbinding te zoeken tussen het modem en de pc. Die is er niet, dus. Terwijl mijn ene hand door mijn broek heen in mijn bilnaad schuurt, pak ik met mijn andere hand de telefoon.

“Dit is de KPN-klantenservice. Heeft u vragen over een nieuw abonnement, toets dan 1.”
Na een stief kwartier heb ik iemand aan de lijn.
“Hallo. Ik probeer hier een nieuw modem te installeren via jullie installatie cd-rom. Echter, ik kan geen verbinding tot stand brengen tussen het modem en de pc.”
“O.”
“Wat doe ik nu?”
“Heeft u de kabels gecontroleerd?”
“Tuurlijk. En de hitte in mijn hol stijgt tot grote hoogte.”
“Huh? Waar heeft u het over?”
“In het installatieproces krijg ik ook tips wat ik moet doen als het niet lukt. Ik heb alles gedaan wat mij aangeraden werd, maar het ene lampje ‘Ethernet’ op het modem blijft uit.”
“Dan zou ik de provider bellen, als ik u was.”
“Als u mij was, had u gigantische fik rond de sluitspier. Ik wens u goedenavond.”

“Dit is de helpdesk van xs4all. Helaas kunnen wij u niet meer van dienst zijn. U kunt morgen bellen van 08.00 tot 20.00 uur.”
Ik kijk op de klok. Godverdomme, het is half negen.
Herman Brusselmans heeft een nieuw boek uit. Ik heb het in twee avonden kapotgelezen. Zullen we even een boekentip doen? Nee, laten we dat niet niet doen. Laten we een dag verder kijken.

“Dit is de helpdesk van xs4all. Heeft u vragen over uw abonnement, toets dan 1. Heeft u problemen of kunt u niet internetten, toets dan 2. Voor alle andere vragen, …” Ik wacht de volgende keuzemogelijkheid weer niet af. Het zal nog steeds 3 zijn. Gok ik. Maar wat een bak zou het zijn als je ineens op 8 zou moeten duwen. Of op het hekje, of de uitknop of de zelfontspanner. Ik zeg maar wat. Veel tijd om verder te denken gun ik mijzelf niet. Ik druk op knopje 2.
“Helpdesk xs4all, met Willem. Zegt u het maar.”
“Goedemiddag, ik heb een nieuw modem Speedtouch i v6, maar heb wat problemen met de installatie. De KPN heeft me naar jullie doorverwezen.”
“O die. Ja, die weten niks.”
Ik grinnik.
“Wat zegt u, meneer?” vraagt Willem.
“Ik krijg nogal zand in de gleuf van de KPN,” zeg ik.
“Wat heeft u?”
“Zand in de gleuf. Acné op de anus. Hitte in de kont. Reetketelstenen. Aambeien.”
“Ik kan u niet goed verstaan. Wat is precies het probleem?”
“Alles is goed aangesloten, maar toch krijg ik bij de installatie een melding dat er geen verbinding is tussen de pc en het modem.”

Willem laat mij opnieuw beginnen met de installatie, zij het zonder cd-rom. Ik reset en controleer lampjes, kabels en verbindingen. Het lampje dat moet branden, blijft uit.
“Kunt u het modem verbinden met een andere pc?” vraagt hij?
“Nee. Ik heb maar een computer met een ethernetkaart erin.”
“Is er misschien iemand bij u in de buurt bij wie u het kunt testen?”
“Buurman!” roep ik iets te enthousiast. “Ik ga het bij de buurman proberen.”
“Mooi, meneer.”
“Maar … als het lampje bij de buurman niet werkt, wat dan?”
“Dan is er waarschijnlijk iets mis met het modem en dan sturen wij u een nieuwe.”
“O. En als het lampje bij de buren wel werkt, wat betekent dat dan?”
“Dan kan het zijn dat u de drivers opnieuw moet installeren…”
“Of?” merkte ik de aarzeling in zijn stem. Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. “Of mijn ethernetkaart is naar zijn grootje?” vul ik in.
“Dat is dan de laatste mogelijkheid.”
“Dus de jeuk blijft nog even aan?” vraag ik.
“Ik ben bang van wel, meneer,” zegt Willem. Ik bedank hem en hang op.

“Buurman!” roep ik als hij zijn voordeur open doet. Door het voorkamerraam heb ik gezien dat hij aan zijn stereoapparatuur staat te prutsen. “Ben je aan het klussen?”
“Ik ben iets aan het uittesten,” zegt Buurman.
“Mag ik bij jou iets uittesten?” vraag ik. “Kijk, ik heb hier een modem.”
“O, nog steeds niet voor elkaar?” is zijn reactie. “Ik hoorde van je vrouw dat je al meer dan een week geen internetverbinding hebt.”
“Klopt,” zeg ik snel. “Maar als ik bij jou nou wel een lampje brandend krijg, weet ik wat er aan de hand is.”
“Wat een gedoe heb je ermee,” zegt hij.
“Blikseminslag, hè?”
“Maar ik heb geen KPN. Ik heb UPC.”
“Dat maakt voor het lampje niet uit. Het gaat mij erom dat ik weet of het modem goed is of niet.”
“Zo zie je maar weer dat KPN niet goed is. Heel kwetsbaar. Gelukkig heb ik UPC.”
“Man, mijn beeldscherm was ook kapot. En die is niet van KPN. De Playstation van mijn zoon is ook ter ziele. Het heeft niets met KPN te maken.” Maar enorme knoerten van aambeien heb ik wel weer, hoor.
Buurman houdt zijn bek verder dicht en we maken de verbinding tussen zijn computer en mijn modem. Krijg nou de blafhik: het ethernetlampje brandt wel.
“Mooi, nu weet ik wat ik verder moet doen,” zeg ik. “Bedankt voor de moeite.”

“Fuck, nou moet ik drivers controleren en dat kan ik helemaal niet,” zeg ik hardop bij thuiskomst.
Op een werkkamertje boven in het huis vind ik vrij snel de doos waarin ooit de ethernetkaart heeft gezeten. Er zit een cd-rom in. Die duw ik in mijn computer. Na twee schermpjes haal ik hem er weer uit. Het is me te technisch. Ik snap er geen rattenreet van. Stel, ik installeer allerlei zooi die allerlei andere zooi in de war schopt? Ik heb geen flauw benul wat het effect is van wat ik doe. Wie weet welke softwareschade ik aanricht? Wat kost een nieuwe ethernetkaart helemaal?
Alles voor een beetje rust en koelte aan mijn kont.

Een dag later kom ik thuis van werk en heeft mijn vrouwlief boodschappen gedaan.
“Kijk eens,” zegt ze glunderend. “Volgens mij kun je deze goed gebruiken.”
Het is een klein doosje met een nieuwe ethernetkaart erin. Ik ben haar zeer dankbaar. In plaats van dat te uiten, ga ik aan het werk.
Tien minuten later zit de kaart erin en kan ik de nieuwe kaart en het nieuwe modem installeren. Nog weer tien minuten later kan ik deze column inplannen. Na tien dagen van de buitenwereld afgesloten te zijn geweest, ben ik weer in de bewoonde wereld beland.

Diezelfde avond zit ik op het toilet te poepen dat het een lieve lust is. Nergens last van. Niks geen gedonder bij de endeldarm.

Apeldoorn, maart 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

PC-gedonder: van alles naar de bliksem (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:57

FLITS! BAOEM!
Ik zit gelijk rechtop in bed. Wat was dat? Het was een flits, onmiddellijk gevolgd door een enorme knal. Of nee, de klap was gelijk met de flits. Ik hoor hoe slagregen tegen het slaapkamerraam aan klettert. Shit, het onweert, en de inslag moet hier vlakbij geweest zijn.
Even wacht ik. Dan zie ik opnieuw een flitsende schittering op het behang. Vol spanning wacht ik op de donder. Die duurt nogal wat tellen. De rommeling in de verte doet me concluderen dat het onweer in vliegende vaart over het land dendert. Niet veel later hoor ik alleen nog maar wat gerommel, zij het nauwelijks hoorbaar. Wel regent het nog hard, maar er is geen onweer meer.

Om zeven uur sta ik op. Ik neem een douche, kleed mij aan en ga naar beneden. Ik laat vrouw en zoon achter op de bovenverdieping. Zij hoeven pas om acht uur wakker te worden. In de keuken maak ik koffie en terwijl die loopt, loop ik naar de pc in de woonkamer. Even kijken. Bij mij staat de computer vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week en vijftig weken in het jaar aan. Alleen als ik op vakantie ben is hij uit, en dat is hooguit twee keer een week in het jaar. Vandaar dus die vijftig weken. Reken maar na, als je zin hebt.
Ik doe het beeldscherm aan. Het led-lampje gaat niet aan en het beeld blijft zwart.
“Potdomme,” zeg ik iets te hard. “Wat krijgen we nou?”
Ik kijk onder het bureau en controleer mijn modem. Daar waar normaal drie lampjes groen behoren te branden, daar knipperen nu twee lampjes groen en een oranje. Geen goed teken. Ik vloek en krijg jeuk aan mijn kont.
“Is er wat mis?” hoor ik de stem van mijn vrouw boven aan de trap.
“Het beeldscherm van de pc is naar de kloten en we hebben geen internetverbinding meer,” bries ik.
“Hoe komt dat dan?”
“Heb jij vannacht het onweer niet gehoord?”
“Nee.”
“Doof schepsel.”
“Wat zei je?”
“Ik wel. Ik ben bang dat de bliksem is ingeslagen.”
“De Aldi heeft deze week de beeldschermen in de aanbieding.” Handig, zo’n vrouw die praktisch is ingesteld.
Ik prepareer mijn lunchpakket en stap op de fiets naar het werk. De jeuk aan mijn gat is nog niet weg en het fietst lastig met aambeien van ergernis.

Die namiddag ben ik extra vroeg thuis. Ik ga naar de slaapkamer van mijn zoon en trek het beeldscherm van zijn computer weg. Zwetend sjouw ik het ding naar beneden en sluit het aan op mijn eigen pc. Beeld!
Het IRC-chatkanaal waarin ik altijd zit heeft links onderin het woord ‘Disconnected’ in blauwe letters. Ik klik op ‘Connect’, linksboven in beeld. Er gebeurt niets.
In het rijtje internetsites dat ik altijd open heb staan, klik ik op ‘FOK!’. De column van gisterenavond komt in beeld. Ik druk op F5. Onder in beeld komt een wit balkje, waarin van links naar rechts groene blokjes komen. Na drie blokjes gaat het wel heel erg langzaam. Dan wordt het hele scherm wit en verschijnen er letters: “De internetpagina kan niet worden geopend.” Ik kijk weer onder het bureau en zie dat de lampjes nog steeds knipperen. De jeuk in mijn aars wordt weer onhoudbaar.
Ik doe het beeldscherm en de computer uit en loop naar de stapel boeken die ik nog wil lezen.

De volgende dag rijd ik na het werk via het centrum van Apeldoorn. Daar bevind zich de Primafoon winkel.
“Goedemiddag,” begin ik. “Mijn modem is kapot. Ik wil een nieuwe.”
“Om wat voor modem gaat het?” vraagt de popi knul van achter zijn desk.
“Een Speedtouch 500.”
“En u wilt een nieuwe?”
“Dat zei ik toch?” Het begint wederom te branden tussen de kaken van mijn reet.
“Ik heb ze niet meer.”
“Heb je niet een alternatief?” zucht ik, de pijn in mijn broek verbijtend.
“Er is wel een nieuwe serie, maar die verkoop ik niet.”
“Huh? Leg uit.”
“Tegenwoordig zijn ze alleen nog maar in bruikleen van de KPN.”
“Nou, bruikleen mij er dan maar een uit, zou ik zeggen.”
“Dat gaat niet op die manier. U moet er een telefonisch bestellen via de KPN-klantenservice.”
“Tuurlijk,” zeg ik. “Wat is het nummer?”
De knul schrijft acht cijfers op een papiertje. Ik fiets naar de Aldi en koop een nieuw beeldscherm van 250 pleuro. Dan rijd ik met beeldscherm én aambeien naar huis. Ik ben nog ruim op tijd om de KPN-klantenservice te bellen.

“Dit is de KPN-klantenservice. Heeft u vragen over een nieuw abonnement, toets dan 1.”
Ik weiger om het hele keuzemenu uit te werken in een column. Dat zou teveel ruimte kosten. Laat ik volstaan met te melden dat er negen keuzemogelijkheden zijn. Er zijn ook nog een heleboel wachtenden voor mij. Of ik een momentje geduld heb. Ik heb wel een momentje. En nog een. En nog een en nog een en nog veel meer.
“KPN-klantenservice, goedemiddag. Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
“Mijn modem is kapot en ik heb geen internetverbinding. Ik wil een nieuw modem, Speedtouch 500. De knul uit de Primafoon winkel zei dat ik er via jullie een kan bestellen.”
“Dat kan niet bij ons. U kunt er een aanvragen op www.kpn.com.”
“Ik heb aambeien,” zei ik.
“Wat zei u?”
“Ik heb geen internet, omdat mijn modem kapot is. Ik kan er dus geen bestellen via www.kpn.com, begrijpt u?”
“O. Eh, ja. En nu?”
“Nu gaat u er een voor mij bestellen.”
“Dat kan ik vanaf hier niet.”
“En nu?”
“Tja. Eh, ik verbind u door met de afdeling Verkoop.”
“Ik dacht dat ik ze in bruikleen kreeg?”
Ineens is het stil aan de andere kant van de lijn. Ik wacht vier minuten. Ondertussen krab ik in mijn poepgleuf. Door mijn spijkerbroek heen. Dan hang ik op en bel ik opnieuw.

“Dit is de KPN-klantenservice. Heeft u vragen over een nieuw abonnement, toets dan 1.”
Ik ga hier niet een tweede keer zitten zemelen over het hele keuzemenu. Alle collega’s zijn in gesprek. Of ik nog een momentje heb. Ik heb een momentje en een enorme jeuk in mijn kont.
“KPN-klantenservice, goedemiddag. Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
“Mijn modem is kapot en ik heb geen internetverbinding. Ik wil een nieuw modem, Speedtouch 500. De knul uit de primafoon zei dat ik er via jullie een kan bestellen.”
“Dat kan niet bij ons. U kunt er een aanvragen op www.kpn.com.”
“Mijn reet staat in lichterlaaie.”
“Pardon?”
“Uw collega zou mij doorverbinden met de afdeling Verkoop. Die kunnen er wellicht wel een voor mij bestellen.”
“Momentje alstublieft.”
Ik zit ondertussen al vet een half uur aan de telefoon.
“KPN afdeling Verkoop, goedemiddag.”
Ik vertel het hele verhaal.
“Nee,” zegt de stem. “Ik kan ze niet bestellen. Dat moet via uw internet provider.”
“Potjandosie, mijn reetketelstenen komen in opstand.”
“Wat zei u?”
“Bedankt voor de moeite.” Ik hang op.

“Dit is de helpdesk van xs4all. Heeft u vragen over uw abonnement, toets dan 1. Heeft u problemen of kunt u niet internetten, toets dan 2. Voor alle andere vragen, …” Ik wacht de volgende keuzemogelijkheid niet af. Het zal 3 zijn. Gok ik. Ik druk op knopje 2.
“Helpdesk xs4all, met Peter. Zegt u het maar.”
“Goedemiddag, ik wil een nieuw modem Speedtouch 500. De KPN heeft me naar jullie doorverwezen.”
“Dat type hebben we niet meer, maar wel een vernieuwde versie. Ik kan er wel een voor u bestellen. Wat zijn uw adresgegevens?”
Ik gaf hem mijn adresgegevens.
“Prima. U kunt er een kopen, maar als u uw contract nog een jaar verlengt, krijgt u hem gratis.”
“De jeuk is even gestopt,” zeg ik.
“Pardon? Wat bedoelt u?”
“Ik verleng mijn contract nog een jaar. Zeker!”
“Dank u.” Ik hoor vingers op een toetsenbord aan de andere kant van de lijn. “Hij is besteld. Binnen een week moet hij bij u zijn.”
“Dank u voor de moeite. Goedenavond.”

En nu? Nu moet onze eindredacteur superworm mijn column plaatsen. Op het werk PM ik mijn meesterwerk ‘Het buurthuis’ naar die aap. Die kon je vorige week lezen. Ik bid tot de Heer dat hij (superworm dus) de opmaak intact heeft gelaten. Als dat stuk onleesbaar was, weet je nu dus wie de dader is. Naar de bliksem met hem! Deze column plan ik zelf in, ook op mijn werk.
Ik heb knollen van aambeien. Wordt vervolgd.

Apeldoorn, maart 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Rede vanaf de berg – een paascolumn

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:56

Mooi uitzicht vanaf deze berg. Je ziet de kleine nederzetting verderop. Lemen hutten, als ik het goed heb. Ik ben hier al vaak geweest. En zelden alleen. Ook nu weer ben ik in gezelschap. Er zijn een boel mensen op de been en naast mij zijn twee van mijn collega’s.
Ik lig nog even rustig op mijn rug. Straks moet ik aan het werk. En iedereen maar toekijken. Ze maken er altijd een heel circus van. Vandaag lijkt het wel of er nog meer mensen zijn gekomen om het spektakel te zien.

We gingen met een hele stoet naar deze berg. Schreeuwende en tierende mensen stonden langs de kant. Zie je wel? Ze hadden een nieuw slachtoffer. Hij had een doornenkroon op. Bloed stroomde over zijn voorhoofd. Hij moest mij zelf naar de berg toe tillen. Ze hadden hem al helemaal murw geslagen. Wat een gedoe, zeg. Die Christenen weten wel hoe je een weekend moet verpesten. Ik had gehoopt op wat rust, maar de laatste tijd is het af en aan met werk.
Onderweg was het nog een heel gelazer. Die gast die mij moest transporteren, was te zwak om op zijn eigen benen te staan, zo hadden ze hem mishandeld. Laat staan dat hij mij op een beetje nette manier hier naar die berg kon tillen. Halverwege de tocht zakte hij dan ook definitief in elkaar. En het is dat er langs de kant een vriendelijke man stond die aanbood om het van hem over te nemen, anders was het helemaal een drama geworden.

Straks spijkeren ze die gast tegen me aan. Het zal wel weer een zoveelste moordenaar zijn. Of een dief. Weet ik veel. Voor het zelfde geld is het hun zoveelste messias. Zal ik eens vertellen over al hun messiassen? Nee, laat ik jullie dat besparen. Want behalve al hun verlossers, hebben ze minstens honderd keer zoveel dieven, rovers, verkrachters en moordenaars tegen mij aan genageld.
Hun methode is wreed, maar doeltreffend. Die spijkers door hun handen en voeten, die lijken erg, maar daar ga je niet dood aan. Nee, het is de zengende hitte en de uitdroging waaraan je wordt blootgesteld, die je de das omdoet. De heuvel is mooi, maar het is hier moordend heet.

O kut, daar zul je het hebben. Het is zo ver. Ze leggen mij neer. Een belangrijke man pakt de hamer en de grote metalen nagels. Soldaten grijpen de man met de doornenkroon op en drukken hem bovenop mij. Ze binden zijn polsen en enkels aan mij vast. Met een hamer rammen ze een nagel door de handen en voeten van de man. Hij vertrekt van de pijn, maar uit geen kreet. Dan trekken ze mij weer overeind. De soldaten staan te lachen. Wat roept er een nou? “Hee, als je werkelijk een verlosser bent, bevrijd jezelf nu dan ook, als je kunt!”

Naast ons hangen inmiddels twee anderen. Ze zien er niet goed uit. Wat wil je ook? Je gaat hier niet voor je lol een beetje bungelen. Prettig is anders. De ene kijkt vriendelijk, de andere is nors. Er volgt een gesprek tussen de drie. Ik kan niet echt goed horen waarover het gaat, maar de man die ik moet tillen praat over het hiernamaals alsof hij er zelf al geweest is.

Shit, ze komen janken aan zijn voeten. Belachelijk gedoe. Het volk trekt aan ons voorbij. Laat me niet lachen. Mensen die in zijn leven belangrijk zijn geweest. Zijn volgelingen. Mag ik even overgeven? Je moet geen ander volgen, alleen jezelf. Jij bent je eigen godheid, geloof me nou!
Kijk, daar heb je die malle Petrus. Drie keer zeggen dat hij die figuur niet kende, maar nu wel een hoop staan grienen. En daar heb je Thomas. Die kijkt nogal ongelovig uit zijn ogen. Alsof hij het allemaal afwacht. Het is zoals het is.
Maar kijk nou eens hier. Daar is zijn geliefde, Maria. Lekker wijf, wel. Ziet er een beetje sletterig uit, maar als ik niet zo stijf was, zou ik er graag eens mee van Wippenstein. Die figuur die aan mij vast zit, die had wel smaak, zeg. ’t Is dat ze nu zo overstuur is. Verder ziet ze d’r wel lekker uit. Maar wat ze zag in die vent dit ze aan mij vast gespijkerd hebben? Die liep toch alleen maar zweverig te lullen over het hiernamaals? Wat een gedoe. Pak in dit leven gewoon de mooie meiden nu ze nog te pakken zijn. Kijk naar dit mokkel; waarom zou je wachten tot je in een hemel bent?
En daar, daar is zijn moeder. Arme ziel. Ze had natuurlijk gewenst dat het allemaal anders was gelopen met haar zoon. Het mocht niet zo zijn. Nu hangt hij aan mij, met een doornenkroon op zijn bloedende kop, en met spijkers door zijn handen en voeten.

Om ons heen staan echt veel mensen. Soldaten die de boel in de gaten proberen te houden. En belangstellenden. Sommigen treuren nog altijd. Wat moeten al die lui hier? Ik dacht dat iedereen dit weekend bij elkaar zou komen om het Lentefeest te vieren. Maar dit is kennelijk belangrijker. Je snapt het niet. Want om nou te zeggen dat de omstandigheden prettig zijn: nee. De zon is afgrijselijk heet. Lang kan het niet meer duren.

Allahmachtig. Die vent die ze aan mij hebben vastgespijkerd, die begint te praten. Hij is al bijna dood, dat kun je wel horen. Wat een onzin! Maar wat zegt hij nou eigenlijk? Ik hoor iets van “Eli Eli, lama sabak-huppeldepup.” Ik kan het niet goed verstaan.
Wat gebeurt er nou ineens? Een soldaat is naar voren gekomen. Hij houdt een spons voor die gast zijn mond. Hij drinkt! Veel zal het niet zijn. Zijn krachten nemen af.

De zon begint te zakken. De olijfbomen verderop beginnen vrucht te dragen. Ik wil kijken hoe het met die andere twee hiernaast is, maar het is nog altijd te warm om teveel te doen.
“Vader,” zucht plotseling de man die aan mij hangt, “in uw handen beveel ik mijn geest.” Hij moet werkelijk ver weg zijn, want volgens mij is zijn vader nergens in de buurt. Rare mensen, die mensen.

Ineens valt zijn hoofd naar beneden. Hij is dood. Maar wat is dat? Een of andere debiel van een soldaat steekt een speer door zijn borst. Alsof ze niet zeker weten dat hij dood is. Geloof mij: niemand die ooit aan mij genageld heeft gezeten, heeft het ooit overleefd. Dood gaan ze. Echt.
Ze trekken hem van mij af. Het zijn de lui die eerder aan zijn voeten hebben staan treuren. Daar gaan ze, in de richting van de tuin van Jozef van Arimathea. Daar zullen ze hem wel gaan begraven. Jozef heeft in zijn tuin een soort grot met een enorme steen als deur. Gaan ze hem daar in leggen?

Mij laten ze hier achter. Zo vlak voor het weekend. Had ik al verteld dat iedereen dit weekend gaat vieren dat het lente wordt? Iets met kuikentjes en eitjes en zo? Als ze mij hier zo laten liggen, maak ik er weinig van mee. Fraai is dat. Ze gebruiken je waar je bij staat. En dat alles voor het verhaal van een man met een doornenkroon. Alsof hij zo bijzonder is.
Hou op met die idioterie. Straks vertel je me ook nog dat hij na drie dagen gaat opstaan!

Apeldoorn, februari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Insomnia

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:55

Ik draai me nog maar eens om. Mijn rechterzijde is nu aan de beurt. Kramp in mijn linkerbeen maakte dat een andere houding noodzakelijk werd. Met dat mijn hoofd een kil stukje van het kussen raakt, word ik de warmte van mijn bed gewaar. Mijn benen zijn nat van het zweet. Ik plak. Tussen mijn benen ligt iets onprettig klem. Met mijn linkerhand graai ik in mijn kruis en zorg voor een aangenaam luchtige toestand. Hoe lang lig ik hier nu al zonder dat ik de slaap kan vatten? Geen idee. Hoe laat is het eigenlijk?

– 23.35 uur

Over zeven uren moet ik opstaan. Mijn zoon moet morgen vroeg op. Zijn school begint om half negen. Om half acht moet hij dan de deur uit, dus de wekker staat op half zeven. Iedere dag fietst die knul van Apeldoorn naar Twello. Ik heb hem ik-weet-niet-hoe-vaak een treinabonnement aangeboden, maar hij wil per se fietsen. Ook als het takkeweer is weigert hij met de trein te gaan. Wel een bikkel, hoor. Van mij heeft-ie dat niet.
Die jongen gaat het wel redden in het leven. Ondanks dat hij op het vmbo wat extra hulp en ondersteuning nodig heeft. Vijftien is hij inmiddels en drie jaar geleden werd een stoornis binnen het autistisch spectrum gediagnosticeerd. Als ik dan zie dat hij in zijn huidige kleine klas zijn spullen, huiswerkopdrachten en stageverslagen steeds goed voor elkaar heeft, dan kan ik alleen maar trots op hem zijn. Hij heeft zijn momenten dat hij wat begeleiding vraagt, maar ik maak me geen wezenlijke zorgen over zijn toekomst.

– 00.19 uur

Waarover ik me wel zorgen maak, zijn alle klusjes die ik nog moet doen.
“Er blijft zoveel liggen hier in huis!” riep mijn vrouw onlangs uit. “We komen nergens meer aan toe!”
“Over een maand of twee ben ik een week thuis,” probeerde ik nog. “Zeg maar wat ik voor je kan doen.”
“Zorg eerst maar eens dat je alle papieren voor je belastingopgaaf bij elkaar zoekt,” zei ze. “Dat moet voor 1 april geregeld zijn.”
En na de belasting komt de badkamer. De voegen in het hoekje bij de douche moeten opnieuw gewit worden. De verf ligt van de deuren af. Zakelijke post van het afgelopen half jaar ligt in een enorme stapel ergens in een kamertje op een bureau. Dat kamertje moet ik absoluut nog eens opruimen. Er liggen zelfs nog dozen van toen we hier kwamen wonen, nu twaalf jaar geleden. Achter die dozen staan mijn keyboards: een aftands orgeltje en een paar prehistorische synthesizers. Het stof ligt op de toetsen. Ik kom er maar niet toe om er weer eens lekker op te spelen; laat staan dat ik ooit mijn ideale band zal beginnen. Die illusie heb ik trouwens al lang ver achter me gelaten. Een beetje Keith Emerson zal ik nooit worden. Als toetsenist heb ik namelijk nogal een probleem: ik kan niet spelen.

– 01.06 uur

“Hoe gaat het toch op je nieuwe werkplek?” vraagt iedereen. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? Dat komt nog wel eens. Als ik iedereen iets uitleg over mijn nieuwe werkplek, dan is het eerste dat mensen zeggen: “Ah mooi, dus nu kun je lekker op de fiets naar het werk.” Alsof het daarom gaat in het leven. Werk moet in eerste instantie geld opleveren. Niet dat ik met mijn werk ooit rijk zal worden, hoor. Wat dat betreft heb ik in het leven iets chronisch fout gedaan. Gelukkig heb ik het soort werk gekozen dat van alle soorten de minst erge is. En de nieuwe werkplek is best aangenaam. Hoop vrouwelijke collega’s. Op de meeste dagen ben ik de enige mannelijke medewerker in het gebouw. Dat heeft zijn voordelen. Ook nadelen. Als er pis naast de pot ligt, weten ze dat het van mij moet zijn. En het wordt druk. Ik krijg het ene project na het andere op mijn schouders. Ik mag beleidsnotities en toekomstplannen schrijven. Hoe om mijn hoofd loopt. Je zou er wakker van liggen. Ik líg wakker.

– 01.49 uur

In de avonduren ben ik thuis alleen nog maar bezig met dat muziekfestival dat ik meehelp organiseren. Wie was er een jaar geleden eigenlijk op het idee gekomen? Shit, dat was ik zelf. “We gaan in Nederland een festivalletje organiseren dat helemaal in het teken staat van de muziek van Frank Zappa!” Morgen is het zover. Dan reis ik af naar Overasselt bij Nijmegen. Daar komen 120 festivalgangers luisteren naar zes bands die het werk spelen van mijn grote held. Had ik al verteld dat Frank Zappa een van mijn grote helden is? Jammer dat hij al veertien jaar dood is. Ik ben gelukkig niet de enige liefhebber. Die club waar ik al een paar jaar bij ben, die bestaat uit mensen van alle delen van de wereld. Dit wordt de derde keer dat een dergelijk festivalletje plaatsvindt. De afgelopen weken kwam er steeds meer werk op me af. Eten en drinken regelen in de accommodatie, publiciteit in alle kranten en tijdschriften en op alle websites voor evenementen. Mijn mailbox puilt uit. En een gezeur! Bezoekers die niet een heel weekend willen maar een enkele dag, een dagblad dat een interview wil maar geen fotograaf heeft of toch wel maar dat moet dan vanavond, een band die een week voor het festival meldt geluidsopnames te willen gaan maken en hoge eisen stelt aan de versterking, een andere band die ineens een hele waslijst bezoekers op de gastlijst wil, nog een andere band die afzegt vanwege een dubbele boeking, weer een andere band die plotseling akoestisch komt spelen omdat ze hun drummer eruit hebben geschopt. Gek word je ervan. Morgen is het zover. Een heel weekend muziek luisteren, lachen en drinken met vrienden. Als dat maar goed gaat.

– 02.21 uur

Waarom zijn er de laatste tijd geen meisjes om mij heen? Ik ben alleen maar druk en doende. Geen tijd voor meisjes. Ik zie ze ook niet meer. Zelden. Ja, soms op de fiets word ik nog wel eens ingehaald door een heerlijkheidje. En in de supermarkt kies ik bij het afrekenen niet de kortste rij, maar ik kies de kassa met de leukste caissière achter de scanner. Zul je altijd zien dat ze net wisselt met een trut van een collega als ik aan de beurt ben. Hoe lang is het geleden dat ik dat prachtige meidje ontmoette op het station van Utrecht? En hoe lang is het geleden dat ik een glimlach opving uit de ogen van het schitterende meisje op mijn vorige werkplek? Veel te lang.
Het kan raar verkeren. Er waren tijden dat ik wakker lag van meerdere leuke meisjes tegelijkertijd; nu lig ik wakker en niet eens van een meisje.

– 02.58 uur

Familieomstandigheden. Bijna vijf maanden geleden viel mijn vader van een ladder en hij brak zijn heup. Gelukkig was hij snel weer op de been. De zorg zat hem meer bij mijn moeder. Ze is al een paar jaar ziek. Haar hersenen werken niet meer zoals vroeger, door letsel dat ze heeft opgelopen. Problemen met korte termijngeheugen, met het volgen van de draad in een gesprek en met nog wat andere dingen. Toch kwam ze de week dat vader in het ziekenhuis lag goed door. Maar gut, ze viel zelf ook, nu vijf weken geleden. Brak haar heup op exact dezelfde manier als mijn vader. Haar conditie is echter heel anders. Ze is broos en begrijpt niet alles goed. Na twee weken in het hospitaal ging ze naar een verpleeghuis. Vader is er drie keer per dag. Ik probeer er ook veel te zijn, maar dat lukt niet altijd. Niet dat moeder kan uiten dat ze het fijn vindt dat we er zijn. “Je moet niet komen met dit rotweer, hoor!” Ze kan niet veel drukte om haar heen verdragen. “Ik ben zo moe,” zegt ze vaak. Ik ben ook moe.

– 03.37 uur

De stapel boeken en tijdschriften naast mijn plekje op de bank wordt steeds hoger. Straks valt hij nog om. Ik moet en wil nog zoveel lezen. Het lukt me niet. Ik kom er niet aan toe. Eerder las ik veel in de bus, op weg naar mijn werk. Maar hoef niet meer met de bus naar mijn werk. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? Op de stapel liggen vier nummers van het maandblad ‘Onze Taal’, nog in de plastic verpakking. Een boek over mijn held Frank Zappa. Twee reisgidsen over de steden die we dit jaar willen bezoeken: Brussel en Lissabon. Het laatste boek van Michael Palin over Europa. Ik wil het complete oeuvre van Herman Brusselmans ook weer eens tot mij nemen. Waar vind ik de tijd om het allemaal te lezen?
Mijn boeken- en cd-kast is inmiddels al een jaar veel te klein. Ik moet hem nodig uitbreiden. Boeken liggen overdwars bovenop de anderen. Cd’s liggen in grote stapels op de planken voor de cd’s die netjes op de planken staan. Van mijn alfabetisch/chronologische systeem is niet veel meer te zien. Mijn hoekje in de huiskamer is een rotzooitje.

– 04.11 uur

Ik word oud. Mijn lichaam begint slijtage te vertonen. Lang op mijn knieën zitten is er niet meer bij. Als ik onder de douche sta en ik kijk naar beneden, zie ik tegenwoordig mijn beginnende buik en niet mijn mijn fiere geslacht. Hoe moet dat toch met mijn slechte huid? Ik heb kloven tussen mijn tenen en broeierige jeuk in mijn lies. Mijn haar wordt steeds grijzer en mijn kop steeds dikker. Laatst moest mijn trouwring al verhuizen van mijn ringvinger naar mijn pink. Een andere ring moest echt door de juwelier van mijn vinger gesneden worden, omdat hij niet meer over de knokkel ging. “Wat zeg je? Word ik doof?” En dan mijn zwakke darmen. Die zorgen dagelijks voor veel te dunne spetters op het porselein van de toiletpot.

– 04.48 uur

De stukken die ik moet schrijven. Al meer dan een jaar ben ik nu aan die internetkrant verbonden. Billy sleepte me bij m’n lange haren erbij. “Dit is FOK! En nou schrijven, kreng!” Ik deed het maar. Meer dan zeventig stukken, inmiddels. En ik moet nog zoveel meer schrijven. Muziekcolumns, Carlo Piemol-stukken, extra inzendingen voor speciale gelegenheden, culicolumns en verhalen over leuke jonge meisjes die ik tegenwoordig niet meer zie en ontmoet. Hoe staat Freek Torso ervoor?
Mijn boek! Mijn boek! Mijn boek is af en ligt nu bij een uitgever en ik hoor al twee maanden niks. Dat schiet lekker op. Ik moet met een nieuw boek beginnen, maar welk boek? Ik maak niets meer mee. Alles wat ik meemaak staat in columns. En waarover zal ik eens een column schrijven? Meestal heb ik mijn stukken al een maand van tevoren ingepland; nu heb ik niets voor aanstaande donderdag.

– 05.34 uur

Naast mij draait iemand zich om. Ik kijk. Daar ligt mijn vrouw. Mijn eeuwige vrouw. De rots in de branding. De enige zekerheid in de woelige baren van de puinhoop die ‘bazbo’s leven’ heet. Hoeveel clichés kun je erover opschrijven? Vorige week was ze jarig. Ik had niet eens tijd gehad of genomen om een cadeau voor haar te kopen. Ze heeft het nog van mij tegoed.
Ze ligt met haar rug naar mij toe. Mijn linkerhand vindt haar lichaam. Ze zucht diep in haar slaap. Mijn middelvinger glijdt naar een favoriet plekje, de aanzet van haar bilspleet, en ineens is alles goed. Even wordt mijn weke deel wat minder week. De tinteling is prettig. Ik hoef mij niet te beheersen, want het zet niet door. Te moe voor een echte erectie.
Ik kijk naar het raam rechts van het bed. Van achter het gordijn komen streepjes licht naar binnen. Heb ik al geslapen vannacht? Hoe laat is het?

-06.29 uur

En het allerergste: het wordt langzaam lente. De nachten worden almaar nog korter.

“PIEP! PIEP! PIEP! PIEP!”

Apeldoorn, maart 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De avonturen van Freek Torso 5

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:53

Freek Torso stond op. Toen hij naar het bed keek, zag hij dat zijn vrouw Trees ook wakker was geworden.
“Wat een nacht weer, Freek,” zei ze hijgerig. “Je bent echt een beest in bed. Vier keer, tsjongejonge!”
“Weer vier keer?” vroeg Freek. “Het wordt saai.”
“Met jou in bed wordt het nooit saai,” zei Trees. “Ik zou nu wel weer kunnen. Verdomme, ik word weer geiltjes.”
“Ik moet nu even met andere dingen in mijn kop bezig,” zei Freek kortaf.
“Zou je mij eigenlijk niet eens losmaken, Freek?” vroeg ze. “Ik lig hier nu al sinds gisterenavond met mijn polsen aan het bed vastgebonden.” Ze stak haar dikke kont nog eens omhoog.
“Jij hield toch van pijn?” was Freeks reactie. “Kijk dan maar eens hoe lang je het volhoudt.” Vervolgens liep hij de slaapkamer uit.

Beneden nam Freek Torso een bescheiden zondagsontbijt van fruit en eieren. De kat Kots kwam bedelen. “Pleurt op, pokkenpoes,” beet Freek het beest toe. “Gaat jagen op koikarpers uit de vijver van buurvrouw Van der Staaf.”
Toen Freek alles op had, liep hij zonder de tafel af te ruimen het huis uit. Hij stapte in zijn fonkelnieuwe BMW en reed naar de dure buitenwijk van de stad.

“Eens kijken hoe de stand van zaken is,” mijmerde Freek Torso in zichzelf. “Twee dagen geleden heb ik een agent per ongeluk overhoop gereden met mijn oude wagen. Die auto heb ik verstopt in de vijver aan het Scheurbuikplantsoen. Op de terugweg speelde ik wurgseks met een heet mokkel dat ik in de kroeg ‘De Tochtige Koe’ heb ontmoet. Een dag later, gisteren dus, vertelde buurvrouw Van der Staaf dat de gemeenteraad iets nieuws wil gaan doen met de vijver aan het Scheurbuikplantsoen. Haar gehandicapte zoontje is diezelfde middag plotseling overleden, heel treurig. Jammer dat ze er niet bij kon zijn. Gelukkig hielp mijn jeugdvriend Eddie de Rimmer me aan een nieuwe auto en wist ik een afspraak te maken met de burgemeester. Die afspraak is vanmiddag. Tussendoor heb ik ook nog een lastige SUV-bestuurder van me afgeschud en een ambtenares getietfuckt. Ben ik nog iets vergeten?”
Freek haalde een oudere man op een fiets in. Toen hij vlak naast hem was, drukte hij hard op de toeter. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij dat de man zich een hoedje was geschrokken en al slingerend tegen een lantaarnpaal botste. “Hahahaha, loser!” lachte Freek.

“Het allerbelangrijkste is,” gingen Freeks gedachten verder, “dat die vijver onaangeroerd blijft. Wat ik van die Jennifer met de joekeltoeters begreep, is dat de hele gemeenteraad de vijver wil behouden. Alleen burgemeester Van Zwans is weer eens zogenaamd progressief. En hij heeft het voor het zeggen. Nou, we zullen zien.”
Inmiddels was Freek in de rijke buurt van de stad beland. “Mooi rijk is niet lelijk,” fluisterde hij voor zich uit, toen hij de gigantische landhuizen zag. “Waar woont die Van Zwans?”

Niet veel later parkeerde Freek Torso zijn BMW voor de riante villa van burgemeester Van Zwans. Juist toen hij uitstapte, kwam er een oud dametje voorbij. Ze had een heel klein hondje aan de lijn.
“Zo mensje, ben je je ongedierte aan het luchten?” vroeg hij.
“Wat bedoelt u, meneer?” vroeg het dametje. “Ik heb geen ongedierte. Ik was mijzelf dagelijks bij het lavet.”
“Dan zal ik u even van dit beest ontdoen,” zei Freek en hij trapte het minuscule hondje met zijn schoen tegen de stoeptegels.
“Fifi!” gilde het besje. “Je hebt mijn hondje vermoord!”
“Zeik niet, oud lijk,” zei Freek. “Je zei dat je geen ongedierte hebt.” Hij gaf het mens een duw, zodat ze op straat viel. Huilend bleef ze liggen. Dat had ze beter niet kunnen doen. Enkele kakjongeren waren net bezig met een wedstrijdje buurtcross met de terreinwagens van hun ouders. Ze hadden niet eens door dat ze het stuk bejaardheid tot pap reden.
Grinnikend liep Freek naar de voordeur van de burgemeesterswoning.

“Freek!” riep de jonge vrouw die open deed. “Je bent te vroeg! Egbert is er nog niet!”
“En jij bent nog niet volledig aangekleed,” zei Freek Torso, terwijl hij haar doorschijnende nachtgewaad bekeek. “Je hebt trouwens een lijf dat gezien mag worden.”
“Kijk maar goed,” zei ze. “Egbert heeft er geen aandacht meer voor.”
“Zonde,” zei Freek en hij deed de deur achter zich dicht. “Maar hoe heette jij ook weer?”
“Esmee,” zei de vrouw. “Wil je iets drinken?”
“Nee,” zei Freek. “Ik wil liever dat je me niet tutoyeert. Meneer Torso volstaat.”
“Goed, meneer Torso. Wat kan ik voor u doen?”
“Dat hebben er meer gevraagd en dat mondde uit in een hete pot seks.”
“Geen bezwaar. Ik kom genoeg tekort.”
Dat liet Freek Torso zich geen twee keer zeggen. Veel gedoe maakte hij er trouwens niet van. Hij nam Esmee in de hal op de trap.

“Vier keer,” hijgde Esmee. “Dat heeft Egbert nog nooit voor elkaar gekregen.”
“Vier keer?” herhaalde Freek. “Jij ook al? Het wordt echt saai.”
“Saai?” zei Esmee. “Mijn huwelijk is saai.”
“Vier keer. Dat is geen vijf.”
Freek had inmiddels zijn broek weer dichtgedaan. Dat was net op tijd ook, want de voordeur ging open en burgemeester Van Zwans kwam binnen.
“Esmee!” riep hij. “Smerig stuk sloerie! Kleed je eens aan! Wat moet meneer Torso wel niet van je denken?”
“Dat jij eens wat aandacht aan je wijf moet besteden, Zwans,” zei Freek. “Ze komt volgens mij een hoop tekort.”
“Zou je denken?” zei burgemeester Van Zwans, terwijl hij Freek naar de salon begeleidde. “Ze is de laatste tijd wat ongeïnteresseerd.”
“Met de juiste techniek laat je haar vier keer achter elkaar genieten,” zei Freek.
“Vier keer?” vroeg de burgemeester verbaasd. “Waarom vier keer? Heb ze aan een keer niet genoeg?”
Freek Torso zuchtte. “Maar goed,” zei hij. “Ik heb geen tijd voor jullie halfzachte huwelijksellende. Waar kwam ik ook weer voor?”
“Een tenniswedstrijd,” zei Van Zwans.

“Esmee!” riep Van Zwans vanaf zijn tennisbaan naar binnen. “Ga eten koken!”
“Goed, Egbert,” klonk de mokkende stem van zijn vrouw. Onmiddellijk sloeg er een deur dicht.
“In de keuken doet ze het minst kwaad,” zei Van Zwans.
“Geldt dat niet voor alle vrouwen?” filosofeerde Freek Torso hardop.
“Ik serveer,” zei de burgemeester. Hij sloeg de bal op. Freek mepte hem handig terug.
“Pak aan, burgervadertje,” zei hij.
“Je bent het nog niet verleerd,” sprak Van Zwans.
“Een Torso verleert nooit iets, onthoud dat goed.” Hij gaf hem de beruchte Freek Torsoblik.
“Sorry, ik wist niet dat je boos werd.”
“Jij weet niet veel voor een burgemeester. Maar zeg eens …”
Van Zwans hield op met de bal terug slaan en kwam naar Freek toegelopen. “Waar kwam je voor, Freek?”
“Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat ik niet wil dat je me tutoyeert?”
“Excuus. Wat is de reden van uw bezoek?”
“Het Scheurbuikplantsoen.”
“Wat is daarmee?”
“Wat ben jij ermee van plan, Zwans?”
“Het wordt een geweldig prestige-object. Een nieuw plein met schitterend vormgegeven hoogbouw. Een huzarenstukje architectuur! Natuurlijk moet die ouwe bedompte poel van een vijver wijken.”

Freek keek om zich heen. “Kom eens dichterbij,” fluisterde hij tegen Van Zwans.
De burgemeester boog zich over het net naar Freek toe. “Een levensles,” zei Freek.
“Levensles? Nu? Wat heeft dat met die vijver te maken?”
Freek haalde uit en mepte zijn tennisracket vol op de linkerslaap van Van Zwans. Die viel onmiddellijk neer.
“Precies, van Zwans. Een wijze levensles,” zei Freek Torso tegen de doodbloedende magistraat. “Laat je niet uit het veld slaan.”

Apeldoorn, februari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De rechercheur grijpt in

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:52

Zonder al te veel moeite tilde Harrie de fiets op en zette hem met een zachte plof in de grote vrachtwagen.
Schichtig keek hij om zich heen. Het was donker in het smalle straatje. De sombere herenhuizen klommen vanaf de stoep omhoog. Er was geen mens te zien. Onder de straatlantaarns stond hier en daar een auto. Het regende zachtjes.
Harrie kon niet zien dat er in de auto, die maar een twintigtal meters van hem vandaan stond, iemand zat.

Rechercheur Van der Poch hield Harrie nauwlettend vanuit zijn auto in de gaten. Bij de eerste de beste verdachte beweging zou-ie hem grijpen.
Het was vandaag een saaie dag geweest. Er was helemaal niets bijzonders gebeurd. Dat zinde Van der Poch helemaal niet. Hij was juist bij de politie gegaan om veel mee te maken en om zich te manifesteren. Hij hield ervan een zaak tot een goed einde te brengen. Gretig ontving hij dan de complimenten. Tot nu toe was het hem voor de wind gegaan in zijn carrière. Hij had diverse zaken op weten te lossen. Trots vertelde hij zijn successen aan zijn collega’s en vrienden. Hij wist dat ze hem waardeerden. Gisteren nog had hij een spoor gevonden in die vreemde drugsaffaire. Iedereen was weer zeer onder de indruk. Zelfs de commissaris was naar hem toe gekomen en had hem een schouderklopje gegeven.
Nou, vandaag was dat allemaal anders geweest. De hele dag had hij zitten zweten boven dikke muffe en grijze ordners en hij had niets gevonden. Hij was dan ook blij dat hij naar huis toe mocht.
En onderweg naar huis was het gebeurd.
Zijn auto werd ineens afgesneden door een grote rode Mercedes vrachtwagen. Van der Poch herkende de bestuurder onmiddellijk: Harrie.
Harrie was bepaald geen onbekende voor de politie en ook Van der Poch had hem regelmatig tijdens onderzoektochten ontmoet. En nu sneed die lepe gozer hem zomaar de pas af!
Van der Poch voelde dat Harrie bezig was met duistere zaakjes.
“Wat moet die onderwereldfiguur anders met zo’n grote vrachtwagen in de stad zo laat op de avond?” dacht hij. “En zou hij een nieuw baantje hebben?”
Op de zijkant van de vrachtwagen stond in grote zwarte letters geschilderd: VAN DAM VERHUIZINGEN B.V.
Hij besloot de achtervolging in te zetten.
“Wie weet sla ik een mooie slag en maak ik er toch nog een spannende dag van,” dacht hij bij zichzelf.
Harries route ging dwars door de binnenstad. Onderweg probeerde de rechercheur het kenteken van de vrachtwagen te ontcijferen: AB-47-11.
Uiteindelijk stopte de grote rode Mercedes in het donkere smalle straatje. Snel zette Van der Poch zijn auto aan de kant en doofde de lichten.
Harrie sprong uit de vrachtwagen en liep naar een fiets die tegen een lantaarnpaal aan stond.
“Allemachtig!” siste Van der Poch in zichzelf. “Hij zou toch niet…?”
Harrie pakte de fiets beet en boog eroverheen. Hij liet de fiets tegen zich aan leunen en morrelde ondertussen aan het slot.
“Harrie is een fietsendief geworden!” zei de rechercheur bijna hardop. “Dat verklaart die grote vrachtwagen. Hij pakt de zaken wel groots aan! Er gaan heel wat fietsen in die enorme bak.”
Toen gebeurde er wat hij verwachtte: Harrie pakte de fiets op en sleepte hem naar de rode vrachtwagen.

Op het moment dat Harrie de fiets erin had gezet en de klep dicht wilde doen, kwam Van der Poch in actie. Hij sprong uit zijn auto en sprintte naar Harrie, die bezig was de klep op slot te doen.
“Nee maar! Als dat Handige Harrie niet is!” begroette de rechercheur hem op spottende toon. “Wat zijn we hier aan het doen?”
Harrie keek betrapt om.
“Eh…ik…eh..,’ stamelde hij.
Hij had een boei van een hoofd en zweetdruppeltjes begonnen langs zijn voorhoofd omlaag te parelen.
“Doe maar niet zo onschuldig, ellendige rat,” sprak Van der Poch zelfverzekerd. “Ik heb je op heterdaad betrapt bij het stelen van een fiets.”
Harrie zette grote ogen op en begon wat nerveus te glimlachen.
“Fiets stelen, zei u?”
“Jaja, doe maar niet zo onnozel,” genoot de rechercheur. “Open die klep, en vlug!”
“O goed,” antwoordde Harrie verrassend nonchalant.
Hij opende de klep. Tot de stomme verbazing van de politieman bleek de laadbak leeg te zijn, op een fiets na.
“Dat is ‘m,” zei hij. “Deze heb je zojuist bij die lantarenpaal weggepikt!”
“Die?” vroeg Harrie onschuldig, “da’s me eige fiets!”
“Ja ja, maak dat de kat maar wijs. Dat zullen we wel eens even controleren.”
De rechercheur greep de fiets uit de laadbak en zocht het framenummer op. Toen liep hij naar zijn eigen wagen en pakte de mobilofoon. Harrie volgde hem met verende tred.
Nog geen vijf minuten later zei een stem door de mobilofoon: “Nummer BK7322 hebben we gecheckt. Hij behoort toe aan ene Harrie Boersma en zijn adres is…”
“Ja stop maar, ik weet genoeg,” onderbrak Van der Poch. Witjes ging hij op de bestuurdersstoel zitten.
“Ziet u nou wel?” glunderde Harrie.
“Ja ja, ’t is in orde!” riep de rechercheur geïrriteerd. “Je kunt gaan!”
Harrie draaide zich grijnzend om en liep fluitend naar de vrachtwagen. Het duurde niet lang of deze was om de hoek van de straat verdwenen.

Van der Poch zat nog wat verbouwereerd achter het stuur van zijn auto. Hij wilde net starten, toen er een stem uit de mobilofoon klonk.
“Attentie! Mededeling voor alle wagens. Er is zojuist een melding binnengekomen van een vrachtwagen, die vanmiddag is gestolen. Het gaat om een rode Mercedes, type B.A. Hij is eigendom van de firma van Dam en het kenteken is AB-47-11.”

Apeldoorn, 1989

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Carlo Piemol en de piercing

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:51

Carlo Piemol zit op de bank.
Het is zaterdagavond.
De televisie staat aan.
Op tafel staat een flesje bier.
En een bakje met nootjes.
De deurbel gaat.
Carlo Piemol staat op.
Hij doet de voordeur open.

“Hee, Neef Noga!” roept Carlo Piemol uit.
Wat leuk dat je op bezoek komt!”
“Ja,” zegt Neef Noga.
“Ik dacht: ik ga bij oom Carlo Piemol langs.”
Carlo Piemol zegt: “Kom binnen.”
Neef Noga loopt het huis in.
Carlo Piemol kijkt hem eens goed aan.
En ziet iets geks aan Neef Noga.

“Wat heb jij nou?” vraagt Carlo Piemol.
“Wat bedoel je?” vraagt Neef Noga.
“Daar in je neus,” zegt Carlo Piemol.
“O, dat is nieuw,” zegt Neef Noga.
“Dat heet een piercing.”
“Het lijkt wel een ijzeren ring.
Dwars door je neus,” zegt Carlo Piemol.
“Wat vindt je moeder daarvan?”
Neef Noga zucht.
“Die vindt het niks,” zegt Neef Noga.
“Ze werd heel boos.
En toen ben ik het huis uit gelopen.
En naar u gegaan.”
Neef Noga barst in snikken uit.

“Kom,” zegt Carlo Piemol.
“Ga eens lekker zitten.
Hier is de bank.”
Neef Noga gaat zitten.
“Ik haal een glaasje water,” zegt Carlo Piemol.
Carlo Piemol haalt een glaasje water.
“Hier, kijk eens.
Een glaasje water.
Voor jou.
En vertel eens.
Hoe zit dat met je moeder en die piercing?”

Neef Noga neemt een slokje en vertelt.
“Ik vind het gewoon mooi.
Al mijn vrienden hebben er ook een.
Als je er geen hebt, ben je raar.
Ik wil niet raar zijn.
Mijn moeder begrijpt dat niet.
Ze vindt een piercing ordinair.”

Carlo Piemol luistert.
Hij zegt: “Kop op, Neef Noga!
Zo zijn moeders vaak.
Ze willen je beschermen.
En jij wordt groot.
Je bent veertien jaar.
Je wordt al een beetje volwassen.
Dan wil je een eigen identiteit
Je wilt je eigen keuzes maken.
En ergens bij horen.
Dat is heel normaal.
Dat hoort bij opgroeien.”

Neef Noga houdt op met huilen.
“Dank u, oom Carlo Piemol,” zegt hij.
“U begrijpt mij tenminste.”
“Met je moeder komt het wel weer goed,”
legt Carlo Piemol uit.
“Die moet wennen aan het idee.
Dat jij groter groeit.
Ze went ook wel aan de piercing.
Die zit er nou toch.
Die kan ze niet meer weghalen.”

Neef Noga moet lachen.
“Kom,” zegt Carlo Piemol.
“We gaan fijn samen televisie kijken.
Pak gerust nootjes.
Wil je ook een flesje bier?”
“Dat heb ik nog nooit gehad,” zegt Neef Noga.
“Eens moet de eerste keer zijn,”
zegt Carlo Piemol.
Carlo Piemol kijkt ondeugend.
“Als je het maar niet tegen je moeder zegt.”
“Dat zal ik niet doen,” zegt Neef Noga.

“Mooi,” zegt Carlo Piemol.
“En straks kijken we ook een vieze film.
Op RTL.”

Apeldoorn, december 2007

Dit is deeltje 7 uit de Carlo Piemol serie.
Meer deeltjes zijn in voorbereiding.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De avonturen van Freek Torso 4

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:50

Freek Torso stond op van tafel. “Tijd voor serieuze zaken. Eens kijken of ik het beleid rondom het Scheurbuikplantsoen kan beïnvloeden.”
“Waar heb je het over, Freek?” vroeg zijn vrouw Trees.
“Niet mee bemoeien, mens,” was zijn antwoord. “Politiek is niets voor het zwakke geslacht.”
“Is jouw geslacht nu ook zwak?” vroeg Trees met een geile blik in haar ogen. “Zal ik hem even sterk maken?”
“Niet nu, hete teef. Niet nu ik de gemeentepolitiek inga,” zei Freek Torso. Hij liet zijn vrouw achter met de restanten van de lunch en ging naar buiten. Op de stoep bleef hij staan. De kat Kots was naast hem komen zitten.
“Braaf beest,” aaide hij het dier over zijn kop. “Maar nu weer Japanse koikarpers bij buurvrouw Van der Staaf uit de vijver jatten!” Met een schop hielp hij het dier de goede richting in. Toen keek hij naar de lege parkeerplaats voor zijn deur. “Ik moet aan een andere auto zien te komen.”

“Goedemiddag! Wie we daar hebben!” sprak Eddie de Rimmer toen Freek Torso zijn autobedrijf binnenkwam. “Als dat Freek Torso niet is!”
“Meneer Torso voor jou,” zei Freek Torso. “Niet te amicaal, Eddie. Dat is nergens voor nodig.” Freek keek de zaak eens rond. Er stonden mooi gepoetste auto’s te glimmen.
“Sorry, meneer Torso,” verontschuldigde Eddie zich. “Wat kan ik voor je doen?”
“Je kunt je oude schuld bij me inlossen.”
“Nu?” hakkelde Eddie. “Maar de zaken lopen nog niet goed. Ik zit niet al te ruim bij kas.”
Freek Torso gaf Eddie de beruchte Freek Torsoblik. Eddie trok wit weg.
“Geen flauwe uitvluchten, Eddie. Dat siert je niet. En geld heb je zat. Je hebt hier een flinke autowinkel, als ik het zo zie. Daar moet een hoop vermogen in zitten.”
“Dat valt wel mee,” zei Eddie.
Freek Torso pakte Eddie bij zijn kraag en drukte hem tegen de muur. “Dat valt helemaal niet mee, Eddie de Rimmer,” siste hij. “Spreek nooit een Torso tegen. Dat kan je duur komen te staan.”
“Wat kan ik voor u doen?” kroop Eddie.

“Wat een loser,” zei Freek Torso, toen hij de splinternieuwe BMW in z’n één zette. “Toch mogen we Eddie de Rimmer niet onderschatten. Hij is een jeugdvriend. En niet iedereen wordt zomaar een jeugdvriend van Freek Torso. Eddie heeft zijn momenten gehad. Niet veel, maar hij heeft ze gehad. En nu denkt hij dat hij van zijn schuld verlost is, maar hij zal nog raar staan te kijken. Ik zal Eddie nog goed kunnen gebruiken.”
Freek Torso was inmiddels de straat uitgescheurd. Hij sneed een oud vrouwtje van het zebrapad. “Uitkijken, fossiel!” zei hij. “Ik ben onderweg naar het gemeentehuis en ik regel zo dat de gemeentelijke bejaardenbijstand stopgezet wordt.”
Op het Scheurbuikplantsoen stonden landmeters hun werk te doen. “Wat zullen we nou krijgen?” vroeg Freek Torso zich af toen hij over het plein racete. “Herinrichting? En wat gebeurt er met de vijver?” Veel tijd om daarover te piekeren kreeg hij niet.
Een enorme auto kwam van rechts. Freek Torso trapte uit alle macht op de rem en moest de SUV voor laten gaan. “Klootzak!” riep hij. “Opzij! Je ziet toch dat ik eraan kom!” Het gevaarte reed voor hem uit, in de richting van het gemeentehuis. Freek Torso bleef flink aan zijn bumper kleven. “Ik zal je een maag-darmkanaalverzakking bezorgen,” sprak hij rustig.

De SUV stopte bij het gemeentehuis. Een klein iel mannetje stapte eruit.
“Een compensatiewagen, zoveel is duidelijk,” sprak Freek Torso. Ook hij stapte uit zijn auto en liep het gemeentehuis binnen. Bij de ingang was de balie van de receptie.
“Goedemorgen, meneer Torso,” zei het meisje achter de balie. Freek Torso vond het een prettig idee dat mensen hem bij naam kenden.
“Zo, tut met paardenstaart,” zei Freek Torso tegen de tut met de paardenstaart. “Waar is het overleg van de gemeenteraad over de toekomst van het Scheurbuikplantsoen?”
“Dat is al afgelopen,” zei het meisje.
Freek Torso keek naar de naambadge op haar borst, maar werd al snel afgeleid door de joekels van borsten zelf. “Dat is jammer, Jennifer,” zei hij tegen haar.
“Kan ik verder iets voor u doen?”
“Nou, als ik jou zo zie, dan krijg ik ontzettend zin in een partij tietfukken.”
“O, meneer Torso,” giechelde Jennifer. “Wat een ondeugend voorstel.”
“Wacht maar af,” mompelde Freek Torso. Ondertussen zag hij vanuit zijn ooghoek dat burgemeester Van Zwans aan kwam lopen. “Momentje, Jennifer,” zei hij.

De burgemeester wilde via de draaideur het gemeentehuis verlaten, maar Freek Torso hield hem staande. “Van Zwans,” zei hij. “Dat is alweer enige tijd geleden. Hoe maak je het?”
“Prima, meneer Torso. Bedankt dat u het vraagt. Het is een gekkenhuis vandaag. Een spoedberaad en dan heb ik thuis nog een zooi huwelijksperikelen op te lossen.”
“Kut de krab,” zei Freek Torso. “Ik wil het met je hebben over de toekomst van het Scheurbuikplantsoen. Dat plein is me zeer nauw aan het hart gelegen.”
“Niet nu, meneer Torso. Mag het morgen?”
“Morgen is het zondag. Ik wist niet dat politici van jouw slappe kaliber dan werkten.”
“Kom morgenmiddag naar mijn riante villa. Dan bespreken we de zaak en spelen we een partijtje tennis.”
“Afgesproken, Van Zwans,” zei Freek Torso.

“Fijne prammen om hem lekker tussen te rammen,” zuchtte Freek Torso tegen Jennifer. Het meisje veegde haar borsten schoon, deed haar haren terug in een paardenstaart en maakte haar bloesje weer dicht.
“U kunt er wat van, meneer Torso,” zei ze.
“Ja ja,” zei Freek. Hij had zojuist ontdekt dat de eigenaar van de SUV naderde. De man liep het herentoilet binnen. Snel knoopte Freek zijn broek dicht. “Tot later, mens.” Jennifer keek hem met zwoele blik na.
Freek Torso liep de herenwc in. De man van de SUV stond bij een urinoir.

“Zo, zeikerd,” begon Freek Torso.
“Pardon?” vroeg de man, terwijl hij zijn gulp dichtdeed. “Heb ik je wat misdaan?”
“Een maag-darmkanaalverzakking zit er vandaag helaas niet in. Maar mijn dokter zegt dat je veel moet drinken.”
“Wat bedoel je?” vroeg de man. Hij stond inmiddels zijn handen te wassen.
Freek Torso greep de kerel beet, duwde zijn kop in de wasbak en draaide hem om. Er knakte iets in de nek van het kereltje. Handig liet Freek de tuit van de kraan in de mond van de man passen. Toen kneep hij de neus dicht en draaide de kraan flink open. Het duurde niet lang of de ogen van het mannetje puilden uit. Zijn gezicht liep rood aan.
“Wie had jou een teken gegeven om te tutoyeren?” vroeg Freek.
De kreten die de man uitstootte werden steeds zwakker. Het lichaam bood steeds minder weerstand.
“Luister eens hier, SUVlul,” zei Freek Torso. “Tijd voor een wijze levensles. Alles met ’te’ ervoor is niet goed. Vooral ’terreinwagen’.”

Apeldoorn, februari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Kantje boord

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:48

Ik kan tegenwoordig weer op de fiets naar het werk. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? Het gebouw ligt aan de andere kant van Apeldoorn en zoals jullie allemaal weten is Apeldoorn nogal uitgestrekt. Het kost me een klein half uur van voordeur naar voordeur.
Op maandag gaat het echter anders. Maandagmorgen werk ik niet. Ik heb een contract van 36 uur en koos voor een lang weekend. Nu kan ik iedere maandagmorgen naar de markt om kaas en fruit te halen. Ik hoef er niet eens heel ver voor om te rijden.

Vanochtend is het koud, maar heel zonnig. Er staat een zacht briesje. Ik heb hem mee. Luchtigjes trap ik de pedalen rond. Het einde van de morgen komt in zicht. Als ik in de buurt van het centrum kom, zie ik her en der al mensen met boterhammen in de hand rondlopen. Vlak voor de nieuwe fietstunnel onder het spoor staat het grote nieuwe opleidingscentrum. Het barst hier van de jongeren die pauzeren of naar de bus lopen.
Als ik de helling van de tunnel afrijd, stop ik met trappen. Freewheelend rijd ik het donker in. Halverwege de tunnel zet ik weer kracht op de pedalen. De klim is niet steil, maar kost toch wat energie. Als ik de tunnel uit kom, doet het zonlicht bijna pijn aan mijn ogen.

Ineens word ik ingehaald door een bromscooter. Ik kijk opzij. De bestuurder is een meisje van een jaar of negentien. Haar lange donkerblonde haren komen van onder haar valhelm vandaan en wapperen vrolijk in de wind. Heel even zie ik haar ogen. Wat een prachtige ogen. Uit haar mond klinkt een lied. Ze zingt. Wat lief! Het meisje draagt een kort leren jack en een strakke spijkerbroek met platte laarsjes. Ze rijdt nu voor me uit. Haar jack is te kort; haar spijkerbroek te laag. Ik heb zicht op een stukje van haar rug en op het kanten boord van de lichtblauwe lingerie die van onder haar spijkerbroek omhoog komt.

Ik moet achter haar aan. Wat een meisje. Wat een lichtblauw kant. Wat is het voor liedje? Ik moet het weten. Als een bezetene begin ik nu te trappen. Inmiddels ben ik bovenaan het Stationsplein en moet ik oversteken. Ik heb voorrang, en de brommer heeft die voorrang ook ruimschoots genomen, maar het is druk met auto’s. Gelukkig stopt iedereen netjes en kan ik door.
Het meisje heeft er aardig de sokken in. Maar daar verderop staat het stoplicht op rood. Mooi.
Ik voel wat druppeltjes zweet over mijn rug lopen. Toch eens wat gaan doen aan die conditie van me. De brommer staat stil voor het stoplicht. Ik kom dichterbij. Het meisje zingt nog steeds hardop. Ik spits mijn oren om te kunnen horen welk lied het is. Het klinkt als een recente R&B-hit.
“Ooooh, baby, you know how I love you,” zingt haar heldere meisjesstem. Ik zie het lichtblauwe kanten boord van haar onderbroek. Ineens geeft ze gas en scheurt weg. Het stoplicht is op groen gesprongen. De bromscooter rijdt verder de Stationsstraat in.

Ook ik maak weer vaart en spurt achter haar aan. Was het maar andersom en kwam dit schitterende meisje achter mij aan. Dan hoefde ik nu niet zo als een dolle te fietsen. Gelukkig zijn daar verderop weer verkeerslichten. Met een beetje mazzel moet ze daar weer stoppen.
Wat zong ze nou? Een of andere vage R&B-song. “Ooooh, baby, you know how I love you.” Nee, dat wist ik niet. Maar fijn dat ik het nu wel weet. Aan de andere kant: als ze werkelijk zoveel van mij zou houden, waarom rijdt ze dan steeds van me weg?
Het volgende stoplicht staat op groen en het meisje op de bromscooter rijdt vlug rechtuit. Ik verhoog mijn snelheid nog maar eens. Het water loopt nu in straaltjes van mijn voorhoofd en over mijn rug. Ver na haar bereik ik de stoplichten. Die staan ondertussen weer op rood.
“Shit,” hijg ik hardop. Ik neem het risico en rijd gewoon door. Een grote zwarte terreinwagen moet hard voor me remmen. Ik hoor een luide toeter, maar blijf me concentreren op het streepje lichtblauwe kant dat daar verderop steeds kleiner wordt.

Ik haal allerlei fietsers op de Stationsstraat in. Het Marktplein komt nu dichterbij en de brommer met het meisje is steeds verder weg. Ze slaat niet af om naar de markt te gaan. Ik rijd ondertussen met Joop Zoetemelkachtige snelheid over het fietspad.
“Verhip, ik red het niet,” realiseer ik me hardop. “Weer een ideale partner aan mij voorbij gegaan. En dat terwijl ze zoveel van me houdt.”
Ik moet hier naar links het Marktplein op. Kaas en fruit kopen. Maar wat is dat daar recht voor mij? Er staat een ontzettend leuk mokkeltje met korte blonde haren te wachten op haar fiets tot de weg vrij is om over te steken. Terwijl ik naar haar kijk geef ik een ruk aan het stuur naar links. Ik verlaat het fietspad en raak half een lantarenpaal. De klap is aanzienlijk. Ik slinger van mijn fiets af en beland languit op de openbare Stationsstraat. Er komt een gigantische vrachtwagen aan denderen. Ik hoor een enorme scheepstoeter en gierende remmen.

“Zeg dat je van me houdt,” smeek ik het meisje met de lichtblauwe kanten lingerie en het leuke mokkeltje met de korte blonde haren.
Ze staan niet eens over mij heen gebogen en bezorgd te zijn. Het is wat met die wijven tegenwoordig. Je slooft je voor ze uit, trapt jezelf in het zweet om ze te bereiken en ze bekijken je niet eens. Wel leuk zingen van “Ooooh, baby, you know how I love you.” Maar waarmaken? Ho maar. Evengoed toch mooie korte blonde haren en een prachtig stukje lichtblauw kant.

De vrachtwagen stopt enkele centimeters bij mij vandaan. Dat was kantje boord.

Apeldoorn, februari 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »