Lentekriebels
Ik hou wel van kinderen, maar niet om ze aan te raken. Lang, heel lang geleden, het zal in 1985 zijn geweest, ging ik naar de wat toen nog Sociale Academie heette. Met mijn geitenwollensokken en sandalen liep ik op de eerste lesdag een lokaal in en toen een lange baard mij vroeg wat mijn motivatie was om Kultureel Werk (met een K) te komen studeren, zei ik: ‘Ik wil het liefst de hele dag met kinderen spelen.’ Dat was toen nog een heel onschuldige opmerking. Daar dacht niemand wat van. Dat is tegenwoordig wel anders.
Tegenwoordig wil ik ook niet meer de hele dag met kinderen spelen. Ik moet er niet aan denken. Dat geschreeuw aan mijn kop, de hele dag. Iemand uit mijn schoonfamilie is enkele jaren geleden aan een gezin begonnen en regelmatig komt hij met dat jengelende janhagel bij ons over de vloer. Die vloer kunnen we na afloop van het bezoek leegruimen, stofzuigen en dweilen. Je biedt ze iets te drinken aan en ze gieten het over de tafel en de vloer, driekwart van een koek belandt in kruimels in het tapijt en trappen ze er vervolgens volledig in, op de ramen staan de afdrukken van handjes en neusjes en alle bloemstukken, kranten, koffiekopjes en wat er maar voorhanden kan zijn, liggen ordeloos over tafels, op kasten of de grond. Gewoon praten is er niet bij; ze schreeuwen en gillen onophoudelijk op zulk volume dat hoortoestellen geheel overbodig zijn. Of juist hard nodig worden, gezien de gehoorbeschadiging die ze met hun gekrijs veroorzaken. Na het bezoek zetten we ook alle ramen en deuren tegen elkaar open, want ze ruiken ook heel onprettig, naar zure zinkzalf, Liga, geprakte banaan en poep en pies en kots. Had ik het al over snotsporen gehad?
Met mijn eigen kind – ik heb er maar eentje, ja. Meer dan genoeg. Nee, je hoeft me niet te herinneren aan wat ik vroeger riep. Toen wilde ik er zeven. De Vrouw wilde er liefst geen, dus met eentje hebben we uiteindelijk een redelijk compromis gesloten. – maar waar zat ik? O ja, met mijn eigen kind heb ik ook het nodige gedoe gehad, maar niet op het niveau van het huis volledig restaureren nadat hij een uurtje had gespeeld.
Gelukkig hadden wij een joch met een stoornis in het autistisch spectrum, was hij zeer introvert en kon hij zich concentreren op slechts één speeltje tegelijk. Dat scheelde een hoop rotzooi en lawaai. Heel soms stond hij toe dat we hem aanraakten. Soms trok ik hem op schoot en drukte ik hem tegen me aan. Dat deed ik dan vooral om mijn eigen angst even te vergeten. We lieten hem merken dat elkaar aanraken niet per definitie fout was, dat het zelfs aangenaam of hard nodig kon zijn. We gaven het goede voorbeeld. (Nee, niet door seksuele handelingen met elkaar te verrichten in zijn bijzijn. Maar bloot zijn onder de douche, in bed, als je je omkleedt, dat is de normaalste zaak van de wereld. Ja, we liepen zonder kleren door het huis, van de slaapkamer naar de badkamer of als we ’s morgens vroeg voor het douchen even iets nodig hadden beneden uit de woonkamer of keuken.) Als hij vragen had – of als we het idee hadden of wisten dat hij vragen had – dan gingen we in gesprek en legden we het in heldere kindertaal uit hoe het zat. Dat lesprogramma op zijn jenaplanschool, dat kwam aardig overeen met wat de Rutgersstichting tegenwoordig ter ondersteuning aanbiedt en daar was toen nog geen landelijke commotie over. Er waren toen trouwens ook geen lui die er geen reet verstand van hadden en de desinformatie die ze online ergens vonden luidkeels napraatten en verspreidden. Sterker nog: toen had je ook nog helemaal geen ‘online’.
Die autismestoornis heeft ons kind overigens nog steeds, maar we hebben er tegenwoordig weinig mee van doen. Zeven jaar geleden konden we hem het huis uit schoppen en veel van zijn begeleiding mogen we overlaten aan professionals. Laatst hadden we weer een keer een gesprek met een van die professionals en tijdens dat gesprek keek ik haar aan en dacht ik: ‘Och mijn lieve kind, ik had je vader kunnen zijn. Als je moeder maar gewild had.’ Toen zag ik haar slobbersportbroek, de mobiel in haar hand, de onleesbare tattoo op de binnenzijde van haar arm en de alwetende blik in haar ogen en onmiddellijk daarna schoot die andere gedachte door mijn hoofd. Ik hou wel van kinderen, maar niet om ze aan te raken.
Terwijl ik de laatste woorden intyp, kijk ik op van mijn toetsenbord. De eerste zonnestralen van de dag vallen naar binnen. Buiten zie ik nieuwe knoppen aan de paar bomen voor het raam. Er komt een friszoete geur van ontluikende bloemen door het half geopende raam naar binnen. De kwetterende vogels begroeten de ochtend. Het is eind maart. Niet verder vertellen, maar diep binnenin mij krijg ik trek om mijn vrouw naar me toe te sleuren en haar eens stevig aan te raken op een manier die niet passend zou zijn in een lesprogramma voor het basisonderwijs. Ze is echter even niet voor handen. Mijn vrouw, bedoel ik. Zuchtend haal ik mijn schouders op en ik vraag me af waarom ik dit allemaal opschrijf. Tegelijkertijd weet ik het antwoord op die vraag ook: het leven is zo heerlijk zinloos en ik heb lentekriebels.
–
Apeldoorn, maart 2023